Links liberalisme, een politieke filosofie voor de 21ste eeuw – Herman Lauwers

Links liberalisme, een politieke filosofie voor de 21ste eeuw – Herman Lauwers

In Links liberalisme, een politieke filosofie voor de 21ste eeuw beschouwt Herman Lauwers de liberale democratie als een ongeschreven consensus over de partijgrenzen heen. Politici van diverse strekkingen maken wetten binnen het speelveld van de liberale democratie. Maar dat speelveld staat steeds meer onder druk door het populisme, het pluralisme en een doorgeslagen individualisering. In dit boek analyseert Lauwers de gebreken van de huidige liberale democratie, die niet meer op alles voorzien is. Als we de liberale democratie willen redden, is er volgens hem vernieuwing nodig. En dat kan alleen maar als er over hedendaagse problemen een partijgrenzen overschrijdend compromis komt. Dat is allerminst evident. Een belangrijke rol geeft hij aan civiele organisaties, kortom het middenveld.

Lauwers betoog start met een analyse van vijf oorzaken die het Westen in een democratische crisis deed belanden: opinievorming, neoliberalisme, de Europese Unie, migraties en politieke schandalen. Hoe hij juist tot die vijf komt, en waarom het geen zes of acht zijn, wordt niet duidelijk gemaakt in zijn boek, waardoor je het gevoel krijgt dat deze vijf wel heel goed in zijn vertoog passen. Los daarvan is het duidelijk dat deze vijf problemen wel impact hebben op de maatschappij en dus de politiek. Maar tot verrassende conclusies komt hij niet.

In het tweede deel tracht Lauwers uit te leggen hoe het populisme misbruik maakt van de liberale democratie, omdat het de twee fundamentele bouwstenen – de democratie en de liberale rechten – in een conflict tegenover elkaar plaatst. Dit treft de liberale democratie in haar hart met een existentiële crisis als gevolg. Wat volgt is een synthese over de idee van de liberale rechtsstaat en de natiestaat, waarin Lauwers vanzelfsprekend de ideeën van verlichtingsfilosofen Locke (rechtsstaat) en Rousseau (natiestaat) toelicht, waarin beide wel het principe van het ‘sociaal contract’ hanteren, maar dit op geheel andere wijze invullen. Wellicht het interessantste in dit deel is het laatste hoofdstuk waarin Lauwers de vraag beantwoordt hoe universeel de liberaal democratische gedachte is.

In zijn vertoog erkent hij het probleem dat de liberale democratie een westers idee is en dat in niet-westerse landen en bij niet-westerse culturen het gevoel heerst dat dit maatschappijbeeld superieur is en hen opgelegd wordt. Anders dan de conservatieve stromingen die vooral putten uit Rousseaus idee van de natiestaat, vindt Lauwers dat het speelveld wordt bepaald door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat door de Europese raad is goedgekeurd, waardoor elke lidstaat de plicht heeft om die toe te passen. En dat niet alleen voor de autochtone bevolking.

Daarbij volgt hij Patrick Loobuycks visie dat de samenleving geen wit blad is. Als nieuwkomer heb je dus rekening te houden met de waarden en normen die in dat land gelden, maar anders dan Loobuyck is Lauwers wel strikter in wat onderhandelt kan worden en wat niet: ‘Wetten, regels en normen kunnen veranderen of worden aangepast onder invloed van verschuivende waarden, evoluerende opvattingen en nieuwe culturele ingrediënten, maar wel binnen de principes van de liberaal-democratische rechtsstaat, zoals die vastliggen in het EVRM. Dat is het speelveld van de democratie’. Hiermee geeft hij al meteen het argument waarom hij later in het boek het actief pluralisme afwijst. Lauwers erkent wel dat die rechtsstaat niet rekening houdt met de 21ste-eeuwse problemen. Daarom is hij ervan overtuigd dat we een liberale democratie 2.0 nodig hebben.

