De Emigrés - W.G. Sebald
In de eerste decennia van de 20ste eeuw verlieten honderdduizenden joden Duitsland en Oostenrijk en trokken naar Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland, Engeland of zelfs de Verenigde Staten. Velen onder hen sloegen op de vlucht voor het nazisme dat in 1933 aan de macht kwam, maar ook daarvoor gingen velen onder hen op zoek naar een betere toekomst in het Westen omwille van de moeilijke sociaaleconomische situatie in Duitsland in de periode na de Eerste Wereldoorlog met als hoogtepunt de crisis van 1929 toen het land meer dan zes miljoen werklozen telde. Doorgaans waren deze vluchtelingen bemiddeld en wie dat niet was liet vaak zijn hele familie achter. Over bekende joden die Duitsland en Oostenrijk verlieten verschenen talloze boeken, met als meest bekende Hitlers Geschenk van Jean Medawar en David Pyke waarin ze beschrijven hoe tal van gerenommeerde wetenschappers Duitsland ontvluchtten en hun toevlucht namen tot het Westen. Denk aan Max Born, Fritz Haber, James Franck, Eugene Wigner en Albert Einstein. Maar ook anderen keerden de nazi’s de rug toe zoals de filosofen Karl Popper en Ludwig Wittgenstein. Minder bekend, zelfs vergeten zijn de vele duizenden gewone joden die hun geluk in het buitenland zochten en die verdwenen in de nevelen van de geschiedenis. In zijn magistrale boek De Emigrés brengt de Duits-Engelse schrijver W.G. Sebald enkele van hen opnieuw tot leven.
W.G. Sebald was zelf een Duitse emigrant die zich in 1966 en voor de komende dertig jaar in Engeland vestigde, maar die in zijn geschriften voortdurend blijk gaf van zijn belangstelling voor het verleden van zijn oorspronkelijke vaderland. Dat bleek al uit zijn andere werken als Austerlitz en De natuurlijke historie van de verwoesting waarin hij onbevangen de tragiek van het menselijk falen blootlegt. Als hoogleraar die geboren werd in 1944 in Zuid-Duitsland, heeft Sebald de catastrofe van de verwoesting van het Derde Rijk niet meegemaakt maar ergert zich over het collectieve stilzwijgen erover. Blijkbaar rust er een soort taboe over dit onderwerp en wordt de verwoesting van Duitsland niet zozeer gezien als het einde van een collectieve aberratie maar als een voorwaarde en het begin van de succesvolle wederopbouw, het zogenaamde Wirtschaftswunder. Hij verwijt de literatoren van die tijd dat het blijkbaar belangrijker was om hun eigen positie te herdefiniëren dan de werkelijke omstandigheden weer te geven. Sebalds analyse van het gebrek aan aandacht in de literatuur voor deze catastrofe leidde in Duitsland tot felle discussies. Zijn harde aanval op het politiek correcte geweten van de literatoren fungeerde als knuppel in het hoenderhok. Sebald had het over ‘het onvermogen van een hele generatie Duitse schrijvers om dat wat ze hadden gezien op te tekenen en een plaats te geven in ons geheugen’, en raakte daarmee een tere plek.
Met zijn boek De Emigrés raakt Sebald een andere tere plek. In zijn eigen stijl - een vorm van documentaire fictie - schetst hij het portret van verdwenen en vergeten joden die Duitsland ontvluchtten. Zijn teksten worden afgewisseld met realistische foto’s uit het verleden die nog meer dan een tekst betekenis geven aan zijn fantasie. Zo bespreekt hij vier individuele personen en haalt die met zijn meesterlijke vertelstijl terug uit de vergetelheid. Het zijn stuk voor stuk literaire en documentaire pareltjes waarin de auteur ver voorbij de klassieke portrettering een beeld geeft van de innerlijke drijfveren van zijn protagonisten. Waarom ze hun land verlieten en hoe de heimwee hen verder verteerde. Heimwee is het centrale thema in dit boek. Zowat alle personages die de auteur beschrijft, lijden eraan. Ze denken, piekeren en dromen over hun uitgewiste verleden als betrof het muziek uit lang vervlogen jeugdjaren. Sebald trekt de lezer beetje bij beetje in het duistere verleden en zorgt dan met enkele treffende zinnen voor een tijdelijke opklaring. Hij haalt herinneringen aan uit onpeilbare dieptes. Op die manier betovert hij als het ware zijn publiek en voert hen ongemerkt naar de oorsprong van zoveel leed, heimwee en verdriet. Vaak begint hij aan het einde van het leven van een emigré en keert dan aan de hand van foto’s terug in de tijd. Daarbij ontrafelt hij de reden van hun vertrek, hun verdriet en hun verlangen naar lang vervlogen tijden. Het levert een fascinerend tijdsbeeld van de toenmalige samenleving, de gebruiken en tradities, de normen en waarden.
