De akte van mijn moeder - András Forgách
In een koffiehuis in Boedapest wordt op 3 december 1982 de zestigste verjaardag van Bruria Forgách gevierd. Ze krijgt felicitaties, een bos bloemen en een geborduurd tafelkleed. Daarna eet ze een gebakje en drinkt ze een kopje Earl Grey thee, in die tijd het toppunt van luxe. Haar galante tafelgenoten zijn luitenant-kolonel bij de politie Miklós Beider, overdrachtsofficier, eerste luitenant dr. József Dóra, overnameofficier, en luitenant-kolonel János Szakadáti, onderafdelingshoofd. Leden van de Hongaarse geheime dienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Mevrouw Forgách heeft de codenaam Mevrouw Pápai in hun dossiers.
In 1976 was ze op grond van haar patriottische overtuiging als spion voor het Directoraat Politieke Recherche gerekruteerd. Ze infiltreert in zionistische organisaties, de Internationale School voor Journalistiek en in kringen van Hongaarse emigranten en tegenstanders van de communistische dictatuur. Drie jaar later wordt longkanker haar fataal. Eerst dertig jaar na haar overlijden ontdekt András Forgách (1952) dat zijn moeder jarenlang voor het regime spioneerde en verklikte. Ze was zelfs bereid om afluisterapparaatjes in het appartement van haar zoon te laten installeren. Hoe was het mogelijk dat een moeder die zielsveel van haar kinderen hield en altijd klaar voor ze stond tegelijk een informante was voor een land waar de burgers in ‘angst en stilte’ leefden? De akte van mijn moeder beschrijft het verwerkingsproces op originele en indringende wijze.
Woede, wanhoop, pijn, haat, onbegrip, ongeloof. Het zijn slechts enkele van de allesoverweldigende gevoelens die András Forgách dooreenschudden. De ontdekking van het dubbelleven van Mevrouw Pápai noopt hem dan ook tot een aanpak die enerzijds zijn oververhitte verbeelding kanaliseert en anderzijds ruimte voor een nuchtere weergave van de feiten voorziet. Het door Rebekka Hermán Mostert uitmuntend vertaalde boek schiet bijgevolg heen en weer tussen kolkende, haast pathetische gevoelsontladingen, ambtelijk droge analyse en cynisch koele commentaar. Forgách slaagt er overigens perfect in om die aartsmoeilijke opdracht tot een goed einde te brengen.
Vanaf de eerste scène dompelt hij de lezer in de tegelijk absurde, sinistere maar evenzeer pragmatische wereld van een staat die met alle mogelijke middelen haar eigen bevolking bespioneert. Forgách kan zijn spotlust niet wegstoppen als hij zich in de methodes van de inlichtingenofficieren inwerkt. Zo dringt Mihály Rapcsák er in zijn opleidingshandboek De psychologische aspecten van de ‘duistere’ methode in het systeem van contactenopbouw en informatiegaring op aan elke menselijke zwakheid van de te bespioneren persoon uit te buiten. Rapcsák noemt dit de ‘kunst van het openen.’ Forgách fileert voorts op serene wijze ‘het stompzinnige ambtelijke taalgebruik’ in de verslagen van de geheime dienst. Het rapport over de reden waarom de doodzieke Mevrouw Pápai haar activiteiten wil beëindigen wordt Forgách echter voor één keer te veel. Kloothommels! schreeuwt hij uitzinnig van woede. Hufters! Hondsvot! Stuk stront! Smeerlap! Klootzak! Waarna hij gortdroog vermeldt dat het dossier van zijn moeder werd gesloten en in het archief opgeborgen.
András Forgách zou voor spionage beslist niet geschikt geweest zijn. Wanneer een inlichtingenofficier van aangezicht tot aangezicht met een informant spreekt, dienen zowel de ene als de andere immers ten allen tijde het citaat van Talleyrand in gedachte te houden: ‘Spreken is bedoeld om gedachten te verbergen.’ Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838) was een Franse diplomaat die dankzij zijn acteertalent zowel de regimes van ettelijke Franse koningen als het bewind van Napoleon Bonaparte wist te overleven. Daarom noemt Forgách de auteurs van de handboeken voor inlichtingenofficieren briljante theaterdocenten en de succesvolle inlichtingenofficieren uitstekende acteurs en actrices. Mevrouw Pápai is een toneelspeelster van de allereerste orde.
