De gewone man - Jos Palm
Heel wat (geschiedenis)boeken handelen over de ‘groten der aarde’. Dat gaat van historische hagiografieën over Alexander de Grote, Keizer Karel, Louis XIV, Napoleon, Stalin en Hitler tot hedendaagse biografieën over Poetin en Trump. Ook mindere goden krijgen wel eens aandacht zoals een zeldzame beschrijving over een politicus, geleerde of kunstenaar, niet zozeer als persoon maar omwille van zijn of haar bijzondere bijdrage aan de menselijke ontwikkeling. Er bestaat echter nauwelijks aandacht voor het overgrote meerderheid van de bevolking, namelijk de gewone man, en al zeker de vrouw, hoezeer die zich tijdens hun leven ook hebben ingespannen. Zoals de presocratische filosoof Herakleitos schreef, werpt elke mens een steentje in de rivier van de mensheid, waardoor die van loop verandert. Sommige figuren gooiden een forse steen in het water, maar ook de gewone man en vrouw zorgden vaak voor kiezelsteentjes maar zo nu en dan ook voor massale omwentelingen.
In zijn boek De gewone man. Een kleine mensheidgeschiedenis beschrijft de historicus en journalist Jos Palm hoe de gewone man (en vrouw) in de loop van de menselijke geschiedenis de speelbal was van de wereldlijke en geestelijke leiders. Hij werd aangespoord om onvoorwaardelijk te gehoorzamen en te handelen teneinde een groter doel te bereiken en zo terecht te komen in een soort paradijs. De realiteit was anders. De kleine man die zich volkomen inzette, het brood uit zijn mond spaarde en zelfs bereid was zijn leven te geven voor de ‘goede zaak’ belandde niet in de hemel, maar doorgaans in de hel. Het waren niet alleen farao’s, keizers en koningen die hem en haar gebruikten als een speelbal, maar nog meer de magiërs, tovenaars, sjamanen en priesters die beweerden te spreken in naam van God. Ze bogen diep voor hen en berustten in hun lot omwille van Gods woord. ‘God hield van de armen’, schrijft auteur, en voegt eraan toe ‘en van de armen van geest in het bijzonder’.
Palm is niet alleen historicus en journalist, hij is ook een begenadigd verteller die er net als de historici Gombrich, Patrik Ourednik en Yuval Noah Harari in slaagt ingewikkelde historische gebeurtenissen op een heldere manier te herleiden tot hun essentie. Zo verhaalt hij over de wijze waarop er een onderscheid ontstond tussen mensen en zo de slavernij tot stand kwam. ‘Je kon in slavernij geraken als krijgsgevangene, als pleger van strafbare handelingen, als kind van slaven, als vondeling (…) Slaven houden was de gewoonste zaak van de wereld,’ schrijft Palm. Het was trouwens een praktijk die door zowat alle godsdiensten, in het bijzonder door het christendom, het Jodendom en de islam in hun heilige teksten werd gelegitimeerd waardoor het tot de negentiende eeuw kon blijven bestaan. Sterker nog, Etienne Vermeersch toonde aan dat de paus tot het einde van de achttiende eeuw zelf een slavenhouder was. De godsdiensten die beweerden op te komen voor de gewone man en vrouw, hebben hem eeuwenlang geknecht en onderdrukt. Dat gegeven loopt als een rode draad doorheen het boek.
Vaak wordt gezegd dat er een ommekeer kwam onder Pericles en zijn experiment met de Atheense democratie. Inderdaad, tienduizenden vrije mannen kregen voor het eerst gelijke rechten en inspraak. Maar vrouwen, slaven en vreemdelingen bleven daarvan uitgesloten. Palm haalt Aristoteles en Seneca aan die een onderscheid bleven maken tussen bovenmensen en ondermensen. Al had hij hier beter Plato en zijn invloedrijke werk De ideale Staat aangehaald waarin mensen werden onderverdeeld in een kleine groep leidende filosofen, ondersteund door de klasse der wachters en de rest van het volk als ondergeschikten die geen enkel recht hadden. Zo bleef de gewone man ook in de Oudheid een soort lastdier, een stuk vee. Al waren vrouwen er nog erger aan toe. ‘Vrouwen wees gehoorzaam aan je man,’ dat was het onverbiddelijke lot dat godsdiensten de vrouw toezegden, en dat misschien nog meer dan de slavernij, geleid heeft tot onmenselijkheid. Geen slaaf zo slaaf als de vrouw, zo merkte John Stuart Mill op, een situatie die voor talloze vrouwen nog steeds bestaat.
