The righteous mind - Jonathan Haidt

The righteous mind - Jonathan Haidt

The Righteous Mind (2012) van Jonathan Haidt is een boek dat op mijn bureau terechtkwam nadat een legervriend mij via Facebook op het spoor was gekomen. Zo gaat dat.

Die legervriend beval het me op merkwaardige wijze aan. Het boek verklaart, vertrouwde hij me toe, waarom linkse mensen moreel gehandicapt zijn, waarom het voor hen onmogelijk is om rechtse mensen te begrijpen. Andersom lukt dat wel, verzekerde hij me. Dit boek zou ook uitleggen waarom.

Alles steunt, ging hij verder, op de vaststelling dat rechtse mensen een bredere moraal hebben dan linkse, dat rechtse mensen zich in hun moreel oordelen kunnen beroepen op vijf beoordelingscriteria en links maar op twee. Dat zou alles verklaren.

Ik was benieuwd, haalde het werk in huis en begon te lezen.

De schrijver, Jonathan Haidt, professor sociale psychologie aan de New York University, gaat uit van het feit dat de mens geen redelijk wezen is. Hij lijdt aan een chronisch tekort aan zelfkennis, verkeert in de veronderstelling dat hij wél redelijk is, maar oordeelt over heel wat zaken louter instinctief en gaat achteraf op zoek naar rationaliseringen om zich te verantwoorden.

De meeste denkers in deze trant, zo ook Haidt, beroepen zich voor deze gedachtegang op David Hume. Volgens Hume is de rede de slaaf van de hartstochten. Dus de mens doet ‘het goede’ niet op redelijke gronden, maar op gevoel.[1]

‘De rede is de slaaf van de hartstochten, en hoort dat ook te zijn. Zij kan nooit een andere taak claimen dan hen te dienen en te gehoorzamen.’

Haidt maakt van deze donkere gevoelskracht de metafoor van de olifant. Die olifant vertegenwoordigt onze intuïties, onze vermoedens, onze voorgevoelens, buik- en onderbuikgevoelens. Op die olifant zit een berijder, dat is ons verstand, onze rede. Klein in vergelijking met de olifant en eens de olifant ergens zijn zinnen op heeft gezet, kan de berijder hem onmogelijk intomen. Bloemrijker, en niet door Haidt vermeld, werd deze totaalmetafoor eigenlijk eerst aangereikt door Arthur Schopenhauer en diens “sterke blinde die op zijn schouders een lamme ziende man draagt.” Feit is dat ons onderbewuste een grotere invloed op ons heeft dan we kunnen bevroeden. En misschien nog belangrijker, we zijn niet geneigd om deze tekortkoming in onszelf te onderkennen, laat staan toe te geven.

Tot zover ben ik het met Haidt eens.

Problematisch wordt zijn vertoog als hij zich al te veel beroept op het begrip ‘disgust’. De Engelse term ‘disgust’, die zich in het Nederlands als walging of afschuw laat vertalen, wordt niet minder dan 62 keer in zijn boek vermeld.

We keren even terug. De huidige, progressieve moraal, zoals die volgens Haidt vandaag van toepassing is, bestaat uit twee assen: 1) berokken geen schade (het schadebeginsel van John Stuart Mill) en 2) wees fair en billijk. Iedereen is het eens met die twee basisbeginselen van de ethiek. Maar door te reizen, met name in Indië, kwam Haidt erachter dat elders andere ethische maatstaven gehanteerd worden.

Om dit duidelijk te maken, bedacht Haidt een aantal slachtofferloze delicten die aantonen dat heel wat andere culturen (en het gewone Amerikaanse volk) handelingen die afschuwwekkend en respectloos aanvoelen ook als moreel fout worden beschouwd. Nochtans schaden ze niemand en hebben absoluut niets met fair dan wel onfair te maken, maar toch worden ze als ‘fout’ ervaren.

Over welk soort delicten gaat het dan? Vlagverbranding bijvoorbeeld wordt bij de Amerikaans bevolking als een uitzonderlijk laakbaar feit aangevoeld. Een overleden huisdier opeten in plaats van het te begraven? Een broer en een zus die voor een keertje met elkaar vrijen, zij gebruikt de pil en hij, voor alle zekerheid, doet een condoom om? Een man die wekelijks een kip koopt, er dan seks mee heeft en haar vervolgens opeet?

