Ecomodernisme voor beginners Deel III - Thomas Rotthier
Ecomodernisten worden vaak techno-optimisten genoemd. In het vorige stuk betoogde ik reeds dat ecomodernisten niet enkel op technologie rekenen, maar ook op verregaande natuurbescherming. Oceanen, regenwouden moeraslanden en veengebieden worden vandaag in grote mate bedreigd door de activiteiten van de mens.
Ook het etiket ‘optimisme’ dekt de lading niet echt. Laten we even kijken naar een aantal ecomodernistische uitgangspunten in verband met het klimaat[1]:
1. De meeste ecomodernisten gaan ervan uit dat de wereld de 2 gradendoelstelling van het IPCC niet zal halen. Het tot hier gevoerde klimaatbeleid is absoluut ontoereikend. In 1992 werd op de Rio-conferentie afgesproken dat alle landen hun uitstoot zouden verminderen. Van die belofte kwam echter niks in huis. Integendeel: sinds de Rio-top stoten alle landen tezamen 60% meer broeikasgassen uit dan in 1992. Voorlopig blijven wereldwijde emissies stijgen, gemiddeld met 2% per jaar. Het gaat dus duidelijk de verkeerde kant op.
2. Ecomodernisten geloven niet dat bestaande technologieën zullen volstaan om de klimaatopwarming voldoende tegen te gaan. Er zijn nog veel belangrijke innovaties nodig om de industrie, landbouw en transport te decarboniseren.
3. Het is evenmin waarschijnlijk dat westerlingen of andere gemeenschappen bereid zullen zijn om vlees, zuivelproducten, auto’s, vliegreizen, staal, cement… grotendeels op te geven.
4. Het is ook twijfelachtig of er op korte termijn verregaande internationale klimaatsamenwerking zal komen, hoewel die in feite noodzakelijk is. De kans dat landen de komende 10 à 20 jaar bindende uitstootplafonds zullen afspreken of samen een wereldwijd hypergrid van hernieuwbare energie[2] zullen bouwen is ook klein.
De reden waarom ecomodernisten toch te boek staan als optimisten heeft vooral te maken met hun vertrouwen in wetenschap, technologie en vooruitgang. Wie de boeken van Hans Rosling, Johan Norberg, Angus Deaton kent, weet dat vooruitgang geen fictie is, maar iets dat onderbouwd is door een hele resem historische data en feiten. Uitvindingen zoals vaccins, antibiotica, riolering, elektriciteit, wasmachines en microchips hebben het leven aangenamer, gezonder en veiliger gemaakt. Veel mensen vinden die technologie ondertussen volledig vanzelfsprekend, maar dat ze uiteraard niet.
Ook op vlak van milieu speelden technische vindingen een belangrijke, maar ondergewaardeerde rol. Zo hebben innovaties in de chemische industrie verschillende vormen van vervuiling kunnen terugdringen: lood werd uit benzine verwijderd, CFK’s werden vervangen door minder schadelijke koelgassen (om de ozonlaag te beschermen) en stikstofoxides in uitlaatgassen werden weggezuiverd door katalysatoren.
Hoewel technologieën veel oplossingen kunnen bieden, hebben ze vaak ook onbedoelde gevolgen, iets waar de groene beweging vaak terecht op heeft gewezen. Fossiele brandstoffen zijn daar uiteraard het beste voorbeeld van.
Ecomodernisten verschillen echter van groenen in de afweging die ze maken. Volgens het ecomodernisme weegt het risico op schadelijke neveneffecten doorgaans niet op tegen de voordelen die revolutionaire technologie biedt.
Op zichzelf is technologie niet zaligmakend. Ze zal ons niet in sneltreinvaart naar Utopia voeren. Het is ook essentieel dat iedereen de vruchten van technologische vooruitgang plukt en niet enkel de happy few. Daarvoor is sociale en politieke verandering nodig. Ik ga hier in het volgende deel dieper op in.
