When Science Encounters the Child - Beatty, Cahan & Grant (ed.)
De wetenschap is in wezen reductionistisch. Als de wetenschap het kind ontmoet, leidt dit onvermijdelijk tot karikaturen. Barbara Beatty, Emily D. Cahan en Julia Grant bundelden een collectie essays waarin de belangrijkste kindbeelden van het Amerika van de twintigste eeuw worden samengevat. Als de kinderen daaraan moeten beantwoorden resten hen aldus de auteurs nog slechts ‘flarden aan autonomie, misschien alleen maar omdat het kind in wezen onkenbaar is’. Dat er voor gekozen werd om essays te bundelen in plaats van een eigen boek te schrijven illustreert mooi dat kinderen bekeken vanuit diverse paradigma er heel verschillend kunnen gaan uitzien. De keuze maken tussen de verschillende benaderingen lijkt soms meer op een strijd tussen verschillende sectoren en hun belangengroepen dan op een oprechte zoektocht naar kennis die vertrekt vanuit het kind.
Al op de eerste pagina van de inleiding wordt de toon gezet. De strijd tussen de medici en de psychologen barst los als er moet beslist worden of een kind al dan niet voldoende begaafd is om naar een doorsnee school te gaan. Zijn de genen of dan wel de psyche doorslaggevend? Maar, om er slechts enkelen te noemen, ook sociologen, antropologen, politieke wetenschappers, neurologen, biologen en filosofen hadden hun claim op de waarheid. De psychologie zou uiteindelijk de strijd winnen maar was zelf ook niet altijd een verenigd veld. De psychoanalytici stelden het kind voor als gevangen tussen instinctieve driften en het beschavende proces van de maatschappij. Voor de behaviouristen was het kind een oneindig boetseerbare bundel van gewoonten dat steeds op zoek gaat naar beloningen. Onderwijspsychologie en testen maten individuele verschillen tussen kinderen op en definieerden kinderen aan de hand van specifieke mentale eigenschappen.
De wetenschappen kregen niet altijd de bovenhand, maar ze hadden wel een enorme impact op de levens van de meeste kinderen. Standaardiseren was het antwoord en moeders werd aangeleerd strakke schema’s te volgen om hun kind op te voeden. Het beste, moderne moederschap was niet langer een kwestie van instinkt. Mary Whitaker maakte dit expliciet duidelijk in haar boek Mothercraft: A Primer for Parents: “[t]he mere physical fact of motherhood gives us no claim to honor,” want bij de geboorte “we do no more than the brute mothers.” Om succesvol te zijn moesten moeders zich boven verheffen ‘above the plan of brute creation.’ Het was het wetenschappelijk advies dat de moderne moeder onderscheidde van de laagste dieren. Kinderen moesten volgens een strak schema opgevoed worden want het is wetenschappelijk en bovendien rationeel en bouwt het zelfvertrouwen van de moeders op.
Ouders wilden greep krijgen op een aan toeval onderhevig proces en kinderen moesten voldoen aan het standaard traject. Al in 1870 was dit de motivering om kinderen in een schoolsysteem te steken dat onderverdeeld was op grond van hun leeftijd. Het moest ‘gevallen van vroegrijpheid elimineren’ omdat de formele structuur van dergelijke scholen het moeilijker maakte voor kinderen om toe te treden tot de basisschool, de secundaire school of de hogeschool voor hun leeftijd. Aan de andere kant was er de droom van uitmuntendheid die ouders in hun kinderen verwezenlijkt willen zien. In zijn vele publieksoptredens kreeg Jean Piaget zo vaak de vraag te horen: “Hoe kan ik de ontwikkeling van mijn kind versnellen?” Hij noemde dat ‘de Amerikaanse vraag’. Vaak had de keuze voor de eindaanpak echter niets te zien met een pedagogische benadering van het kind, soms stonden esthetische argumenten centraal. Bij de genderdefinitie bijvoorbeeld werd duidelijk gesteld waaraan de opvoeding van een jongen moest voldoen om te voorkomen dat het een sissy zou worden. ‘Smothering’, het te veel bemoederen van jongens, werkte dit volgens sommige theorieën in de hand.
Ook politieke argumenten waren soms doorslaggevend. De beslissing om het ‘one-language’ systeem te integreren en aan alle migrantenkinderen Engels te leren, enkel Engels, kwam er vooral uit vrees dat de Amerikaanse cultuur zou verdwijnen. Tegelijk moest er gewerkt worden aan tolerantie. Racisme en vooroordelen werden gezien als tegengesteld en onverenigbaar aan de democratische persoonlijkheid. Een cultuur die ook moest verdedigd worden toen tijdens de koude oorlog het Russische Spoetnikprogramma er in slaagde een satelliet te lanceren. Gespannen luisterde Washington naar de periodieke ‘bliep’ die de kunstmaan uitzond toen ze de VS overvloog. In een maatschappij die al een halve eeuw blootgesteld was aan de wetenschappelijke pedagogiek was het antwoord duidelijk: onderwijs moest talenten doen ontplooien en Amerika – dat head first in de technologiewedloop dook – aan de top brengen en zo de superioriteit bewijzen, niet enkel van het Amerikaans onderwijs maar van de gehele Amerikaanse cultuur.
Als wetenschap het kind ontmoet, bestaat het gevaar dat er technische antwoorden komen terwijl de vraagstelling inherent moreel en politiek is. De vraag naar kennis leidt vaak tot simplificatie van complexe problemen. De auteurs hopen dat een beter begrip van de geschiedenis van de pedagogie zal leiden tot inzicht in dit probleem en ons helpt om de mogelijkheden evenals de beperkingen van de wetenschap beter te begrijpen.
Barbara Beatty, Emily Cahan en Julia Grant (Ed.), When Science Encounters the Child, Teachers College Press, New York, 2006
Recensie door Jelmen Haaze