Niemand wordt hierdoor geschaad maar toch wordt het enorm fout ervaren.

Hieruit distilleert Haidt een nieuwe ethiek die uit vijf in plaats van twee premissen bestaat:

De eerste twee kennen we, dat zijn:

1.      Zorg: anderen koesteren en beschermen; vermijden van schade

2.      Billijkheid of proportionaliteit: rechtvaardigheid volgens gedeelde regels; vermijden van valsspelen

Nummer drie, vier en vijf zijn nieuw:

3.      Loyaliteit of trouw aan de in-groep: je eigen groep, familie, natie steunen; vermijden van verraad

4.      Autoriteit of respect: zich onderwerpen aan traditie en legitiem gezag; vermijden van ondermijnende impulsen

5.      Heiligheid of reinheid: afschuw voor walgelijke dingen, voedsel, acties; vermijden van ontaarding

Doe wat je wil, zolang je anderen maar geen schade berokkent en speel volgens de regels van het spel, krijgen er plots drie broertjes bij. Die drie nieuwe regels hebben op zijn minst zijdelings te maken met walging en respect (of een gebrek daaraan).

Dat aan zo’n brede moraal ook nadelen verbonden zijn, vooral aan het aspect walging, lijkt Haidt zelf ook wel te beseffen.

In een passage gaat hij dieper op die schaduwzijde in. Als je je door je buikgevoel en gevoelens van afschuw laat leiden […], “kunnen minderheden (zoals homoseksuelen of zwaarlijvige mensen) die gevoelens van walging bij de meerderheid opwekken, uitgesloten en wreed behandeld worden. De ethiek van het goddelijke is soms onverenigbaar met mededogen, egalitarisme en fundamentele mensenrechten". [2]

Hij verwijst hierna kort naar de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum.

Ik zag me verplicht terug te keren naar de bibliotheek. Al snel kwam ik te weten dat wat Haidt beschrijft, door Nussbaum ‘projective disgust’ wordt genoemd, in het Nederlands vertaald als geprojecteerde walging.[3]

In haar boek From disgust to humanity (2010) beschrijft Nussbaum geprojecteerde walging in een passage die het verdient in haar geheel geciteerd te worden:

"Geprojecteerde walging wordt gevormd door sociale normen naarmate samenlevingen hun leden leren om vermeende verontreinigende stoffen in hun midden te identificeren. Alle samenlevingen lijken op zijn minst bepaalde individuen te identificeren als walgelijk. Hoogst waarschijnlijk is dit een manier om de dominante groep af te schermen van haar eigen gevreesde dierlijkheid: als die half-mensen tussen mij en de wereld van walgelijke dierlijkheid staan, dan ben ik verder verwijderd van mijn eigen sijpelende sterfelijkheid/rotting/stank. Projectieve walging heeft zelden een betrouwbare connectie met werkelijk gevaar, het voedt zich met fantasie en het bewerkstelligt onderwerping. Hoewel het wel degelijk een diepgewortelde menselijke behoefte dient - de noodzaak om zichzelf als rein en anderen als onrein te beschouwen - lijkt de relatie die deze behoefte tot sociale rechtvaardigheid heeft even twijfelachtig dan ze is."[4]

Samengevat, ooit was walging nuttig om het reine van het onreine te onderscheiden, om te vermijden dat we vergiftigde of verrotte voedingswaren zouden eten of dode lichamen van dierbaren zouden aanraken. Die gevoelens van walging zijn we later gaan projecteren op anderen om aan onze eigen dierlijkheid te ontsnappen, een dierlijkheid waarvoor we ons op de keper beschouwd schamen.

Haidt vermeldt een aantal onderzoeken waaruit we kunnen afleiden dat hij walging als legitieme bron van ethisch denken beschouwt. Hij citeert bijvoorbeeld ‘Disgust as embodied moral judgment’ (2008, ‘Walging als belichaamd moreel oordelen’), een studie waarin respondenten gevraagd wordt over ethische kwesties te reflecteren terwijl ze aan onaangename geuren (o. a. schetengeur) blootgesteld worden.