In het derde deel blijkt duidelijk dat Lauwers die vernieuwde, liberale democratie enkel ziet ontstaan vanuit een progressieve, liberale filosofie, waarbij de overheid de taak heeft om de vrijheid van al haar burgers te bevorderen. Hij vertrekt daarbij van de sociaalliberale ideeën van Rawls, Sen en Nussbaum, die volgens hem vooral een probleem hebben op het vlak van draagvlak. Zo ziet hij niet in hoe je een draagvlak kunt vinden om een breder sociaal contract te verkiezen boven een klassiek-liberaal contract dat minder herverdeling en minder staatstussenkomst vereist. Zelfredzame mensen zien het wederzijds belang, dat aan de basis ligt van dat sociaal contract, niet meer en zullen daarom ook niet toelaten dat er overheidsinterventie is om iedereen die gelijke kansen te blijven waarborgen.

Om die gelijke startkansen te realiseren, is er volgens Lauwers meer gemeenschapsdenken nodig. Net als Van Reybrouck vindt Lauwers dat we de broederlijkheid uit het oog zijn verloren in het (sociaal)liberaal discours. Daarom introduceert hij in “zijn” links-liberalisme enkele communitaristische concepten, die hij ziet als de lijm die nodig is voor een gezonde, liberale democratie. Die lijm kan volgens Lauwers ontstaan door gemeenschappen te erkennen en toe te laten zichzelf te organiseren. Kortom, in plaats van het primaat van de politiek in het extreme door te trekken, zoals conservatieve stromingen dat doen, pleit Lauwers voor een sterk erkend middenveld dat onderling en met politici compromissen maakt. Zo creëert Lauwers naar eigen zeggen een links-liberale filosofie die alle waarden van de Franse revolutie in zich draagt.

In het vierde en laatste deel haalt hij ten slotte enkele voorname thema’s aan waarover tussen de liberaal-democratische partijen een consensus moet komen: pluralisme, democratie, de Europese Unie, en economie. Hij vertrekt daarbij telkens vanuit “zijn” links-liberale filosofie.

Op het vlak van pluralisme wijst Lauwers zowel het strikt secularisme als het actief pluralisme af. Hij gelooft niet in eerstgenoemde, omdat die de impact van een zingeving op de identiteit van een individu miskent, en ook omdat het resoluut kiest voor een conflictmodel in plaats van te kijken naar wat verschillende individuen met elkaar verbindt. Tegelijkertijd is hij kritisch tegenover een actief pluralisme, omdat die de intentie heeft om een dialoog te stimuleren tussen de verschillende levensbeschouwingen, wat leidt tot een overeenstemming over een reeks principes en praktijken.

In theorie kunnen die overeenstemmingen indruisen tegen de bepalingen van het EVRM, die volgens hem buiten de discussie moeten staan. Wat we dan wel nodig hebben, is volgens Lauwers een vernieuwd passief pluralisme dat erkent dat de zingevingen en de daarmee verbonden subculturen een impact hebben op de identiteit en ontplooiing van mensen. Zij ontwikkelen immers niet vanuit een neutrale omgeving. Lauwers gaat ervan uit dat elk individu wordt gevormd door de gemeenschappen waarvan hij deel uitmaakt. Vanuit die redenering pleit hij voor de zelforganisatie van elke geloofsgemeenschap binnen de contouren van het UVRM en de liberale democratie. Hij is er immers van overtuigd dat vooral de verzuilde organisaties gezorgd hebben voor een minder dogmatisch belijden van het katholicisme. Hij verwacht dat een erkenning van zelforganisatie van (geloofs)gemeenschappen op een even doorgedreven niveau als dat in de voorbije eeuwen gebeurde, ook daar tot een gematigder geloof zal leiden.

Helemaal overtuigend is hij niet, omdat Lauwers volgens mij geen draagvlak zal vinden. De jongere generaties in onze maatschappij geloven vaak niet meer in zuivere, ideologische en/of religieus georiënteerde organisaties, wat slechts één van de oorzaken is waarom verzuilde organisaties vaak kampen met een verregaande vergrijzing. Daarnaast vinden zij dat die verzuiling in het verleden mee de achterkamerpolitiek stimuleerde en de transparantie tegenging. Hoewel ook Lauwers pleit dat middenveldorganisaties niet kritiek kunnen spuien en besturen, blijft hij oppervlakkig. Het is jammer dat Lauwers blijft hangen in klassieke vormen van gemeenschapsorganisatie, en andere vormen niet benoemt.

