Met lichte tred. De wereld van de wandelaar - Ton Lemaire
Wandelen, niet winkelen
Pleidooi voor rebellie tegen het hypermobilisme
Our greatest responsibility is to be good ancestors. Jonas Salk
Filosofische boeken zijn lang niet altijd een genoegen om te lezen. Sterker nog, in de filosofische traditie zijn heel veel ontoegankelijke, afstotelijke en ook onzinnige teksten te vinden. Ik zal geen voorbeelden geven. Beter wandelen dan een werk Deleuze lezen. Als je leest, lees liever de parels, zoals het boek Met lichte tred. De wereld van de wandelaar (2019) door filosoof Ton Lemaire (1941). Dit prachtig geschreven, toegankelijke en fraai geïllustreerde filosofieboek is niet alleen een genoegen om te lezen, maar is ook inhoudelijk interessant. Bovendien spoort het boek mij aan meer te wandelen en me er niet schuldig over te voelen, omdat het ‘lang duurt’ en daarmee tijd vergt van al die taken die thuis en op het werk wachten. Wandelen is geen moment weg van het echte leven, maar wandelen maakt juist deel uit van de essentie van een zinvol leven. Als ik ’s ochtends de honden uitlaat langs de Kromme Rijn, is dat geen verloren tijd of afstand nemen van de dingen die belangrijk zijn, nee, het is waar het om gaat in het leven.
Lemaire pleit voor wandelen als levenskunst. Hij wil wandelen herwaarderen, dat wij de intrinsieke waarde van wandelen waarderen. Hij betoogt dat wandelen iets anders is dan lopen. Lopen doe je om ergens heen te gaan, lopen is puur instrumenteel. Bij een wandeling loop je natuurlijk ook, maar gaat het primair om de weg, niet om de bestemming, zoals bij lopen juist wel de bestemming primair is. Lemaire wijst erop dat lopen in de moderne tijd – vanaf de jaren 1960 – is verworden tot restafstand: mensen lopen alleen om de kleine stukjes tussen andere vormen van verplaatsing te overbruggen, vanaf de auto naar de lift of roltrap, van de trein naar de tram, van het vliegtuig naar de taxi, et cetera.
Met lichte tred is een cultuurfilosofische verkenning van wandelen. Lemaire bekijkt wandelen vanuit allerlei verschillende perspectieven. Zo bespreekt hij wandelauteurs, wandeldenkers, wandelaars in de schilderkunst en culturele visies op wandelen. Zo blijkt het wandelpad een uitvinder te hebben: de Fransman Denecourt die als eerste gemarkeerde wandelpaden aanlegde voor recreatie in het bos Fontainebleu bij Parijs. In 1839 maakt Denecourt een wandelgidsje waarin de routes staan. Voor wie wel eens in een Nederlands bos heeft gewandeld: het idee van Denecourt is er alomtegenwoordig. De postzegelstukjes bos die zijn overgebleven na de industrialisatie van de landbouw zijn hotspots van gemarkeerde wandelpaden en voor een uitspanning hoef je dikwijls ook niet ver te wandelen. In 1914 was in Nederland de primeur van een eerste gemarkeerd wandelpad. Maar zelfs in het kleine Nederland zijn er lange afstand wandelpaden (LAWs). De beroemdste daarvan is het Pieterpad uit 1983. Het pad is uitgezet door de dames Toos Goorhuis-Tjalsma en Bertje Jens. Ik heb de beide gidsboekjes van het Pieterpad. Ik ben in Pieterburen begonnen en ben nu in ergens in Drenthe. Het zal nog wel even duren voordat ik alle etappes heb voltooid. Er wordt wel gezegd dat een echte Nederlander de Elfstedentocht geschaatst moet hebben, maar ik pleit ervoor dat iedere Nederlander het Pieterpad (in losse etappes) loopt. Als je wil voelen hoe een land is, moet je er doorheen lopen. Alleen door lopen kun je de omgeving pas goed verkennen en je eigen maken. Of zoals Goethe schrijft, aangehaald door Lemaire: Nur wo du zu Fuss warst, bist du auch wirklich gewesen.’
