Lied van de tijd - Julia Blackburn
In een interview in de Volkskrant van 22 juni 2019 zegt schrijfster Julia Blackburn: “Als ik terugkijk op mijn boeken denk ik dat ik altijd in hetzelfde geïnteresseerd ben: de aanwezigheid van het verleden in het nu, het continuüm van de tijd. Nooit in het chronologische, het lineaire”. In ‘Lied van de tijd’ gaat ze nog een stapje verder als ze schrijft: “Ik vraag me nu af of het misschien beter is je de eeuwigheid voor te stellen als iets wat teruggaat in de tijd, in plaats van vooruit”. In plaats van bang te zijn voor een onzekere toekomst, krijg je zicht op die ontzagwekkende stoet aan gebeurtenissen en mensen die aan ons is voorafgegaan.
Blackburn is een schrijfster met een bovengemiddelde belangstelling voor wat aan ons is voorafgegaan. Ze is geen wetenschapster maar verdiept zich wel zodanig in haar onderwerp dat ze een natuurlijk gesprekspartner is voor de vele (semi-)wetenschappers met wie ze in contact treedt. En vergeet niet, er zijn talloze niet-wetenschappers met eenzelfde soort passie. Zij besteden een groot deel van hun werkzame leven aan onderzoek en verzamelen en bouwen daarmee een vaak enorme ‘expertise’ op, zoals de Nederlandse visser Klaas Post of de douanier Dick Mol, om er hier slechts twee te noemen.
Maar nieuwsgierigheid en volharding zijn niet genoeg, minstens zo belangrijk is ‘scherp zien’. Blackburn: “Alles spreekt over wat het geweest is”. En ze geeft daarvan vele voorbeelden. Maar je moet het wel zien. Voor iemand als ikzelf die nogal snel geneigd is details over het hoofd te zien of te negeren, wordt het een stuk lastiger op zoek te gaan zoals Julia Blackburn deed. Daarom lees ik haar zo graag. En niet alleen vanwege haar oog voor detail waarachter vaak heel onvermoede werelden schuil gaan. Ik lees haar ook graag omdat ze op een ‘lichte’ manier schrijft over haar ontmoetingen met mensen en haar zoektocht. Dat ‘licht’ is soms bijna letterlijk te nemen, zoals – althans voor mij – de kust van land of eiland altijd een ander gesternte lijkt te hebben dan het vasteland. Alsof de zwaartekracht er anders werkt, alsof het daar altijd lichter is. In datzelfde interview in de Volkskrant refereert Blackburn aan Shakespeare, aan wie ze het mooie lichtvoetige motto voor haar boek dankte: ‘A great while ago, the world began / With hey, ho, the wind and the rain…’
Ergens beschrijft Blackburn haar boek vooral als een poging om door het feit van een afwezigheid heen te kijken. Ze raakte geïnteresseerd in de tijd dat het Verenigd Koninkrijk zoals we dat nu kennen niet door een zee-engte gescheiden was van het Avondland. Toen de ijskap van de laatste ijstijd zich terugtrok, ergens tussen twintig- en zevenduizend jaar geleden, kwam er een gebied vrij dat al snel bevolkt werd door mens en dier, om al even snel weer verzwolgen te worden door de stijgende zeespiegel. Dat land wordt Doggerland genoemd maar het is er niet meer, niet meer zichtbaar. Zoals Robert Macfarlane over de zoektocht naar donkere materie schreef: “Hoe zoek je in het donker naar duisternis? Om materie die geen schaduw werpt te kunnen waarnemen, moet je niet op zoek gaan naar haar aanwezigheid maar naar haar effecten”, op eenzelfde wijze gaat Blackburn op zoek naar dat magisch klinkende Doggerland.
Zij doet dat door te verzamelen, wie er oog voor heeft zal merken dat er ongelooflijk veel artefacten aan de oppervlakte tevoorschijn komen die iets kunnen vertellen over wat ooit eens was maar nu niet meer gezien kan worden. En Blackburn praat met talloze mensen die al evenzeer als zij geïnteresseerd zijn in datzelfde fenomeen. Ze spoort relevant wetenschappelijk onderzoek op en probeert zich zodoende een beeld te vormen van hoe en wat dat Doggerland had kunnen zijn. Maar misschien wel het belangrijkste gereedschap is de verbeelding. Nauwkeurige en diepgaande analyse van gevonden voorwerpen, graven, nederzettingen, voetstappen in Happisburgh en zo voort stellen je in staat je een beeld te vormen van hoe het leven in die tijd zou kunnen zijn geweest. Dat is niet enkel een zaak van eindeloze speculatie maar vooral, zoals gezegd, van verbeeldingskracht. Blackburn drukt dit vooral uit in haar Tijd-liederen waar ze iedere episode van haar boek mee opent.
Wanneer ze bij het mesolithicum is aangeland dicht ze:
De jagers en verzamelaars
werden meegesleurd of overstelpt
door het veranderende getij
en dat is – eenvoudig gezegd – hoe
het mesolithicum ten einde kwam,
en het neolithicum begon;
door de methoden van de jacht
te vervangen door die van de oorlog.
We hebben geen stap op Doggerland gezet, we weten slechts vaag hoe het er vermoedelijk uit heeft gezien, we kennen geen namen van plaatsen of mensen, we hebben geen archiefbeelden en het land is voorlopig voorgoed verdwenen onder sediment en zeewater. En toch heeft Julia Blackburn ons heel veel over dat bijna mythische land weten te vertellen. In haar eigen woorden: “Een land dat water was alvorens het land werd, alvorens het water werd en toen weer land werd. Het geluid van het riet op de wind, de wind door het riet. De wind die evenzeer een eigen leven leidt als ik. Een aalscholver die uit het water opduikt, de vis in zijn snavel die tegenstribbelend in zijn keel verdwijnt; ook dat maakt deel uit van wie ik ben op deze wereld”. En als u wilt weten wat zij ons allemaal te vertellen heeft over Doggerland en dit lied van de tijd, als u haar archiefbeelden wilt zien, ja dan zult u dit boek toch echt zelf moeten lezen.
Blackburn, Julia – Lied van de tijd, Op zoek naar Doggerland, De Bezige Bij,
Recensie door Enno Nuy