Het gevaar van het utopisme - Dirk Verhofstadt
Dat Maarten Boudry met Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat een belangrijk boek heeft geschreven, blijkt uit de vele reacties van lezers en opiniemakers, zowel vanuit linkse als vanuit rechtse hoek. Volgens links en extreem links belijdt hij een Eurocentrisch triomfalisme dat de westerse beschaving verheerlijkt en geen oog zou hebben voor de sociaal economische situatie van heel wat mensen en voor de wereldwijde armoede. Die kritiek klopt niet. Wat Boudry aantoont is dat dankzij de toepassing van liberale en kapitalistische ideeën de wereld er globaal op vooruit gaat, zowel hier als elders. Nog nooit was het aantal armen wereldwijd zo laag, de levensverwachting neemt alsmaar toe, kindersterfte was nog nooit zo laag, Afrika kent sterke economische groeicijfers. Dat alles is te danken aan de vrije markt, de vrijheid van ondernemen, de afbouw van het protectionisme en meer globale wereldhandel. Allemaal zaken waar links en extreemlinks van gruwen. Geen wonder dat zij allergisch zijn voor een dergelijk vooruitgangsgeloof. Nog steeds pleiten zij voor de afscherming van markten, het behoud van verworven rechten, subsidies en staatsinterventionisme, praktijken die in het verleden steeds geleid hebben tot collectieve verarming, corruptie en afhankelijkheid van externe hulp.
Ook vanuit groene hoek komt er felle kritiek op Boudry omdat hij weigert mee te stappen in hun doemdenken over de teloorgang van ons milieu en de ondergang van onze planeet. Ze stellen dat we terug moeten naar vroeger, toen alles beter was. Sommigen verwijten hem zelfs klimaatnegationisme. Ook dat klopt niet. In zijn boek stelt Boudry duidelijk dat hij de wetenschappelijke bewijzen over de opwarming van ons klimaat en andere milieuproblemen erkent. Alleen verwerpt hij hun pessimisme en hun afwijzing van economische groei en industrialisering. We zijn er de voorbije decennia, dankzij het menselijk vernuft, steeds opnieuw in geslaagd om nieuwe technologieën uit te vinden en heel wat milieuzaken te verbeteren. Er zwemmen weer vissen in de voordien ten dode opgeschreven rivieren, we slagen erin om het gat in de ozonlaag te dichten.
De sense of urgency over de klimaatopwarming bestaat wel degelijk en zet ingenieurs en technologen aan om oplossingen te vinden. Zij zetten volop in op het gebruik van waterstofgas, het omzetten van de CO2-uitstoot in bio-ethanol, de ontwikkeling van een nieuwe generatie kerncentrales die geen kernafval veroorzaken. Leve de vooruitgang dus.
Ironisch genoeg betwisten ook rechts en extreemrechts, populisten, nationalisten en conservatieven dat het met de wereld steeds beter gaat. Zij wijzen vaak op de teloorgang van onze waarden en normen, de ondergang van het Europese Avondland door de islamisering, het verlies van identiteit en solidariteit, en het failliet van mei-68 met haar ‘vrijheid, blijheid’-mentaliteit. Die was volgens de paus zelfs de oorzaak van het seksueel misbruik van massa’s kinderen binnen de kerk (sic). Rechtse pessimisten pleiten voor ‘eigen volk eerst’, de versterking van de natiegrenzen, en de afbouw van de Europese Unie. Religieuze conservatieven willen dan weer een hernieuwde kerstening, inperking van de seksuele vrijheid en het recht op zelfbeschikking.
Voor Boudry is dit allemaal larie en apekool. Ons afsluiten van de buitenwereld leidt immers tot achteruitgang, de secularisering zet zich ook door bij moslims, nog nooit gebeurden zo weinig gewelddaden (zie Steven Pinker), nog nooit was onze gevoeligheid voor onethisch gedrag zo groot (zie de #MeToo-beweging),en steeds meer landen ontmaskeren en bestraffen culturele- en religieuze wanpraktijken zoals homohaat, seksueel misbruik, kindbruiden, genitale verminkingen, verplichte klederdracht, enz…). Ook hier gaan we erop vooruit.
‘Vooruitgang mag geen blind geloof worden’, schrijft collega Koen Tanghe (DS, 16 april). Dat klopt. Juist daarom spreekt Boudry ook steevast over ‘verbeterlijk optimisme’, namelijk de overtuiging dat we dankzij nieuwe inzichten en technologieën, een betere wereld tot stand kunnen brengen, maar dan wel met inachtneming van de ethische consequenties van die vooruitgang. Een onverbeterlijke optimist gelooft dat het sowieso goed komt en hangt in die zin een ‘blind geloof’ in vooruitgang aan. Een verbeterlijke optimist daarentegen gelooft dat een betere wereld mogelijk is, op voorwaarde dat we ons daartoe inspannen. Tanghe maakt echter een denkfout als hij het heeft over ‘optimistische nationalisten’ bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, en bij uitbreiding van optimisme bij volgelingen van elke totalitaire ideologie die de 20ste eeuw zo gekenmerkt heeft. Dat was echter geen optimisme, maar utopisme, zoals Karl Popper beschreef in zijn boek De armoede van het historicisme.
De gemene deler van zowel het nationalisme, het communisme, het nazisme, en het islamisme is een heilsleer waarin één onbetwiste leider voorspelt dat de volgelingen zullen terechtkomen in de ideale wereld: de superieure natiestaat, overheersing door het betere ras, de dictatuur van het proletariaat, het duizendjarige rijk, het paradijs in het hiernamaals. Die volgelingen zijn geen optimisten maar mensen die geloven dat ze door absolute opoffering en blinde gehoorzaamheid ten aanzien van de nieuwe messias (Lenin, Stalin, Hitler, Mao, Al-Baghdadi,…) een perfecte toekomst tegemoet gaan. In tijden van angst en onzekerheid krijgen utopisten van alle slag opnieuw aandacht en trekken ze weer de vele pessimisten aan. Ze zetten zich af tegen de wereld waarin we leven en stellen eenvoudige oplossingen voor om tot een ideale wereld te komen. Deze kern van het utopische denken vinden we terug in het hedendaagse doemdenken van zowel extreem links als extreem rechts, die elk op hun manier het optimisme van de liberale ideologie verwerpen.
Utopieën hebben in het verleden bewezen dat ze niet deugden en er is geen enkele reden om aan te nemen dat ze in de toekomst wel succesvol zullen zijn. Het is juist waarschijnlijker dat ze zullen leiden tot nieuwe vormen van totalitarisme. De cruciale boodschap van Karl Popper was dan ook dat we de wereld niet kunnen verbeteren door radicale utopieën in te voeren, maar door stap voor stap kleine problemen en ongelijkheden weg te werken. “Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven. Maar we moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – bescheiden verbeteraars. We moeten ons tevreden stellen met de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden, misstanden op te ruimen; en daarbij moeten we steeds de ogen open houden voor de onvermijdelijke ongewilde gevolgen van ons ingrijpen, die we nooit geheel kunnen voorzien en die te vaak de balans van onze verbeteringen passief doet slaan.” Dat is het verbeterlijke optimisme en het vooruitgangsdenken dat Maarten Boudry belichaamt.
Dirk Verhofstadt
De auteur is professor aan de UGent en kernlid van de denktank Liberales