Het bilan van 30 jaar klimaatbeleid
Soms werd beweerd dat er de voorbije 30 jaar niks is gebeurd qua klimaatbeleid. Dat is niet helemaal correct. De meeste landen hebben een aantal inspanningen gedaan en technologische innovatie heeft hen daarbij geholpen. Zo zijn China en Duitsland erin geslaagd om zonne- en windenergie een serieuze boost te geven. Verschillende landen - zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië en Canada - hebben besloten om steenkool snel uit te faseren. Sinds de schaliegasboom is ook in de V.S. de steenkoolindustrie aan een diepe duik bezig, waardoor de totale Amerikaanse uitstoot is gedaald. In de transportsector is de brandstofefficiëntie van auto’s, vrachtwagens, schepen en vliegtuigen er sterk op vooruitgegaan. De industrie en energiesector, tot slot, hebben ook hun steentje bijgedragen door efficiëntiewinsten te boeken[3].
Helaas is het absoluut niet genoeg, iets waar zowel Greta Thunberg als het IPCC terecht op blijven hameren. Het huidige tempo van decarbonisering is veel te traag. Dit heeft onder meer te maken met de ongeziene groei van de Aziatische economieën vanaf de jaren 80. In China en India – samen goed voor bijna 3 miljard mensen - is de vraag naar steenkool door het dak gegaan. De steenkoolconsumptie in China is de voorbije 20 jaar bijna verdrievoudigd. Het aandeel van China in de wereldwijde uitstoot is bijgevolg gestegen van 10% in 1990 naar 27% in 2019. Ook in India is steenkool al jaren aan het groeien.
Het beeld in westerse landen is iets positiever: daar daalt de uitstoot. Maar de uitstoot per inwoner was daar al torenhoog. Daarenboven gaat de afname niet snel genoeg. Een gemiddelde Amerikaan stoot nog steeds 8 keer meer uit dan een gemiddelde Indiër. Een gemiddelde West-Europeaan 5 keer meer. Om dieper te decarboniseren is technologische innovatie, energiezuinigheid en bewuster consumeren noodzakelijk.
Een blik op de toekomst
Op dit moment gaat het de verkeerde kant op. Wie naar de curve van de wereldwijde emissies kijkt van de laatste decennia ziet een onheilspellende berg opdoemen met een piek die gestaag hoger klimt. Die berg moet zo snel mogelijk naar beneden. Door de toenemende wereldwijde vraag naar voedsel, energie en grondstoffen wordt dit een Herculesopdracht. In 2050-60 moet de wereld landen op ‘netto nul’ emissies van broeikasgassen. In 2030 zou de uitstoot al met bijna de helft gedaald moeten zijn om veilig onder de tweegradengrens te blijven. De kans is klein dat dit zal gebeuren. Eén cijfer om te illustreren hoe moeilijk dit is: om deze klimaatdoelstelling te halen zou er elke dag de komende 20 jaar ergens een steenkoolcentrale moeten sluiten.
Als je het bovenstaande in ogenschouw neemt, is het moeilijk om optimistisch te zijn. Moeten we dan wanhopen of de handdoek in de ring gooien? Neen, verre van. Hoewel we waarschijnlijk de tweegradengrens zullen overschrijden, maakt het een enorm verschil of we in een wereld van 2.5°C of één van 3.5°C graden belanden in 2100. Vanaf 4 graden krijgen we daadwerkelijk apocalyptische[4] toestanden, dus dit kunnen we nooit laten gebeuren. De meeste klimaatmodellen voorspellen gelukkig dat we in 2100 niet boven de 4 graden zullen komen, tenzij de uitstoot nog sterk gaat stijgen.