Het experiment toont aan dat mensen die blootgesteld worden aan stank veel harder oordelen dan mensen die er niet aan blootgesteld worden. Heel dit proces geschiedt volledig in het onderbewuste. Haidt schijnt daarmee aan te willen te tonen dat er een tweewegsverkeer is tussen moreel oordelen en walging.

Het siert Haidt dat hij verwijst naar het werk van Martha Nussbaum, al is het in een voetnoot. Nussbaum heeft de laatste jaren veel geschreven over het gevaar dat schuilt in onze gevoelens van schaamte en walging een rol te laten spelen in ons moreel oordelen. Via haar stootte ik op een belangwekkende studie die de conclusies van Haidt over moreel oordelen terwijl blootgesteld aan schetengeur mooi in perspectief zet. De studie in kwestie, ‘The influence of verbal labeling on the perception of odors’ (2001, Rachel Sarah Herz, ‘De invloed van het labelen op de perceptie van geuren’) toont aan dat we ambigue geuren als aangenaam ervaren als ze positief gelabeld worden en negatief als ze een negatief etiket dragen. Parmezaanse kaas bijvoorbeeld, wordt als onaangenaam ervaren als we te horen krijgen dat het om kots gaat en aangenaam als we horen dat het om kaas gaat. Klinkt logisch, zegt u? Ja, je moet er toch twee keer over nadenken. Het feit dat we een bepaalde geur – niet meer dan een chemische substantie – een bepaalde naam geven en er een bepaald label opplakken, ons oordelen beïnvloedt, is veelzeggender dan op het eerste gezicht lijkt. Het doet ten eerste weer denken aan Hume in de zin dat het zijn bekende dictum dat de “rede de slaaf van de hartstochten is” weerlegt. In dit experiment is de rede duidelijk de meester van de hartstochten. Het bewijst dat wat we denken te ruiken, ons eigenlijke ruiken beïnvloedt.

Met deze twee experimenten in het achterhoofd lijkt het me voorbarig om aan walging de status van morele bemiddelaar toe te kennen.

Dit neemt niet weg dat Haidt een aantal waardevolle punten in zijn boek aandraagt. De linkerzijde van het politieke spectrum lijkt zich vandaag steeds meer als enige eigenaar van het morele gelijk op te werpen. Die linkerzijde lijkt van mening dat zij alleen het morele kompas stevig in handen houdt en in een unieke positie verkeert om het toekomstpad uit te stippelen. Haidt draait in dit boek de rollen om en vraagt begrip voor een conservatiever wereldbeeld. Wat zijn boek bovendien nog verdienstelijker maakt, is het feit dat het de vinger legt op het spanningsveld tussen het individu en de groep, een spanningsveld dat volgens hedendaagse rechtse denkers veelal in het voordeel van het individu lijkt doorgeslagen te zijn ten koste van het grotere geheel. Centraal in Haidts boek staat dan ook deze these van de Franse socioloog Émile Durkheim:

“De mens kan zich niet hechten aan hogere doelen en zich onderwerpen aan regels als hij niets boven zich ziet waaraan hij toebehoort. Hem bevrijden van alle sociale druk, is hem aan zijn lot overlaten en hem demoraliseren.”[5]

De mens heeft een zeer sterk verlangen om ergens aan toe te behoren, om zich ergens ‘thuis’ te voelen.

Hoewel het soms lijkt alsof Haidt zich in dit boek wil neerleggen bij een status quo (terwijl filosofen zoals Nussbaum verandering willen brengen in een onrechtvaardig systeem), onthouden we toch het levendigst zijn oproep om beter met elkaar op te schieten. Zijn wens dat de Amerikaanse democraten een beetje meer Durkheimiaans zouden worden met meer aandacht voor het creëren van een groepsgevoel, en de Republikeinen een beetje meer Milliaans, dus zich beperkend tot het schadebeginsel,[6] kan je met weinig moeilijkheden toepassen op het hedendaagse Vlaamse en Belgische politieke landschap. Ik geef een willekeurig voorbeeld. Charles Michel zag zich in de discussie over het Global Compact for Migration, het zogenaamde Marrrakechpact, principieel aan de ‘juiste kant van de geschiedenis’ staan. Al wie niet zo enthousiast reageerde op datzelfde pact, mensen die geslotener en conservatiever zijn, dus meer gevoelig voor de brede moraal van Haidt, zag hij aan de ‘verkeerde kant van de geschiedenis’. Dat soort zwart-wit retoriek valt te betreuren.

