Tentakels van de macht - Niels Matheve
Bij wie lag de macht in het België van tussen de twee wereldoorlogen? In zijn boek Tentakels van de macht 1918-1940 onderstreept Niels Matheve dat de ‘oude’ elites nog steeds zwaar wogen. De Eerste Wereldoorlog had wel een en ander in beweging gezet, zij het in twee richtingen. Enerzijds was er een duidelijke democratisering waarneembaar (uitbreiding van het stemrecht ten gevolge waarvan er 41% nieuwe leden kwamen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers). Anderzijds was de macht van de koning toegenomen (Albert I had tijdens de oorlog zichzelf op de kaart gezet) en had een niet-verkozen groep van financiële toplui en andere vooraanstaande figuren tijdens die oorlogsjaren zijn invloed verder uitgebouwd (door bijvoorbeeld activiteiten in het Nationaal Hulp- en Voedingscomité).
Om het beeld scherp te stellen moet er ook rekening worden gehouden met een andere realiteit, met name de grote regeringsinstabiliteit tijdens het interbellum. Er passeerden op 22 jaar maar liefst 25 regeringen die gemiddeld 321 dagen aan de macht bleven (dus minder dan een jaar). België spande daarmee zeker niet de kroon want de situatie was vergelijkbaar met Duitsland of Frankrijk. De katholieken bleven in deze periode de grootste fractie, gevolgd door socialisten en op een derde plaats de door de aanwas van het kiespubliek enigszins gedecimeerde Liberale Partij.
De liberalen lieten zich door de electorale realiteit niet uit het lood slaan. In 22 van de 25 regeringen (waarin de katholieken steeds vertegenwoordigd waren) traden zij op als coalitiepartner. Dit leverde de Liberale Partij ongeveer een kwart van alle ministerschappen op in deze periode (tegenover de helft voor de katholieken en slechts een zesde voor de socialisten). Bovendien waren in het interbellum nogal wat ‘technische’ ministers aan de slag, niet-parlementairen die voor hun expertise werden binnengehaald. Deze mensen werden gevonden in bestaande netwerken en leunden de facto ideologisch aan bij de liberalen. De liberalen wogen zwaarder dan de realiteit zoals die in de verkiezingen naar voren kwam. Goed uitgebouwde netwerken betekenden nog steeds meer dan duizenden nieuwe stemmen.
Een belangrijk deel van het boek is gewijd aan de wijze waarop die netwerken van toenmalige leidinggevende figuren tot stand kwamen. Het is niet verbazend dat het interbellum op dit vlak niet zo gek veel verschilt van andere periodes. Om te beginnen zijn er bepaalde families die decennia lang zwaar doorwogen op de macht en dit van generatie op generatie doorgaven. In de Liberale Partij waren namen als Janson, Rolin-Jaequemyns en Lippens exemplarisch. Anderen, zoals het liberale kopstuk Albert Devèze, kregen door hun huwelijk een entree in het netwerk. Ook een liberaal toppoliticus als Paul Hymans kon zich dankzij het familiale netwerk op topniveau vestigen, zoals blijkt uit enkele interessante passages in het boek. De genoten opleiding speelde eveneens een rol. Het ging niet enkel om de universitaire opleiding (in het geval van de regeringsleiders vooral Leuven of Brussel) maar ook om de secundaire opleiding. Het Koninklijk Atheneum in Brussel bijvoorbeeld was een echte kweekvijver voor politiek talent.
Persoonlijke netwerken waren des te meer van tel omdat partijen ook na de Eerste Wereldoorlog nog niet sterk georganiseerd waren. Dit gold zeker ook voor de Liberale Partij, waar de voorzitter toen eigenlijk maar een tweederangsfiguur was en allerlei belangen elkaar doorkruisten. Om mee te tellen dienden politici uiteraard ook aansluiting te vinden met de financieel-economische wereld (waar iemand als Emile Francqui incontournable was), met de academische wereld, met de juridische wereld of met netwerken aanwezig in de kolonie. Matheve wenst niet al te veel invloed toe te kennen aan de vrijmetselarij, verzwakt door een externe factor als de uitbreiding van het kiezerskorps of door een interne factor als verdeeldheid. De loge fungeerde volgens de auteur vooral als netwerklocatie voor vrijzinnige politici met ambities en hij verwijst hiervoor naar liberale figuren als Franck, Janson, Hymans, Devèze, Pècher maar ook naar de socialisten Vandervelde, Huysmans, Rolin.
De bestaande elite hield dus de macht in handen en bleef die ook netjes gelijkmatig verdelen. Dit boek komt tot de vaststelling dat de politieke families tijdens de periode 1918-1940 probeerden hun ‘eigen’ specifieke bevoegdheden te houden. Typerend is dat de katholieken het ministerie van Landbouw telkens onder haar vleugels kreeg, terwijl socialisten en christen-democraten het ministerie van Openbare Werken claimden. Justitie en Onderwijs waren dan weer bij uitstek de ministeries die de liberale familie in handen wenste te houden.
Een interessante vaststelling is verder dat slechts een handvol figuren de ministerschappen invulde: de twintig langst zetelende ministers waren samen even lang minister als alle anderen samen. Paul Hymans bijvoorbeeld was maar liefst tien jaar lang minister van Buitenlandse Zaken. De macht bleef binnen de machtselites dus nog eens bij slechts enkele kopstukken geconcentreerd.
Het is in het bestek van deze bespreking onmogelijk alle nuances van het boek te vatten. Het mag duidelijk zijn dat de bestaande vooroorlogse machtsgroepen ook na de Eerste Wereldoorlog hun rol bleven spelen in de Belgische politiek. Zij lieten met mondjesmaat het democratiseringsproces toe. Omdat politieke partijen toen nog niet de rol konden spelen die ze later wel zouden spelen, waren deze netwerken niet geheel nutteloos. Zij zorgden voor stabiliteit in de instabiliteit van het toenmalige politiek bestel. Dit is meteen een van de meest interessante conclusies uit een boek dat verdient een blijvend naslagwerk te zijn voor de studie van de Belgische politieke geschiedenis van deze periode.
Niels Matheve, Tentakels van de macht. Elite en elitenetwerken in en rond de Belgische tussenoorlogse regeringen (1918-1940), Heule, 2017, Inni Publishers, 608 p.
Recensie door Peter Laroy
De recensent is directeur Liberaal Archief