De canon van het sociaal-liberalisme - Coen Brummer en Daniël Boomsma
In de negentiende eeuw kende het liberalisme op veel plaatsen in Europa twee grote stromingen, soms nog aangevuld met lokale varianten. In Nederland bijvoorbeeld is voor een buitenstaander de geschiedenis van het partijpolitiek liberalisme in de negentiende en begin twintigste eeuw een soms ondoorzichtig kluwen. Toch was ook daar die scheidingslijn tussen de meer conservatieve en de eerder progressieve krachten zowat de belangrijkste, zoals blijkt uit dit boek.
Anders dan de titel Canon van het sociaal-liberalisme doet vermoeden brengt dit boek in ruim veertig bijdragen van meer dan twintig auteurs een historisch verhaal over het sociaal-liberalisme in Nederland (en enkel in Nederland). De samenstellers betitelen dit als een ‘canon’, wat misschien een iets te zware benadering is (mogelijk alternatief was een lieux de mémoire-benadering) en intussen een beladen begrip is (ook in Vlaanderen). Maar die keuze is persoonlijk en valt te begrijpen. In de inleiding hebben bundelredacteurs Brummer en Boomsma het overigens over ‘vensters’ of ‘doorkijkjes’, en dat is een vlag die de lading wat beter dekt. Uit de rijke (politieke, sociale en culturele) geschiedenis van het liberalisme in Nederland zijn immers personen, evenementen, gebouwen, … gelicht die symbool staan voor een belangrijke stap in de ontwikkeling van het sociaal-liberalisme.
Als kenmerkend voor deze stroming definiëren de auteurs een hervormingsgezinde houding, een ontwikkelend vrijheidsbegrip, een botsing met de behoudsgezinde liberalen, een bevraging van de macht en een internationale blik. Brummer en Boomsma ontkrachten meteen de stelling dat sociaal-liberalisme zich bevindt in het midden tussen sociaal-democratie en liberalisme. Zij zien het integendeel als een ‘zelfstandige stroming binnen de ‘liberale’ rivier’ die in tegenstelling ‘tot het vaak in de status quo berustende klassieke liberalisme (…) mens en samenleving meenemen in toekomstige verandering’.
Het historische verhaal van het sociaal-liberalisme in Nederland is in dit boek opgebouwd aan de hand van korte en goede leesbare bijdragen, die onderling ook naar elkaar verwijzen. Startpunt is 1844 met een verhaal over de grote liberale politicus Thorbecke, toen nog bepleiter van sociale vooruitgang. Decennia later was Thorbecke in behoudgezindheid vervallen en de jonge liberalen Samuel van Houten en Jan Kappeyne van de Coppello confronteerden hem met de veranderende maatschappij. Van Houten ijverde voor een wet op de kinderbescherming maar verviel nadien ook in behoudgezindheid.
En dat lijkt doorheen 175 jaar politieke Nederlandse en liberale geschiedenis wel een constante: vooruitstrevende figuren ijverden voor hun idealen, konden die (ten dele) realiseren, werden meer behoudsgezind waarna zij terug werden wakker geschud door een nieuwe generatie progressieve liberalen. Deze tweestrijd komt in het boek mooi naar voren rond thema’s als de kieswet, anticonceptie of de sociale wetgeving in ruime zin. Bij dit laatste thema staat Nicolaas Pierson centraal. De oud-directeur van de Nederlandse bank leidde (geïnspireerd door o.a. het werk van J.S. Mill) een liberaal hervormingsgezind ‘kabinet der sociale rechtvaardigheid’. Volgens Boomsma deed Pierson op de drempel van de 20ste eeuw zo definitief de deur dicht voor het klassieke liberalisme.
Een van de gevolgen van de gisting en de confrontatie binnen verschillende stromingen van het liberalisme in Nederland was de oprichting van de Vrijzinnig-Democratische Bond (1902). De partij bood tot aan de Tweede Wereldoorlog een veilige haven voor liberalen die van mening waren dat de ‘klassieke’ liberale partij (onder verschillende benamingen en in diverse constellaties) te behoudsgezind werd. De sociaal-liberale strekking woog op het tot stand komen van belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, van vrouwenkiesrecht (in het boek met het verhaal van Aletta Jacobs) tot onderwijshervorming (bij monde van minister van Onderwijs Gerrit Bolkestein van de VDB). In de ideologische hervormingen na de Tweede Wereldoorlog verdween de VDB en vonden de diverse liberale strekkingen zich terug in een partij met de oprichting van de VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie).
Andermaal deed zich hetzelfde fenomeen voor. Binnen de VVD gingen stemmen op om de partij progressiever te maken. De bijdrage over de drukkingsgroep het Liberaal Democratisch Centrum is in dat verband bijzonder lezenswaardig. Ongetwijfeld het belangrijkste moment voor het naoorlogse sociaal-liberalisme in Nederland is de oprichting van D66. Het boek gaat vanzelfsprekend dieper in op belangrijke momenten die met de partij verbonden zijn. Interessant is het verhaal over de paarse kabinetten maar vooral ook over de voorbereiding met het ‘Des Indes-beraad’, dat de basis wilde leggen voor een niet-confessionele regering. Bij de VVD gingen wel eens stemmen op om de meer sociaal-liberale weg te bewandelen, maar binnen het Nederlandse politiek spectrum claimde D66 het monopolie (met een formalisering op het partijcongres in Gouda in 1998).
Toenadering leek mogelijk na het verschijnen van Pim Fortuyn op het Nederlandse politieke toneel. De klassieke liberale (VVD) en de linkse partijen (D66, PvdA en GroenLinks) probeerden de banden aan te halen. De poging mislukte en weg was (aldus auteur Duane van Diest) het ‘geitenpaadje om in het midden een solide sociaal-liberale basis te bouwen’. D66 bewandelde verder de eigen weg en maakt intussen sinds 2017 deel uit van de Regering Rutte III. Aan het historisch verhaal van het sociaal-liberalisme in Nederland wordt verder geschreven.
Coen Brummer en Daniël Boomsma (red.), De canon van het sociaal-liberalisme, Boom, 2019.
Recensie door Peter Laroy Directeur Liberas/Liberaal Archief