In verdere discussies met mijn legervriend kwam het nooit helemaal goed. Zo gaat dat.

Ik wees hem erop dat de nieuwe brede ethiek van Haidt eigenlijk een terugkeer naar een oude, traditionele ethiek is die bijvoorbeeld vlagverbranding en homoseksualiteit laakbaar acht. Ik zag bovendien dat een knieval maken voor de conservatieven en hun wens het onteren van de vlag strafbaar te maken, meteen ook automatisch betekende dat men meer begrip zou opbrengen voor de gevoeligheden van de islam en haar verlangen niet beledigd te worden. Men denke maar aan de controverses ontstaan door het afbeelden van Mohamed en de zaak Salman Rushdie. Voor liberalen als mezelf is het recht op beledigen fundamenteel, vooral het beledigen van fictieve of dode figuren zoals door de Markies de Sade voorgestaan wordt in "Français, encore un effort si vous voulez être républicains" (1795, ‘Fransen, nog een inspanning indien u republikein wil zijn’):

"Ik zou willen dat de mens vrij was om alles belachelijk te maken en te bespotten (…) Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: geen goden meer, Fransen, geen goden meer, tenzij gij wilt dat hun trieste heerschappij u opnieuw in alle verschrikkingen van het despotisme zal storten; alleen gij kunt hen vernietigen door de spot met hen te drijven; alle gevaren die zij met zich meebrengen zullen onmiddellijk hun kop opsteken indien gij een bepaalde waarde aan deze dingen toekent. Sla hun idolen niet in woede neer: verbrijzel ze spelenderwijs, dan zal het vooroordeel vanzelf uitsterven."

The Righteous Mind wacht op een Nederlandse vertaling. Net zoals Whiteshift, dat ook op deze pagina’s besproken wordt [hier], probeert het boek een toenadering tussen schijnbare tegengestelden zoals links en rechts, progressief en conservatief, te bewerkstellingen door aan te dringen op een wederzijds begrip dat die traditionele assen overstijgt.

Bovendien krijg je er een volledige geschiedenis van de 20ste-eeuwse sociale psychologie bovenop.

Een aanrader dus.

The Righteous Mind: Why Good People Are Divided by Politics and Religion, 2012, Jonathan Haidt, Pantheon Books

Jan-Willem Geerinck is filosoof en liberaal.

[1] “Reason is, and ought only to be, the slave of the passions and can never pretend to any other office than to serve and obey them.” --A Treatise of Human Nature (1738) by Hume

‘De rede is de slaaf van de hartstochten, en hoort dat ook te zijn. Zij kan nooit een andere taak claimen dan hen te dienen en te gehoorzamen’.

[2] I could see the dark side of this ethic too: once you allow visceral feelings of disgust to guide your conception of what God wants, then minorities who trigger even a hint of disgust in the majority (such as homosexuals or obese people) can be ostracized and treated cruelly. The ethic of divinity is sometimes incompatible with compassion, egalitarianism, and basic human rights."  

[3] De term "projective disgust" werd voor het eerst naar het Nederlands vertaald in de vertaling van Nussbaums Not for profit, Niet voor de winst : waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft (2013), als "geprojecteerde walging"

[4] Vertaling J. W. Geerinck

[5] "L’homme ne peut s’attacher à des fins qui lui soient supérieures et se soumettre à une règle, s’il n’aperçoit au-dessus de lui rien dont il soit solidaire. Le libérer de toute pression sociale, c’est l’abandonner à lui-même et le démoraliser."

[6] “I wish the Democrats would become more Durkheimian, and I wish the Republicans would become more utilitarian.”

Print Friendly and PDF
Met lichte tred. De wereld van de wandelaar - Ton Lemaire

Met lichte tred. De wereld van de wandelaar - Ton Lemaire

Kulturkampf: de nieuwe schoolstrijd - Denzel Vingerhoed

Kulturkampf: de nieuwe schoolstrijd - Denzel Vingerhoed