Toen het licht uitging in Parijs - Ronald C. Rosbottom

Toen het licht uitging in Parijs - Ronald C. Rosbottom

Op 22 juni 1940 tekent de Derde Franse Republiek de wapenstilstand met nazi-Duitsland. Frankrijk wordt in tweeën verdeeld: een bezette zone in het noorden en westen, een zogenoemde vrije zone in de rest van het land. De hoofdstad van de zone libre is Vichy, la reine des villes d’eau. Aan het hoofd van de marionettenregering van de nieuwe État français staat de 84-jarige maarschalk Philippe Pétain, de held van de Slag om Verdun tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Amper acht dagen daarvoor waren de eerste Duitse troepen Parijs binnengemarcheerd. De inwoners van de Franse hoofdstad hadden pas enkele uren voordat ze het dreunende gestamp van spijkerlaarzen hoorden op aanplakbiljetten gelezen dat hun metropool tot ‘open stad’ was verklaard. Wel waren de liften van de Eiffeltoren gesaboteerd, zodat de Duitsers te voet naar de top moesten klimmen om de hakenkruisvlag uit te kunnen hangen. De laatste legeronderdelen zouden zich pas na meer dan vijftig maanden terugtrekken. Hoe was het om in Parijs tijdens de bezetting te leven. Te overleven? En voor welke problemen en uitdagingen stonden de 20.000 dienaren van het Derde Rijk in een stad van twee miljoen inwoners?

Ronald C. Rosbottom slaat de mantel van verhalenverteller en gids om zijn schouders, niet die van de geschiedkundige. Hierdoor neemt de Amerikaanse hoogleraar Franse taal- en letterkunde de gelegenheid om ‘redelijke interpretaties’ te formuleren en ‘redelijke oordelen’ te vellen. Hult hij zich met die opstelling ook in de mantel van de durfniet? Allerminst. Zeventig jaar na het einde van de oorlog worstelt Frankrijk immers nog altijd met de herinneringen aan de beproevingen tijdens de bezetting. Waar eindigden de aanpassing en waar begon de collaboratie? Hield la collaboration horizontale ook heulen met de vijand in? Is geweldloos verzet wel echt verzet? Zijn verzetsstrijders helden van la France éternelle of zijn ze verantwoordelijk voor de dood van onschuldige burgers? En werd er genoeg gedaan om de Joden te redden? Of was men gedienstige handlangers van de nazi-uitroeiingspolitiek?

Zeventig jaar lang al proberen de Fransen in het reine te komen met hun schuldgevoelens. Maar terwijl de ene de laatste waarheid over het oorlogsverleden boven wil spitten, wringt de andere zich in allerlei bochten om datzelfde verleden te kunnen begraven. De schrijfster Marguerite Duras (1914-1996) voorspelde onmiddellijk na de bevrijding dat nieuwe donkere wolken boven Parijs samenpakten. ‘Vrede is al zichtbaar,’ noteerde ze in La Douleur (1985). ‘Het is alsof een grote duisternis invalt; het is het begin van het vergeten.’

Doordat de auteur beseft dat het ondoenbaar is om de ‘de ongrijpbare ritmes van het leven in een tijd van aanhoudende angst’ te begrijpen of te beschrijven, doet hij vaak een beroep op dagboekaantekeningen en memoires om de sfeer in de bezette stad te peilen. Daarbij put hij ook uit de impressies van Duitsers zoals Ernst Jünger (1895-1998), de schrijver van de opzienbarende oorlogsroman In Stahlgewittern (Oorlogsroes, 1920). In Parijs was Jünger officier van de Duitse legercensuur. Met zijn belofte in gedachte dat hij niet anders kan dan voorzichtige besluiten te nemen, houdt Rosbottom altijd een slag om de arm wanneer hij in het hoofd van zijn getuigen kijkt.