Cultuurfilosoof Lemaire gebruikt het fenomeen wandelen om te komen tot een ‘diagnose van de moderniteit’. Hij doet gelijk in het begin van het boek al een boude poging: ‘De mobiele moderne mens blijkt tegelijk een uitgesproken sedentair te zijn, iets wat trouwens in bijna één oogopslag te zien is wanneer we waarnemen hoeveel mensen te dik of zelfs zwaarlijvig zijn waardoor ze tot weinig anders in staat zijn dan strompelen of waggelen.’ (p 12)
Wandelen als levenskunst is ook te vinden bij de pionier van simpel leven in de natuur, Henry David Thoreau, die een essay over wandelen schreef, Walking (1862). Lemaire schrijft over hem: ‘Zo’n wandeling waarover hij het heeft en zonder welke hij niet zou kunnen leven, is heel wat meer dan een ommetje dat goed is voor je conditie: het staat voor een algemene houding, het is een zijnswijze.’ (p. 68) Thoreau: ‘It matters not where or how far you travel – the farther commonly the worse – but how much alive you are. It makes no odds into what seeming desert the poet is born. Though all the neighbours pronounce it a Sahara, it will be a paradise to him: for the desert which we see is the result of the barrenness of our experience.’ (uit Lemaire, p. 69-70). Lemaire voegt daar aan toe: ‘[…] hoe beter iemand de kunst verstaat om in de eigen omgeving te wandelen hoe minder zo iemand zin heeft om verre reizen te maken.’ (p. 70).
De Franse schrijver uit de romantiek, Victor Hugo, heeft zich lyrisch uitgelaten over wandelen, schrijvend over een voetreis in 1842 langs de Rijn in Duitsland: Te voet! Men is volledig meester van zichzelf, men is vrij, men is vrolijk; men is helemaal, zonder voorbehoud, aanwezig bij alles wat er op de weg voorvalt. Men vertrekt, staat stil, vertrekt opnieuw; niets hindert je, niet houdt je vast. Men gaat verder en men mijmert voor zich uit. Het lopen wiegt de mijmeringen, het legt een sluier over de vermoeidheid. De schoonheid van het landschap verbergt de lengte van de weg. Je reist niet, je dwaalt rond. Bij elke pas die je maakt, ontluiken en gonzen je hersenen. O hoe neemt de gevleugelde verbeelding, overdadig en vol vreugde, haar vlucht van een man te voet! (In: Lemaire, p, 74).
‘Onze voetafdruk op de aarde is exorbitant geworden en we zouden haar dringend moeten verkleinen, weer moeten leren met de voeten op en in de aarde te staan.’ (p. 102) ‘Rijdend op een autoweg bevindt men zich in het rijk van de haast en van de verte als zodanig. […] er vindt geen ontmoeting plaats met de omgeving, laat staan dat er lijfelijk contact is. Daarentegen voeren bospaden en veldwegen binnen in een rijk van rust en stilte en de intimiteit van he landschap; er is permanent contact mogelijk met de directe omgeving, bij voldoende aandacht kan men communiceren met een bezielde ruimte die heel wat meer is dan slechts decor en loutere uitgestrektheid.’ (p. 102) Lemaire legt een link tussen een gebrek aan wanderlust bij de moderne mens en de vervreemding tegenover de natuur die weer leidt tot de ecologische crisis. Ik ben niet geheel overtuigd van de stelling dat fervente wandelaars ook dier- en milieuvriendelijker mensen zijn en dat groene mensen ook veel wandelen. Het zou kunnen, maar dat moet dan wel sociologisch onderzocht worden. Ik denk dat het verband minder sterk is dan Lemaire doet voorkomen: wandelen in de natuur kan leiden tot meer invoeling met de natuur en daaruit kan dan milieuactivisme voortkomen (maar niet per se).
Tuinen, zo filosofeert Lemaire er op los, vormen een individuele visie op de ideale natuur: ‘Misschien kan elke tuin begrepen worden als een poging om de herinnering aan de gedroomde oertuin levend te houden in een microkosmos.’ (p. 109) Een Franse tuin staat daarin voor een meer despotische houding ten opzichte van de natuur dan de Engelse landschapstuin. Dat lijkt op het eerste gezicht te kloppen met onze intuïtie. Maar het ecologisch verschil tussen bijvoorbeeld Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is niet in het oog springend. Het idee is mooi, maar het is de vraag wat deze diagnostiek precies toevoegt.
