Onbeminde gelovigen. Waarom we religieus blijven - Guido Vanheeswijck
‘Op de glijbaan van het leven’
Als de Brits-Amerikaanse journalist en antitheïst Christopher Hitchens nog zou hebben geleefd (hij overleed in 2011 aan de gevolgen van kanker), dan had ik hem graag uitgenodigd om samen met de filosoof en christen Guido Vanheeswijck in café The Highlander te praten over de grote vragen van het leven. Vanheeswijck, zo las ik in zijn boek Onbeminde gelovigen. Waarom we religieus blijven, heeft al eerder in een bruin café in de oude Antwerpse binnenstad afgesproken om daar een gesprek op niveau te voeren. The Highlander is behoorlijk bruin en ligt in de oude Antwerpse binnenstad. Hitchens was gek op een goede whisky. The Highlander heeft meer dan tachtig Schotse malt whiski’s op voorraad, dus deze locatie zou beide heren zonder twijfel hebben kunnen bekoren.
Volgens Vanheeswijck, zo schrijft hij in zijn boek, verkondigden ‘de seculiere missionarissen’ Christopher Hitchens, Richard Dawkins, Daniel Dennett en Sam Harris ‘als devote gelovigen in de erfenis van het positivisme de voor gelovigen apocalyptische boodschap, waarin de wetenschap eens en voor altijd de gevaarlijke illusies van de religie heeft ontmaskerd.’ Voorwaar, genoeg stof om over te praten.
Maar alvorens aan het gesprek te beginnen zou ik eerst drankjes voor de heren – en mijzelf – bestellen en dan aan Vanheeswijck vragen om het lange gedicht voor te lezen, dat hij in de epiloog van zijn boek uitgebreid citeert en bespreekt. Ik zou hem mijn exemplaar van Onbeminde gelovigen aanreiken, opengeslagen op pagina 216. Vanheeswijck zou het boek aanpakken, wellicht nog even snel een slokje nemen van een glas St. Bernardus bier en zodra hij de titel, Going Church, zou uitspreken, zou het gezicht van de erudiete en eloquente Hitchens zeker en vast blij verrast zijn gaan glimmen, want het was één van zijn lievelingsgedichten van één van zijn lievelingsdichters, Philip Larkin. Ik sluit niet uit dat Hitchens de verbaasde Vanheeswijck zou hebben overstemd en het gedicht uit het hoofd zou hebben voordragen.
Maar helaas, Hitchens is dood. Misschien dat Vanheeswijck met mij een keer in The Highlander wil afspreken. Ik zou hem dan voor kunnen lezen uit het eerste hoofdstuk van Hitchens’ beroemde, beruchte boek uit 2007, God Is Not Great. How religion poisons everything. Hitchens: ‘Ons geloof is geen geloof. Onze principes zijn geen religie. Wij vertrouwen niet blind op de wetenschap en het verstand (... ), maar wantrouwen alles wat met wetenschap in tegenspraak is en het verstand geweld aandoet. We verschillen misschien in van alles, maar voor vrij onderzoek, een open geest en de zoektocht naar ‘een idee om het idee’ hebben wij respect. Wij zijn niet dogmatisch. (...) (dat ik mij persoonlijk aan professor Dawkins en professor Daniel Dennett erger, komt door hun kruiperige voorstel de atheïsten voortaan hoogmoedig ‘lichten’ [‘brights’ naar het voorbeeld van ‘gays’ voor homo’s – MH] te noemen, en maakt deel uit van een onafgebroken ruzie). Wij zijn niet immuun voor de aantrekkingskracht van wonderen, mysteries en angst: we doen aan muziek, kunst en literatuur en zijn van mening dat de grote dilemma’s beter door Shakespeare, Tolstoi, Schiller, Dostojevski en Elliott kunnen worden besproken dan dat we ons verlaten op verzonnen, moralistische sprookjes uit heilige geschriften.’
‘De grote dilemma’s’ waar de ongelovige Hitchens het over had zijn nauw verwant, vallen misschien wel geheel samen met ‘de grote vragen van het leven’ waar de gelovige Vanheeswijck in Onbeminde gelovigen over schrijft. Vanheeswijck betreurt het, dat er te weinig nagedacht en gesproken wordt over de grote vragen. Het is de levensbeschouwelijke vaagheid die hem naar de pen heeft doen grijpen, zo lezen we. Hij spreekt de gelovigen aan met ‘onbeminde gelovigen’, ‘want wie voluit en radicaal wil praten over de inhoud van het christelijk geloof, wordt niet langer bemind. Wie de vraag wil stellen waarom de inhoud van het geloof een gevaarlijk onderwerp is geworden, wordt niet graag beluisterd. Toch staat deze vraag naar de inhoud van het christelijk geloof centraal in dit essay.’