Lauwers gelooft nog steeds in een vertegenwoordigingsdemocratie, eventueel aangevuld met referenda op initiatief van de politiek. Deze representatieve democratie moet in dialoog staan met de civiele samenleving waarvan de vele verschillende gemeenschappen door middenveldorganisaties vertegenwoordigd zijn. Maar de scheidingslijn tussen middenveld en overheid moet duidelijker zijn. Het kan niet dat vertegenwoordigers van middenveldorganisaties mee in de bestuursorganen van overheidsinstellingen zitten. Je kan immers niet criticus en bestuurder tegelijkertijd zijn.

Daarnaast ziet Lauwers ook het probleem van de particratie. Die heeft ertoe geleid dat de regering het parlement minacht en parlementariërs niet de stem van het volk, maar wel die van de partij uitdragen. De bevolking heeft hierdoor het idee dat parlementen praatbarakken zijn. Hoewel hij door te pleiten voor een sterkere dialoog tussen politici en middenveld een louter primaat van de politiek afwijst, blijft Lauwers in gebreke met wat te doen met het wantrouwen in de particratie. Volgens mij zal er enkel meer vertrouwen komen in een vertegenwoordigingsdemocratie als het parlement weer meer macht krijgt. Dat zou kunnen betekenen dat een regeerakkoord die het fundament van een coalitie vormt minder een alles of niets verhaal is. Kortom, wisselmeerderheden moeten kunnen. Maar een dergelijke piste bewandelt of bekritiseert Lauwers niet.

Lauwers ziet ook een grotere rol weggelegd voor een sterkere Europese Unie, waarbij er een evenwicht gezocht wordt tussen een parlementair (Europees) federalisme en een interstatelijk confederalisme. Daarvoor moet de unie ook meer sociale bevoegdheden krijgen, en beslissingen kunnen nemen. Lauwers is zich bewust dat dit een transformatie in kleine stapjes zal zijn. Dat hoeft volgens hem geen probleem te zijn, zolang de basisprincipes van de Europese Unie en het UVRM gehandhaafd worden door alle landen.

Laatste bouwsteen in het boek waarover volgens Lauwers een compromis moet komen, is de economie. Een vrije markt zonder overheidscontrole is volgens Lauwers niet vol te houden als je alle waarden die de liberale democratie omvat goed wil uitvoeren. In die zin volgt hij de econoom Paul De Grauwe die stelt dat Adam Smiths thesis niet werkt: de markt werkt niet zelfregulerend. Daarom pleit hij voor een vrije markt binnen een kader van ecologische, sociale en publieke doelstellingen. De vrije markt komt zo ten dienste te staan van de hele liberaal-democratische maatschappij. Volgens Lauwers zouden partijen die de liberale democratie erkennen het daarom eens moeten raken over bepaalde doelstellingen i.v.m. onderwijs, welzijn, infrastructuur, openbaar vervoer, sociale zekerheid, …

Met Links-liberalisme, een politieke filosofie voor de 21ste eeuw schreef Herman Lauwers een interessant pleidooi voor een vernieuwde liberale democratie en een ongeschreven politieke consensus over partijgrenzen heen. Het jammere is dat zijn vernieuwingspleidooi soms blijft hangen in traditionele denkpistes waarvan het nog maar de vraag is of die wel van een draagvlak genieten. Het idee dat wellicht het langste zal blijven hangen, is dat we de broederlijkheid niet mogen vergeten. Net daarin zit een belangrijke rol vervat voor het middenveld.

 

Herman Lauwers, Links-liberalisme, een politieke filosofie voor de 21ste eeuw, Pelckmans Pro, 2018

Recensie door Yarrid Dhooghe

Print Friendly and PDF
Allah in Europa – Jan Leyers

Allah in Europa – Jan Leyers

Dansende beren. Heimwee naar het communisme - Witold Szablowski

Dansende beren. Heimwee naar het communisme - Witold Szablowski