Om de opwarming tot ‘slechts’ 2 à 2.5 °C te beperken zullen er enorme investeringen moeten gebeuren in de uitbouw van schone energie, in adaptatie en in onderzoek en ontwikkeling. Onderzoek en ontwikkeling is nodig om de industrie, de landbouw en de luchtvaart te decarboniseren. We moeten manier vinden om staal, cement, kunstmest en aluminium koolstofarm te produceren. Ook zullen grote natuurgebieden – oceanen, regenwouden, moeraslanden - beschermd en hersteld moeten worden. Vervolgens zullen we op tijd technologie moeten ontwikkelen om massaal veel CO2 uit de lucht te halen, de zogenaamde negatieve emissie-technologieën. Tot slot zullen er oplopende koolstoftaksen nodig zijn om CO2-rijke consumptie te verminderen. Al deze zaken zullen moeten gebeuren. We hebben niet langer de luxe om bepaalde oplossingen uit te sluiten.
We leven niet in een ideale wereld dus de kans is reëel dat dit proces hobbelig zal verlopen als gevolg van politieke, economische of technologische hindernissen. In dat geval zal niet al het nodige gebeuren en zal de opwarming bijgevolg verder klimmen richting 3°C. In zijn boek Six Degrees (2008) schetst Mark Lynas hoe zo’n drie gradenwereld er ongeveer zou uitzien. Spoiler: het is er niet prettig toeven. Bij zoveel opwarming zullen droogte, hittegolven, overstromingen, stijgende zeeniveaus, een gebrek aan drinkwater en voedsel, een ineenstortende biodiversiteit,...op bijna alle plaatsen in de wereld hun tol eisen.
Deze spiraal van ellende kan miljoenen dodelijke slachtoffers eisen en de levenskwaliteit van iedere aardbewoner zwaar aantasten. De aanpassing aan de klimaatopwarming zal in een driegradenwereld ondoenbaar worden voor ontwikkelingslanden aangezien zij, door een wrede speling van de lot, de zwaarste klappen zullen krijgen. Diepe economische crises en politieke chaos zullen er nog bovenop komen.
Het noodscenario
De vraag is of ontwikkelingslanden wel zullen wachten totdat het horrorscenario van 3°C werkelijkheid is geworden. Een globale opwarming van 2°C zal hen al meer dan genoeg op de proef stellen. Ecomodernist Jonathan Symons voorspelt in zijn boek Ecomodernism (2018) een toekomstscenario dat tot één van de mogelijkheden behoort. In de jaren tussen 2040-2050 zouden landen die dichtbij de evenaar liggen en die het zwaarst gebukt gaan onder de klimaatopwarming kunnen besluiten dat ‘geoengineering’ noodzakelijk is[5]. Geoengineering houdt in dat we de samenstelling van de aardse atmosfeer veranderen met grove middelen. Een geoengineering-coalitie van ontwikkelingslanden kan bijvoorbeeld vliegtuigen laten opstijgen die grote ladingen sulfaat-of krijtdeeltjes de stratosfeer in spuwen. Zo kan een deel van het zonlicht wereldwijd geblokkeerd worden waardoor het klimaat weer afkoelt. Deze landen zouden zich wellicht niet laten tegenhouden door veto’s van de rijke landen. Door hun groter historisch aandeel in de opwarming hebben rijke landen immers weinig morele autoriteit.
De effecten van dit soort ‘zonnebeheer’ (solar geoengineering) op specifieke regio’s zijn (nog) niet goed te voorspellen, maar het staat wel vast dat je er de globale opwarming mee ‘on hold’ zet. Dit weten we omdat de natuur zelf al meerdere malen zo’n experiment heeft uitgevoerd, namelijk door vulkanen te laten uitbarsten. In 1991 barstte de Pinatubo-vulkaan op de Filippijnen uit. Hierdoor werden miljoenen tonnen zwaveldioxide de stratosfeer ingepompt. De gehele aarde koelde toen tijdelijk 0.6°C af. Als we door middel van zonnebeheer zelf de aarde kunnen afkoelen met 1°C of 2°C heeft dit één groot voordeel: we kopen tijd om de wereldeconomie te decarboniseren. We zullen tijdens het zonnebeheer onze emissies verder moeten afbouwen en wel zo snel mogelijk. Een van de redenen hiervoor is dat de oceaanverzuring door het hoge CO2-gehalte in de lucht gewoon zal doorgaan. Dit is een ramp voor schelpdieren en fytoplankton, die de basis van de voedselpiramide vormen in de oceanen. Hun kalkskeletten verzwakken naarmate de zuurtegraad van het zeewater toeneemt.