Dit uitgebreide essay telt, inclusief noten, 230 pagina’s. Al lezende kreeg ik de indruk dat het boek een neerslag dan wel uitwerking van zijn colleges is. De aanpak is systematisch en er komen veel namen voorbij. Helaas heeft de uitgever geen register laten maken. Het is prettig dat Vanheeswijck in de inleiding een overzicht geeft van wat hij in het boek aan de orde gaat stellen. ‘Het opent met twee korte verhalen over de geschiedenis van het geloof in Vlaanderen (en Nederland), dat pas na de jaren zestig veranderde, een bekend en een minder bekend verhaal (hoofdstukken 1 en 2). Het analyseert die verandering aan de hand van een dubbel perspectief (hoofdstukken 3 en 4). Het laat zien hoe naar aanleiding van die verandering eerst massaal afscheid werd genomen van het christendom (hoofdstuk 5) en dat vervolgens in zijn culturele gedaante weer begon op te duiken (hoofdstuk 6). Het peilt verder naar de ethische gevolgen van deze wat vreemde en paradoxale tweedeling (hoofdstuk 7). Zo wil ik laten zien waarom christelijke gelovigen – of gelovige christenen – gaandeweg niet langer bemind, maar onbemind zijn geworden. En daarom wil ik jullie gedurende al die tijd als ‘onbeminde gelovigen’ aanspreken. In het slothoofdstuk en de epiloog gebruik ik dan weer de oude aanspreking ‘beminde gelovigen’. Om jullie uit te nodigen om opnieuw over de inhoud van dat geloof te praten en jullie ervan te overtuigen dat er niets fout is om dat juist nu te doen.’
Vanheeswijck richt zich weliswaar tot christelijke gelovigen - of gelovige christenen - maar ook voor ‘seculiere missionarissen’ is dit boek lezenswaardig. Vanheeswijck, ik heb hem een kleine tien jaar geleden een keer op de Universiteit Antwerpen mogen ontmoeten en spreken, is een sympathiek en gedreven, maar absoluut geen fanatiek mens. Hij is een man van de inhoud, niet van de verpakking. Wie als niet-meer-gelovige of (zoals in mijn geval) nooit-geloofd-hebbende Onbeminde gelovigen leest zal waarschijnlijk veel herkennen dan wel veel nieuws leren over de teloorgang van het christendom in Vlaanderen (en Nederland). Trouwens, wie Guido Vanheeswijck wil horen spreken over secularisatie (het verdwijnen van de godsdienst uit de samenleving) kan terecht op YouTube. Daar werd op 17 december 2014 door de KU Leuven een anderhalf uur lange lezing geplaatst die hij twee dagen eerder had gehouden onder de titel Secularisatie: Een complexe en gelaagde realiteit. Deze lezing behandelt de problematiek die ook aan de orde komt in hoofdstuk 3 en 4 van Onbeminde gelovigen, te weten: hoe kunnen we de secularisatie verklaren?
Guido Vanheeswijck werd geboren in 1955, hetzelfde jaar dat Philip Larkin (1922-1985) het gedicht Church Going publiceerde in zijn bundel The less deceived. Vanheeswijck heeft, zoals hij schrijft, van het rijke roomse leven ‘slechts de laatste stuiptrekkingen’ gezien. De secularisatie zette in de jaren zestig door in alle lagen van de bevolking. ‘Ik ken de vanzelfsprekendheid waarmee mijn generatie de katholieke erfenis van de vorige generaties aan de kaak stelde, en zich daarbij beriep op intelligentie, alertheid en originaliteit. Als student in de prille jaren zeventig confronteerde ik mijn vader met de bedenkelijke reputatie van de kerk, waaraan hij – ondanks een aantal reserves die ook gelovigen van de vorige generaties hadden – nog gehecht bleef.’ Over het verder oprukken van de secularisatie in de jaren zeventig en tachtig: ‘Ik zag hoe opiniemakers, academici en politici in Vlaanderen en Nederland hooghartig de levensbeschouwelijke kwesties links lieten liggen. Wat waren ze toch trots wanneer ze meldden tegen religie te zijn!’
