De Republiek der Letteren - Hans Bots
De ingebeelde culturele eenheid van Europa is niet door de voorlopers van de Europese Unie uitgevonden, maar heeft diepe wortels in de intellectuele wereld van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. En eigenlijk dateert ze nog van veel vroeger. Dankzij de boekdrukkunst konden wetenschappers en schrijvers, veelvuldiger en sneller, over de landsgrenzen heen elkaars ideeën leren kennen. De drukpers werd dus een acceleratiemachine van het intellectuele leven. Wie het kon betalen, reisde per koets naar geestesgenoten om te discussiëren en de ware toppers werden uitgenodigd door hertog of koning. Voltaire liet zich een tijd fêteren door Frederik de Grote in Pruisen en Descartes ging in op een invitatie van koningin Christina van Zweden, nadat het ook in Nederland voor hem te gevaarlijk werd.
Maar deze luxe was alleen voor rari nantes. Hoe dan ook, vanaf 1500 ontstond wat geleerden zelf de ‘Republiek der Letteren’ noemden, een netwerk van theologen, filosofen, wiskundigen, astronomen en literatoren die elkaar op de hoogte hielden van nieuwe bevindingen en denkbeelden. Je moest heus niet van adel zijn om van deze fictieve republiek lid te worden, maar geïnteresseerd zijn in wat anderen dachten en schreven, en bij voorkeur zelf ook kritisch en belezen zijn. Het was een denkbeeldig gezelschap van erudiete heren. Een tweede vereiste was een minimum aan verdraagzaamheid. Je moest open staan voor nieuwe visies op de wereld, de natuur en godsdienst, maar vooral, zeker in deze tijden van godsdienstoorlogen, accepteren dat je geestelijke sparringpartner zijn geloof anders uitlegde of beleefde. Een protestant moest een katholiek en jood verdragen, en omgekeerd.
In die zin was de Republiek der Letteren in de eerste plaats een ideaal, een supernationale en superconfessionele utopie die het religieus verscheurde Europa wilde overstijgen. Dat lukte vaak, maar ook in het relatief verdraagzame Holland waren er grenzen aan de tolerantie. Denk aan de scherpslijperij tussen de rekkelijke armenianen (remonstranten) en de fundamentalistische gomaristen (antiremonstranten) die grondig van mening verschilden over of een mens al dan niet in aanmerking kwam voor Gods genade. De Synode van Dordrecht besliste hierover in het voordeel van Franciscus Gomarus. Het gevolg was onder meer dat de universiteit van Leiden werd gezuiverd van gomaristen.
Emeritus hoogleraar Hans Bots brengt het Europese geestelijke netwerk uitvoerig in kaart in zijn boek De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld 1500-1760. Wie verwacht dat de auteur ingaat op de inhoudelijke discussies, is er aan voor de moeite. Hij lijkt meer geboeid door hoe de contacten verliepen dan door waar ze over gingen. Bots is evenmin een begenadigd stilist. Hij schrijft wat academisch cursusachtig, maar gelukkig blijft er nog voldoende te genieten. De auteur belicht in zijn boek opeenvolgend de rol van de Noord-Nederlandse universiteiten, de rol van de brief als communicatiemiddel, de rol van het boek en de boekhandel en die van de periodieke pers in zijn diverse vormen.
Hoe zag die Republiek eruit? Het was een haast eenzijdig mannelijke wereld, uitzonderingen als Maria van Schurman, Belle van Zuylen en enkele andere dames daargelaten. Tot mijn verbazing vernoemt Bots hier niet Emilie du Châtelet, vooraanstaand wiskundige en natuurkundige, die voor Voltaire de ideeën van Newton uitspelde, omdat hij ze niet helemaal begreep. Ze vertaalde en annoteerde Newtons werk in het Frans en correspondeerde met Leibniz. Zelfs Einstein noemde haar van fundamenteel belang voor zijn werk. Soit. Een ander kenmerk van de Republiek der Letteren is dat de voertaal nog altijd Latijn was, zowel in publicaties als in correspondenties. Pas later werd er meer en meer overgeschakeld op het Frans als lingua franca, en tegen het midden van de 18de eeuw kwamen de diverse volkstalen op, met als gevolg dat het steeds moeilijker werd om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke nieuwigheden.
Overigens viel het aantal boeken algauw niet meer te overzien. Om dat enigszins te verhelpen ontstonden tijdschriften met boekrecensies en essays. Pierre Bayle zette met zijn Nouvelles de la République des Lettres de standaard. Na 1700 worden die tijdschriften en kranten nationaler georiënteerd. Je krijgt dan tijdschriften met titels als Bibliothèque Angloise, Bibliothèque Germanique en Bibliothèque Françoise. En voor wie in onze contreien geen Frans of Latijn kende, was er De boekzaal der geleerde Wereld. De spil in de hele ontwikkeling was de Republiek van de Zeven Provinciën, ‘het boekenmagazijn van Europa’, aldus Voltaire. Dat had meerdere oorzaken. Nederland was geen koninkrijk, maar een soort bondstaat van onafhankelijke gebieden, elk met een eigen bestuur en dus met eigen wetgeving en handhaving. Er viel dus makkelijker te schipperen en door de mazen van de censuur te glippen dan in het Frankrijk van de autoritair katholieke Lodewijk XIV of in Vlaanderen waar de Spaanse inquisitie meedogenloos optrad tegen andersgelovigen.