En dan moesten de duistere Middeleeuwen nog komen waarin de gewone man beschouwd werd als ‘een kind van God’ maar ook als de erfgenamen van de ‘erfzondaars Adam en Eva’, zo schrijft Palm. Van slaaf en plebs werd de gewone man nu een horige en lijfeigene. Onder impuls van paus en van zijn ‘gemijterde kerkgeleerden’ sloegen gewone gelovigen gewone andersgelovigen de kop in. ‘Alle christelijke goede bedoelingen en mooipraterij ten spijt was het nog altijd behelpen voor de voddenmens. Hij was nog altijd niks en bezat, behalve goede vooruitzichten op de eeuwigheid, nog altijd niks,’ aldus Palm. Toen de pest de christelijke bevolking decimeerde, legde de gewone man, opgestookt door vrome zielherders, de schuld bij de Joden. Die werden dan ook afgeslacht, een praktijk die zou duren tot de eerste helft van de twintigste eeuw. Of hij trok in naam van God, op instigatie van de paus, op tegen de moslims in Jeruzalem. Later ook tegen de katharen en andere ketters. En ook tegen zogenaamde heksen waarvan er in het christelijke Europa zowat 70.000 op de brandstapel belandden.
De Verlichting bracht mooie principes aan, maar in de praktijk bleef de gewone man in de kou staan. Palm verwijst naar de 1,5 miljoen voddenmensen die naar Amerika trokken omdat ze in Europa geen eten hadden (denk aan de Ieren die op de vlucht sloegen na de zoveelste mislukte aardappeloogst). Maar hij heeft het ook over de ‘verpaupering en proletarisering’ ingevolge de vroege industrialisering en het latere kapitalisme. De auteur haalt fel uit naar het liberale credo ‘Bevorder het eigenbelang en gij zult het algemeen belang bevorderen’. Kinderen en vrouwen kregen de meest gevaarlijke en smerige taken toebedeeld. Maar Palm wijst ook op gewone man die in de pas liep van het nationalisme, van de arbeiders die achter rode vlaggen liepen van de revolutionairen die de ‘dictatuur van het proletariaat’ voorstelden als de weg naar het paradijs, en van anderen die achter de bruine vlag liepen op weg naar het Duizendjarige Rijk. ‘Ze deden een beroep op hem om te moorden voor dit en te sterven voor dat. Ze preekten vanaf de kansels dat hij genadeloos, dapper en flink moest zijn.’
Onder het nationalisme, communisme en fascisme werd de mens herleid tot een ding, tot iets dat de natie, de Führer of de Grote Leider kon gebruiken en weggooien als dat nuttig bleek te zijn. De gewone man had geen enkele waarde. Keizer Wilhelm II, Lenin, Stalin, Mussolini, Hitler, geen van hen zorgde voor een verbetering van zijn lot. Miljoenen, doorgaans gewone mensen werden het slachtoffer van hun waanzinnige ideeën. ‘De poging om de hemel op aarde te maken brengt altijd de hel voort’, schreef de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper, en hij had gelijk. Maar Palm gaat nog verder en heeft het over de gewone man die na de oorlog de slaaf werd van orde, vlijt en productiviteit, én van routine. En nog later over zijn angst voor de vreemdeling en de migrant. Hier valt de auteur uit zijn rol. Want die gewone man heeft in West-Europa al meer dan 70 jaar geen oorlog meer gekend en een ongekend niveau van welvaart bereikt. We gaan er op vooruit zoals Steven Pinker (Het Betere Ik) en Johan Norberg (Vooruitgang) aantonen.
Dat neemt niet weg dat Palm een bijzonder goed boek schreef met treffende voorbeelden, scherpe aanklachten en boeiende vergelijkingen. En al gaat het voor de gewone man in veel gevallen beter in de rijke wereld, er blijven elders miljarden sukkelaars, in het bijzonder vrouwen, die nog steeds het slachtoffer zijn van malafide politici, crapuleuze potentaten en religieuze fanatici. Het is voor hen dat we dit boek moeten lezen om ons te doen beseffen hoeveel werk er nog is om van het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat 70 jaar geleden werd goedgekeurd, een realiteit te maken: ‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren.’
Jos Palm, De gewone man. Een kleine mensheidgeschiedenis, Atlas/Contact, 2017
Recensie door Dirk Verhofstadt