We leven volgens Vanheeswijck sinds twee decennia in een postrevolutionair klimaat. In de negentiende en twintigste eeuw was er sprake van een revolutionair klimaat, ‘waarin de strijd om de betekenis en de rol van de (christelijke) religie hevig woedde in alle echelons van de samenleving. In die periode had zich een duidelijke tegenstelling afgetekend tussen vrijzinnigen (in Vlaanderen verwees men met die term naar ongelovigen die doorgaans anti-katholiek waren) en christenen, die zich manifesteerde in de maatschappelijke verzuiling, in de levensbeschouwelijke opdeling van onderwijs, ziekenhuizen, vakbonden, politieke partijen, kranten enzovoort.’
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw werd deze opsplitsing steeds minder scherp en na het jaar 2000 werd die tendens ‘gecanoniseerd’, volgens Vanheeswijck. Gelovigen waren voortaan ‘onbemind’. Vanheeswijck: ‘Het spreken over en de mogelijke beleving van transcendentie [dat wat de mens overstijgt, het goddelijke - MH] werden taboe verklaard. Wanneer ik een van mijn studenten aansprak over haar toch wat eenzijdige benadering van de christelijke traditie en haar wees op het belang van de opvatting over elk individu als een ‘kind van God’ voor de doorbraak van de mensenrechten en zelfs voor de opkomst van de democratie, antwoordde ze in alle oprechtheid: ‘Kind van God? Je beseft niet hoever dat van mijn leefwereld af staat.’
De secularisatie heeft, beminde ongelovigen, ook gevolgen voor de vrijzinnigheid. Vanheeswijck: ‘Het is dan ook moeilijk om anno 2019 – in een postrevolutionair klimaat – nog een onderscheid te maken tussen gelovigen en ongelovigen, alleen al omdat maar weinigen zich ongegeneerd als gelovig durven afficheren. De betekenis van de termen ‘gelovig’ en ‘ongelovig’ is de laatste decennia vloeibaar geworden, een proces dat hand in hand ging met een groeiende variëteit aan ‘levensbeschouwelijke’ houdingen. Zowel de katholieke kerk als de alternatieve kerk van de vrijzinnigen loopt langzaam leeg. De leegloop verloopt gestaag, op het ritme van de demografie. Het einde van de babyboomgeneratie betekent ook zo goed als het einde van de traditionele tegenstelling tussen vrijzinnigen en katholieken. De zuilen staan nog overeind, maar ze wankelen; de inspiratie van waaruit ze zijn opgetrokken is gaandeweg onherkenbaar geworden.’
In de epiloog neemt Vanheeswijck integraal een ander gedicht van Philip Larkin over, High Windows. Larkin schreef het in 1967 en het werd in 1974 opgenomen in de bundel met dezelfde titel. Ik citeer enkele regels:
‘That’ll be the life;/No God any more, or sweating in the dark//About hell and that, or having to hide/What you think of the priest. He/And his lot will all go down the long slide/Like free bloody birds.’
Het gedicht gaat over twee opeenvolgende generaties die de taboes van hun voorgangers hebben doorbroken. Vanheeswijck: ‘Beide generaties, zoals alle generaties, bevinden zich steevast op de glijbaan van het leven. En beide generaties glijden langs de lange helling af naar een geluk dat altijd buiten bereik blijft. Is het leven dan een eindeloze herhaling in nieuwe varianten van telkens weer hetzelfde, beleefd door telkens nieuwe generaties?’
Vanheeswijck besluit zijn boek als volgt: ‘’Geboorte, dood, en ’t denken daarover.’ Laten we niet doen alsof die vragen er niet meer toe doen, of erger nog, alsof de antwoorden erop ons nu eindelijk ter beschikking staan, per definitie seculier zijn. (...) ‘Beminde gelovigen, Laten we die vragen opnieuw hardop stellen. Laten we die vragen – tegen de draad van de tijd in – blijven stellen. Laten we ze voorleggen aan beminde ongelovigen. En de gêne afschudden van een schaamte over de mogelijkheid van gelovige antwoorden. Laten we dat doen. Tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.’
Onbeminde gelovigen. Waarom we religieus blijven, Guido Vanheeswijck, Uitgeverij Polis, 2019
Recensie door Martin Harlaar (Amsterdam 1956, historicus)