Thorbecke wil het - Remieg Aerts
De Nederlandse hoogleraar geschiedenis Remieg Aerts (eind 2017 nog te gast als spreker in Liberaal Archief/Liberas) doorploegde jarenlang een uitgebreide collectie archiefmateriaal en stapels literatuur over Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872). De reeds lang aangekondigde biografie is nu een feit en voldoet ruimschoots aan de hoge verwachtingen die waren gesteld. Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman dompelt de lezer niet enkel onder in het leven, het werk en de betekenis van de Nederlandse staatsman en liberale politicus, maar verschaft ook inzicht in heel wat historische evoluties in het Nederland van de negentiende eeuw.
Thorbecke heeft twee levens geleid. Tot zowat de jaren 1840 was de man actief als academicus. Na een studie in Leiden trok hij aan het begin van de jaren 1820 naar Duitsland. De biograaf beschrijft uitgebreid de sfeer die er heerste (‘herfst van de Romantiek’, ‘Biedermeier’) en de denkbeelden waarmee Thorbecke in contact kwam in Göttingen, Dresden, Berlijn en Giessen. Deze Duitse periode was voor Thorbecke een ‘bevrijding, uit allerlei beklemmingen’ en liet blijvende sporen na, zegt Aerts. De invloed van Duitse denkers in zijn (academisch) werk had echter nadelige gevolgen voor zijn eventuele carrière aan een Nederlandse universiteit. Een benoeming in 1825 aan de nog jonge Gentse universiteit betekende voor hem eerder een troostprijs. Thorbecke, aldus de biograaf, ‘vond zijn draai’ en zou de rest van zijn leven in contact blijven met studenten die hij in Gent onder zijn hoede had gehad. Een voorbeeld is Edward Conway, de latere adviseur van Leopold I, een vorst voor wie Thorbecke als politicus trouwens veel sympathie zou hebben. De auteur schetst overigens een mooi beeld van de toenmalige (intellectuele) sfeer aan de Gentse universiteit.
Als gevolg van de Belgische revolutie verliet Thorbecke Gent en trok hij terug naar het Noorden. Na een wat moeilijke periode kwam hij uiteindelijk terecht aan de Leidse universiteit. Daar kantelde langzaam het leven van Thorbecke in een andere richting en begon zijn ‘tweede’ leven. Aerts graaft diep in het denken en in het werken uit deze periode bij Thorbecke en schetst deze evolutie als volgt: ‘Hij was op weg van de zuivere wetenschap naar de politiek en van een nog steeds wat conservatieve en gezagsgetrouwe positie naar een rol als hervormer.’ Thorbecke speelde in zijn Leidse jaren een beslissende rol in het denken over en het werken aan een nieuwe grondwet, in de geest van het liberalisme, vanuit een juridisch-academische achtergrond die hem echter almaar dichter bij de politiek bracht. De gedetailleerde beschrijving van deze overgang biedt een interessante case (Nederland) over de worsteling waarmee negentiende-eeuwse politieke denkbeelden in de praktijk werden omgezet.
Aerts laat in het werk niet na een persoonlijke inkijk te geven op de figuur van Thorbecke. De beschrijving van zowel het innerlijke als het uiterlijke komen herhaaldelijk aan bod. Dat is niet geheel onbelangrijk want beide elementen speelden wel degelijk een belangrijke rol. Met ‘zijn knokige verschijning en zijn uitgestreken, droge en bleke gezicht’ kwam Thorbecke niet meteen sympathiek over. En met een karaktertrek die door Aerts wordt omschreven als ‘een onweerstaanbare macht van de wil’ (vandaar ook de titel van het boek) maakte hij niet altijd vrienden. Het psychologische aspect komt verder aan bod in de beschrijving van de relatie die Thorbecke had met zijn vader (zijn ‘trouwste vriend’) en met zijn echtgenote Adelheid Solger, de 19 jaar jongere dochter van een Duitse hoogleraar, met wie hij in 1836 huwde.