Aanvankelijk wees niets op een carrière als spionne. De in Palestina geboren Joodse Bruria Avi-Shaul studeerde in Libanon summa cum laude voor verpleegster en verloskundige af. Na haar huwelijk met Marcell Friedmann verhuisde het stel naar Boedapest. Friedmann, die de Holocaust ternauwernood had overleefd, veranderde eerst zijn naam in Forgách en werd daarna als journalist voor ‘tippersoon-detecterende bezigheden’ door de Hongaarse geheime dienst gerekruteerd. Vanaf dan heette hij Meneer Pápai. Toen zowel zijn fysieke als mentale gezondheid het liet afweten, nam Mevrouw Pápai het spionnenstokje over. Ze hoefde niet eens ‘eerst bedreigd, geslagen of gechanteerd’ te worden, wel integendeel, ze was het braafste meisje van de klas, een streber. Beiden deelden een rabiaat antizionisme: de Joden hadden de Palestijnen moeten verjagen om een staat te kunnen stichten.
Israël had met andere woorden nooit mogen bestaan. Het lag dan ook voor de hand dat de Pápais het antizionisme van het Hongaarse regime op applaus ontvingen. Het land was als satellietstaat van de Sovjet-Unie immers verplicht de anti-Israëlische politiek van het Kremlin strikt op te volgen. András Forgách verwijt zijn moeder ‘een gevaarlijk versimpelende kijk op de wereld (…) Deze denkwijze – waarin een gelijkheidsteken wordt geplaatst tussen de Holocaust, een wereldschandaal, en het tragische onrecht waar de Palestijnen mee te maken hebben – mag dan voor velen aantrekkelijk lijken, maar klopt logisch gezien in geen geval.’ Zijn vader ontsnapt evenmin aan felle kritiek. ‘Hij had niets, alleen zijn geloof in een ideologie die in staat was binnen enkele seconden voor alles een verklaring te vinden.’
Toen András Forgách het geheime leven van zijn moeder ontdekte, stuikte zijn wereld in elkaar. Ineens was hij weerloos geworden en waren de talloze intieme momenten van een gelukkig gezinsleven, de momenten van gulheid, grootmoedigheid en offervaardigheid, in één klap geliquideerd. De akte van mijn moeder is in de eerste plaats zowel een afrekening als een eerlijke poging tot begrip. Dat laatste is geen pose. Wie waren zijn ouders echt? ‘Zij tweeën waren bewoners van het sehol, het Hongaarse woord voor nergens. Zij waren geen Hongaren, geen Joden, geen buitenlanders, geen kameraden, geen landgenoten. Voor de kameraden waren ze Joden, voor de Joden waren ze communisten, voor de communisten waren ze Hongaren, voor de Hongaren waren ze migranten. Vaderlandslozen. Ze waren bewoners geworden van sehol, het sheol, het Hebreeuwse woord voor dodenrijk. Ze waren bewoners van hun persoonlijke hel.’
Tot loutering zal dit inzicht niet leiden. Eigenlijk, aldus Forgách, kan er niet over gesproken worden. Maar er kan ook ‘niet niet over gesproken worden.’ Een gevolg hiervan is dat de zoon wordt gedwongen ook zijn eigen geschiedenis tegen het licht te houden. Wat hij van dichtbij heeft meegemaakt weet hij. Maar nu krijgt hij de kans om de grotere verbanden onder de loep te nemen. En dus ontleedt hij geduldig en gewetensvol elke kronkeling in de gedachtegang van zijn moeder. Tegelijk biedt hij een haarfijn inzicht in de nu eens subtiele en dan weer brutale maar altijd perverse manier waarop een dictatuur haar bevolking onder de knoet houdt. Een verwijzing naar de Hongaarse geschiedenis ontbreekt evenmin. Zo klinkt de kretologie van de anti-Joodse Rassendefensiepartij van Gyula Gömbös van een eeuw geleden nog altijd door in het huidige programma van Mi Hazánk Mozgalom, de fascistische en antisemitische partij van László Toroezkai, oud-vicepresident van het extreemrechtse Jobbik.
Ten slotte is De akte van mijn moeder een stilistische tour de force. Alleen al de scène waar András Forgách zijn in een psychiatrische instelling opgenomen vader liefdevol van top tot teen wast getuigt van grote literaire klasse.
András Forgách, De akte van mijn moeder, Cossee, 2018, 333 bladzijden, 24,99 euro. Vertaald door Rebekka Hermán Mostert.
Recensie door Joseph Pearce