Enkel de auteur en filmregisseur Jean Cocteau (1889-1963) mag op geen genade rekenen. Een egoïst pur sang, aldus Rosbottom. Een naïeveling die vier jaar lang feestte terwijl Parijs kreunde onder de Duitse laars. Het is niet meteen duidelijk waarom de auteur Cocteau uitpikt en andere lieden met een twijfelachtige reputatie – maar net als Cocteau iconen van de Franse cultuur, zoals de actrice en zangeres Arletty (1898-1992), modeontwerpster Coco Chanel (1883-1971) en de toneelacteur en filmregisseur Sacha Guitry (1885-1957) – ongemoeid laat.

Rosbottom weeft desondanks een subtiel en tegelijk kleurrijk tableau van een stad op zoek naar zichzelf. Moesten de Parijzenaars die energieke en knappe mannen in grijsgroen uniform negeren of met respect benaderen? Was het ergste voorbij of moest dat nog komen? De nazi’s hadden wel een uitgemaakt idee van Parijs: hoewel ze als veroveraars kwamen, erkenden ze dat de Lichtstad de prachtstad bij uitstek van het continent was, de bakermat ook van artistieke vernieuwing en politieke vrijheid, het mythische bastion van een uiterst geraffineerde levensstijl.

Terwijl Hitler andere hoofdsteden – Londen, Warschau, Belgrado – met het grootste gemak onder een bomtapijt bedolf, had hij ontzag voor de schoonheid van de Franse hoofdstad. Rosbottom maakt hier een pertinente opmerking: voor Hitler en de nazi’s was Parijs nooit meer dan een openluchtmuseum. De nazi-ideologie wantrouwde immers grote steden. Die waren poreus en smerig, er woonden mensen van allerlei rassen, overtuigingen en bedoelingen, en het labyrint van stegen en pleinen, doorgangen en tunnels maakte een efficiënte controle onmogelijk.

Uiteraard ondernamen de nazi’s verwoede pogingen om Parijs in haar architecturale verleden te bevriezen en haar dynamische en open karakter te ondermijnen. Het duurde dan ook niet lang voor de inwoners zich als vreemdelingen in hun eigen stad begonnen te voelen. De Duitsers sloten parken, boulevards en pleinen af, confisqueerden de chicste hotels en herenhuizen en eigenden zich cafés, bioscopen, bordelen en variététheaters toe. De psychologische impact was enorm: de vernauwde ruimte voedde landerigheid en verveling, en doordat overal klikspanen op de loer lagen, voelden de Parijzenaars zich op den duur nog enkel veilig in de beslotenheid van hun appartement.

Rosbottom besteedt terecht veel aandacht aan een aantal minder bekende aspecten. Zo belicht hij op meesterlijke wijze de rol van de conciërge. Deze professionele poortwachters speelden vaak een beslissende rol tijdens de jacht op Joden. Een aantal van deze portières (het waren meestal vrouwen) traden op als beschermers, anderen ontpopten zich als informant. Ook de heroïsche rol van de vrouwen in het verzet krijgt een eervolle vermelding. En ten slotte schetst hij een angstaanjagend portret van Parijs in de weken na de bevrijding: een stad die zich overgaf aan wraak, een stad doordrenkt van willekeurig geweld.

Hoewel Rosbottom zich nu en dan aan stroef taalgebruik bezondigt, is Toen het licht uitging in Parijs een meeslepend reisverhaal, boordevol boeiende verhalen en uitdagende opinies. Het boek houdt de lezer ook een spiegel voor. Hoe zouden wij ons gedragen in tijden van crisis en gevaar voor het eigen leven? Zouden we toeschouwers zijn? Slachtoffers misschien? Of daders?

 

Ronald C. Rosbottom, Toen het licht uitging in Parijs, Spectrum, 2015, 509p., €39,99. Vertaald door Rob de Ridder.

Recensie door Joseph Pearce

Deze recensie verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen.

Print Friendly and PDF
Onlife. Hoe de digitale wereld je leven bepaalt - Katleen Gabriels

Onlife. Hoe de digitale wereld je leven bepaalt - Katleen Gabriels

Elke ouderling die sterft, is een bibliotheek die in vlammen opgaat - Assita Kanko

Elke ouderling die sterft, is een bibliotheek die in vlammen opgaat - Assita Kanko