Het revolutiejaar 1848 bracht de invoering van de nieuwe grondwet in een stroomversnelling. Volgens de biograaf had Thorbecke ‘zijn stempel op de hoofdzaken van de grondwet van 1848 gedrukt maar moest hij op heel wat punten een kleiner of grote verlies nemen.’ Thorbecke koos vanaf dan resoluut voor een politieke carrière. In oktober 1849 werd hij minister en zette hij de ideeën die waren gegroeid in het denken over de grondwet verder in de praktijk om. In het boek komt het filosofisch-politieke denken en de vertaling ervan naar de politieke realiteit uitgebreid aan bod. Interessant daarbij is de zoektocht en de beschrijving van hoe Thorbecke zich opstelde ten opzichte van de volksvertegenwoordiging en hoe zijn relatie met de de Nederlandse vorst Willem III was, met wie hij een zeer complexe en soms troebele omgang had.
Tot aan het einde van zijn leven in 1872 bleef Thorbecke zwaar wegen op de politiek in Nederland, ook wanneer hij geen minister was. Het eerste kabinet Thorbecke (1849-1853) verrichtte indrukwekkend wetgevend werk dat de staatsinrichting regelde in de geest van de grondwetshervorming. Het tweede kabinet Thorbecke (1862-1866) deed dan weer meer inspanningen op vlak van de infrastructuur (o.a. spoorwegen en kanalen). Nederland diende dringend gemoderniseerd te worden en de ijzeren wil van Thorbecke was hier andermaal wet. In die jaren trok de liberale politicus ook het hele land door en konden heel wat Nederlanders hun icoon in levende lijve zien.
Het derde kabinetThorbecke (1871-1872), dat noodgedwongen eindigde met zijn overlijden, stond in het teken van de internationale spanningen (de oorlog tussen Duitsland en Frankrijk). Een stevige en vastberaden hand was noodzakelijk, maar het werd duidelijk dat nieuwe tijden waren aangebroken. ‘Niemand was voldaan over het onbuigzame optreden van de kabinetsleider,’ zo noteert Aerts voor die periode. Thorbecke was immers oud geworden, ook in zijn denkbeelden. Het was overduidelijk dat er binnen de politieke liberale beweging in Nederland op dat ogenblik, net zoals in België, een duidelijke scheiding had plaatsgevonden tussen de meer ‘klassieke’ liberale figuren en de jongere, eerder links-georiënteerde radicale liberalen. Een tijdperk was voorbij.
Na zijn overlijden hebben velen hebben de erfenis van Thorbeckes realisaties en ideeën geclaimd, niet in het minst de liberalen en de liberale partijen in Nederland. Aerts wijdt hier op het einde van het boek een aantal interessante passages aan. Hij beschouwt het liberalisme zoals Thorbecke dat beleefde als ‘meer uitzonderlijk dan representatief’. Zijn sterke persoonlijkheid heeft zwaarder gewogen dan het succes van de politieke denkbeelden. Terecht schrijft de historicus tot slot dat het liberalisme van Thorbecke mijlenver staat van de huidige invulling van het begrip (ook al omdat de wereld van de negentiende eeuw en die van de éénentwintigste eeuw grondig van elkaar verschillen).
Na het lezen van het boek dachten wij terug aan een onlangs (mei 2018) gehouden studienamiddag in Kortrijk. Een groep historici boog er zich over het genre van de (historische) politieke biografie. Enkele auteurs van recente werken gaven er hun inzichten prijs. Een nuttige tip, die toen niet meteen aan bod kwam, zou kunnen zijn: kijk hoe anderen het doen en leer ervan. Dit werk van Remieg Aerts over Thorbecke kan dan overduidelijk als lichtend voorbeeld gelden. Er is aandacht voor de figuur, voor de historische context, voor het denken en de politieke ideeën, voor de psychologie en de persoon in de ruime zin van het woord. Bijna honderdvijftig jaar na zijn overlijden heeft Johan Rudolph Thorbecke een biografie gekregen die hem meer dan waardig is.
Remieg Aerts, Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman, Amsterdam, 2018
Recensie door Peter Laroy
De recensent is directeur van het Liberaal Archief/Liberas