Lemaire haalt, met instemming, autohater David Le Breton aan die stelt dat ‘de auto de absolute vijand van de voetganger is.’ (p. 124) Lemaire duidt dit aan als een ‘auto-cratie’ (p. 192). De infrastructuur van steden is, met uitzondering van de winkelgebieden en parken, bijzonder voetgangeronvriendelijk. Zowel toen ik in Buffalo, Amerika was als in New Delhi, India, bleek het onmogelijk om als voetganger een shopping mall te bereiken. In het dorp waar ik woon, Bunnik, kun je wandelen over stoepen, maar stoepen zijn puur bescherming tegen de auto in een vanuit de automobilist ontworpen visie. Het dorp is aangelegd vanuit de auto: een auto-cratisch dorp waar fietsen en wandelen weliswaar worden getolereerd, maar door de infrastructuur zeker niet gestimuleerd. Ik zou graag lommerrijke wandelroutes vanuit de wijken naar het centrum zien, zoals in het Drentse dorp Vries, waar mijn zus woont en waar we soms de zomer doorbrengen, wandelend naar het dorp door een groenstrook vrij van verkeer.
‘Mobiliteit is uitgegroeid tot een centrale waarde van de moderniteit.’ (p. 146) Lemaire duidt de moderne mens aan als een Homo mobilis. Moderne mensen zijn verslaafd aan mobiliteit. (Mijn) studenten reizen de hele wereld over en mijn collega’s ook. ‘Zodra een land rijker wordt, gaan mensen meer rijden en minder lopen.’ (p. 189) ‘De afstanden die nog te voet moeten worden afgelegd, zijn restruimte; men kiest er bewust voor te gaan lopen ter ontspanning en om het genoegen.’ (p. 190) ‘[…] een door mobilisme gedreven samenleving […] maakt ons vreemden in onze eigen wereld.’ (p. 222)
‘Met hetzelfde lijf als de prehistorische jager en verzamelaar (…) brengen we onze dagen grotendeels door achter apparaten en schermen, tussen beton, asfalt en glas, met nog maar een minimaal contact met de concrete natuurlijke omgeving.’ (p. 194) Lemaire draait er zijn hand niet voor om om terug te wandelen naar de prehistorie. Wij mensen zijn er niet op gebouwd om de hele dag binnen op onze reet te zitten. En toch doen we dat massaal.
De bio-industrie duidt Lemaire aan als ‘ecologisch rampgebied’ (p. 210) ‘In weinig landen wordt het landschap zozeer beheerst door afscheidingen, prikkeldraad en bordjes met “VERBODEN TOEGANG” als juist in Nederland.’ (p. 221) Veel woorden maakt Lemaire er niet aan vuil, maar het is duidelijk dat hij verlangt naar een diversere en vooral veel kleinschaliger landbouw en veeteelt.
Lemaire houdt van wandelen en hij is filosoof. En filosofen gaan over alles wat zij doen filosoferen. Lemaire gaat niet alleen wandelen, hij denkt er ook over na en maakt er dan maar gelijk een levenskunst van: ‘Levenskunst is het vermogen om zich een goed en mooi leven te verschaffen dat in zichzelf bevredigend is omdat het ‘gelukt’ is.’ (p. 211) De visie van Joseph Amato, auteur van On foot, sluit hier mooi bij aan: ‘Walking establises intimate contact with place, it attaches us to a landscape – its trees, rocks, hills and riverbanks.’ (p. 227) ‘Voor de leefbaarheid van onze wereld lijkt me daarom van groot belang haar beloopbaarheid en bewandelbaarheid te handhaven.’ (p. 227)
Lemaire heeft een fraaie cultuurhistorische interpretatie van wandelen: ‘We danken de moderne vrijheid aan de verlichting, maar voor een verstandige invulling ervan zijn we grotendeels aangewezen op de romantische erfenis. Te voet houden we voeling met de wereld in haar onuitputtelijke rijkdom en verscheidenheid. […] Naast de grove en luidruchtige omgang met de wereld door machines, auto’s en vliegtuigen bestaat nog altijd de lichte tred van onze voetstappen die slechts een kleine voetafdruk achterlaten. Daarom is de wereld van de wandelaar het waard om verdedigd te worden. Wandelaars uit alle windstreken, weest weerbaar en blijft wandelen!’ (p. 228)
Het gaat Lemaire vooral om wandelen te koppelen aan een intense natuurervaring en daarmee ruimte te geven aan levenskunst en aan de nefaste uitwassen van de moderniteit die de wereld om in te wandelen vernachelen. Om een betere wereld te bereiken moeten we minder winkelen en meer wandelen. Makkelijker gezegd, dan gedaan.
Ton Lemaire, Met lichte tred. De wereld van de wandelaar, Ambo/Anthos, Amsterdam, 2019.
Recensie door Floris Van Den Berg