Geoengineering is voorlopig nog taboe binnen de internationale gemeenschap, maar dat zal niet lang meer zo blijven. Het is dus verstandig om er zorgvuldig onderzoek naar te doen zodat we tenminste weten wat we kunnen verwachten als het ooit nodig is. Ook geopolitieke simulaties zijn van belang. De internationale spanningen zullen onvermijdelijk toenemen als sommige landen overgaan tot geoengineering. Als het ene land zonlicht blokkeert kan dat nadelige effecten hebben voor een land aan de andere kant van de wereld. Als landen plots stoppen met de sulfaatdeeltjes te verspreiden, zou de opwarming plots terugkomen met alle gevolgen van dien. Er moeten op voorhand scenario’s uitgedacht worden om dit te voorkomen.
Al deze feiten en toekomstprojecties over het klimaat kunnen leiden tot somberheid of zelfs defaitisme. Die houding is echter contraproductief. De mens is een ongelooflijk inventief wezen. Ook al zullen we het klimaatprobleem de komende honderd jaar niet ‘oplossen’, we kunnen het wel beheersbaar houden als we ons verstand gebruiken. Als de wereld een zeer ambitieus klimaatbeleid op poten zet, kan geoengineering voorkomen worden.
Bovendien kunnen we op andere vlakken nog steeds veel vooruitgang boeken. Als we het goed aanpakken kunnen ziekten zoals kanker, AIDS, malaria deze eeuw definitief van de aardbol verdwijnen. Extreme armoede en honger kunnen verder dalen mits de juiste maatregelen. Ontwikkelingslanden die groeien zullen betere infrastructuur kunnen bouwen en zo beter beschermd zijn tegen klimaatschokken. Er is dus geen reden om fatalistisch te zijn. Maar er is ook geen tijd meer om achterover te leunen. De urgentie van het klimaatprobleem moet bij iedereen doordringen: er is geen tijd meer te verliezen.
[1] Naast klimaatopwarming zijn er nog andere belangrijke milieuproblemen: de dalende biodiversiteit, de verzuring van de oceanen, de verstoring van de stikstofcyclus… Maar om niet te ver uit te weiden focus ik vooral op klimaatopwarming, wat volgens mij het meest urgente probleem is.
[2] Dit zou het zogenaamde ‘intermittentieprobleem’ oplossen. Doordat de zon ’s nachts niet schijnt en de wind niet altijd waait, kan hernieuwbare energie niet altijd in de elektriciteitsvraag voorzien. Dit zou verholpen kunnen worden met een hypergrid of wereldwijd elektriciteitsnet. Hiervoor zou men een gigantisch netwerk van hoogspanningskabels moeten bouwen dat hele continenten overspant. Aangezien zon en wind altijd wel ergens beschikbaar zijn op aarde, zouden er binnen zo’n hypergrid in principe geen stroomtekorten kunnen ontstaan.
[3] De winst in efficiëntie ging evenwel gepaard met stijgende consumptie, waardoor er qua uitstoot weinig vooruitgang werd geboekt. Dit staat bekend als de Jevons-paradox.
[4] Waarmee ik bedoel dat grote delen van de aarde quasi onleefbaar zullen worden voor de mens (en de meeste dieren). De menselijke beschaving komt dan effectief in gevaar.
[5] Voor alle duidelijkheid: dit is zeker geen wenselijk scenario volgens ecomodernisten. Scenario’s waarin het klimaat onder controle houden door middel van mitigatie, adaptatie en negatieve emissietechnologieën zijn veel verkieslijker.