Het klinkt allemaal wat theoretisch maar Sebald doet echt zijn best om de lezer te overtuigen. Zo publiceert hij de foto van een groep joodse dakwerkers die een nieuwe spits in de vorm van een Davidster plaatsen op de lokale synagoge ter vervanging van de vorige die ze opofferden aan de oorlogshulp tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is een fascinerende en symbolisch zwaar geladen foto. Het drukt uit hoe de geassimileerde joden zich oprecht Duitser voelden en tijdens de Eerste Wereldoorlog meevochten voor hun vaderland. Het verklaart voor een groot deel hun latere ongeloof dat ze door diezelfde Duitse overheid zouden worden gediscrimineerd, vervolgd en uitgemoord Toch werden ze door de nazi’s beschouwd en behandeld als Üntermenschen, die niet in staat waren, noch het recht hadden, om verder te leven. Die oude foto’s zijn zowat het handelsmerk van Sebald. Hij illustreert en expliceert daarmee niet zozeer wat gebeurde, maar wel de bredere context, de onderdanigheid en het lijden van mensen. In die zin staan de vier portretten van de ‘emigrés’ model voor wat vluchtelingen in het algemeen – ook vandaag nog – overkomen.
Het meest intrigerende portret is dat van schilder Max Ferber, zoon van een kunsthandelaar, die in 1939 op vijftienjarige leeftijd vanuit München naar Engeland emigreerde. Om het noodzakelijke visum te bekomen kochten zijn ouders de Engelse consul om. Zijn vader en moeder waren ook van plan om uit te wijken maar stelden hun reis om diverse redenen steeds weer uit tot ze in november 1941 werden gedeporteerd naar Riga en daar vermoord. ‘Als ik aan Duitsland denk, komt het mij voor als iets waanzinnig in mijn hoofd. En waarschijnlijk uit vrees dat ik dit waanzinnige bevestigd zou vinden, ben ik nooit meer in Duitsland geweest’, zo vertelt Ferber, maar het is duidelijk dat Sebald hier verwoordt wat vele emigrés gedacht hebben. En Ferber vervolgt dat hij zich ‘in München na 1933 nauwelijks iets anders herinnert dan de processies, optochten en parades waar kennelijk altijd een aanleiding voor was.’ Sebald staat stil bij de foto van een boekverbranding op de Rezidenzplatz in Würzburg. Een getrukeerde foto want naast de originele mensenmassa op het plein zijn duidelijk zichtbaar een rookpluim en een donkere nacht bijgetekend om de indruk te wekken dat de boekenverbranding een massaal succes was dat door de bevolking werd bejubeld. Het is een vervalsing zoals gans het Derde Rijk een vervalsing was. In het grauwe Manchester leidt Ferber een ongestoord leven. Hij wil door niets of niemand herinnerd worden aan zijn afkomst en gaat op in de stroom immigranten die de stad aandeden. Of het verhaal waar is of niet doet niet terzake. Sebald schrijft immers geen geschiedenis maar een metafoor of allegorie van een collectief historisch gebeuren.
Intrigerend zijn echter de passages over het verleden van Ferber die terugblikt op de Kristallnacht waarbij talloze joodse gebouwen en monumenten vernield werden. Sebald keert terug naar het oude joodse kerkhof en leest er de namen van joden met opvallend Duitse namen, joden die zich volledig hadden geassimileerd maar omwille van hun joods zijn vervolgd en vermoord werden. Het brengt Sebald tot de vreemde conclusie dat de Duitsers de joden vooral hun mooie namen misgunden. Op het kerkhof beseft de auteur meer dan ooit hoe de joden geleden hebben en stoort hij zich aan de ‘mij omringende geestelijke verarming en geheugenloosheid van de Duitsers, de vaardigheid waarmee men alles had uitgewist.’ Hier raakt de auteur een delicaat punt. In welke mate zijn jonge Duitsers en jongeren van andere nationaliteiten nog vertrouwd met de waanzin van zestig jaar geleden? De auteur wijt hun onwetendheid aan domheid, maar evengoed kan het onverschilligheid zijn en dat is veel erger.
Sebald hanteert een Proustiaanse stijl van vertellen. Langzaam maar zeker treft hij de lezer in de kern van zijn ziel. Als een archeoloog reconstrueert hij het verleden en confronteert hij zijn lezers met ogenschijnlijk evidente keuzes. Maar keuzes zijn nooit evident. Ze sturen ons leven onverbiddelijk in een bepaalde richting en dan is er geen weg terug met alle gevolgen vandien. Met zijn boek De Emigrés toont hij de weg voor tienduizenden anderen om op zoek te gaan naar hun verleden en het te aanvaarden als een onoverkomelijk lot. Wie dat niet aanvaardt, raakt verbitterd en eindigt zijn leven in een nevel van zinloosheid, vaak door zelfmoord of in complete waanzin. Zelfmoord is de doodsoorzaak van enkele van Sebalds protagonisten. Maar het kan anders. Het kan door het onmogelijke te doorgronden, te begrijpen en er de juiste conclusies uit te trekken. Door te beseffen dat de mens een doel op zich is en geen middel. In die zin moeten de autochtonen ook vandaag emigrés niet beschouwen als opportunisten maar als dragers van een onpeilbaar leed.
W.G. Sebald, De Emigrés, De Bezige Bij, 2005
Recensie door Dirk Verhofstadt