Bovendien kende Holland geen preventieve censuur. Een boek dat zogenaamd de orde verstoorde kon pas na een aanklacht gecensureerd of uit de handel genomen worden. Daar gingen algauw een paar jaar overheen. Bovendien was zo’n vonnis, bij gebrek aan centraal gezag, lokaal. Een boek dat in Amsterdam werd verboden, was vaak vrij verkrijgbaar in Leiden of Utrecht. Dat vrije klimaat stimuleerde het intellectuele leven, zeker nadat men in de Unie van Utrecht (1579) tot vrijheid van godsdienst besloten had. Die religieuze tolerantie lokte zowel Franse hugenoten als Sefardische joden naar Nederland, en dat waren niet alleen kooplieden maar ook geleerden. Onder meer Spinoza stamt af van Portugese immigranten in Amsterdam. Die commerciële en intellectuele brain drain zou mede de basis leggen van de Gouden Eeuw. Toen Lodewijk XIV ook nog eens in 1685 het Edict van Nantes opzegde en in Frankrijk daardoor een einde kwam aan het principe van cuius regio eius religio, werd Nederland andermaal overstroomd door geleerde Franse hugenoten. Daardoor verdrong het Frans nog meer het humanistenlatijn. Geen wonder dat de universiteiten, uitgeverijen, boekhandels en bibliotheken in Noord-Europa een ongekende bloei meemaakten. Franse professoren werden naar de universiteit in Leiden gelokt en Nederlandse uitgevers – waaronder de uit België gevluchte Christoffel Plantijn en Lodewijk Elzevier – publiceerden boeken van Franse auteurs, soms zelfs Franse piraatedities en voerden die dan weer uit naar Frankrijk. René Descartes en Pierre Bayle konden makkelijker in Holland publiceren dan in Frankrijk – ze woonden hier ook lange tijd – want ze moesten hun werk niet vooraf aan een censuurcommissie voorleggen. Een ander voordeel was dat de Franse douane ingevoerde boeken, ook die van Fransen, nauwelijks op inhoud controleerden. De tolerantie in Noord-Nederland hield wel op bij het atheïsme. Pierre Bayle, die in het boek van Hans Bots, een prominente plaats krijgt, werd al verketterd omdat hij als gelovige vond, dat ook atheïsten een moreel leven konden leiden. Des te jammer is het dat de auteur de kringen rond Franciscus van den Enden, leraar van Spinoza en radicale cartesiaan met democratische ideeën, onvermeld laat. De Latijnse School waar Van den Enden directeur van was, was een ontmoetingsplaats voor jonge intellectuelen en een internationaal knooppunt van verlichte ideeën. Ook de atheïstische broers Koerbach komen niet aan bod. Ook zij hoorden tot de inner circle van Spinoza, die zelf onderbelicht blijft ondanks zijn breed Europees netwerk. Vreemd. Misschien is de auteur daarvoor iets te Frans georiënteerd.
Vanaf de zestiende eeuw was alles voortdurend intellectueel in beweging. In de loop der tijd werd de theologie, na eeuwen de belangrijkste wetenschap te zijn geweest, onttroond en verschoof de Republiek der Letteren steeds meer naar een republiek van natuurwetenschappen met eigen academies of wetenschappelijke instituten om de nieuwe kennis te bundelen en te verspreiden zoals The Royal Society in Engeland , de Académie Royale des Sciences in Parijs en de Pruisische Akademie der Wissenschaften. De wetenschap begon zich ook allengs op te splitsen in specialiteiten en de geleerde werd een vakgeleerde. De term ‘de Republiek der Letteren’ zelf gold uiteindelijk alleen nog voor pure literatoren. Hans Bots hint in zijn boek geregeld op de Verlichting, hij noemt enkele voorlopers en maakt je er dus lekker voor, maar stopt zijn relaas in 1750, midden in de achttiende eeuw, op het moment dat in Parijs in de salon van baron Thiry d’Holbach de grootste geesten van die eeuw – Hume, Diderot, Rousseau – elkaar ontmoetten en het fundament voor het moderne denken legden. Door die willekeurige einddatum stopt het boek enigszins abrupt. Wordt vervolgd?
Hans Bots, De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld 1500-1750, Vantilt, 224 blz., €24,50
Recensie door Leo De Haes