Onderwijs als een goeddraaiende schertsvertoning - Rudi Collijs
We zijn ondertussen wel al enkele maanden verder maar in laag- en hooggeletterd Vlaanderen werd recent alweer een vers ‘school’-jaar aangesneden met als bedoeling er ook een ‘leer’-jaar van te maken of ruwweg gesteld: ongeletterden geletterd te maken. En dat is helemaal iets anders dan hen gediplomeerd te maken. Nochtans is het dat, wat momenteel vooral gebeurt en waar het schoentje stilaan pijnlijk begint te wringen. Wat volgt is slechts de diagnose, helaas niet de remedie. Want wat zijn onze verwachtingen van die laaggeletterden, wiens nut wij zo schaamteloos tegen het licht houden, en wat stelt het opbod van hooggediplomeerden daar reëel tegenover? Zijn zij de maatschappij zoveel meer tot nut inzake fundamentele inzichtelijkheid, assertiviteit, creativiteit? Zorgen zij effectief voor meer efficiëntie in bedrijven, voor hogere productiviteit, voor èchte innovatie? De problemen ontstaan al op de schoolbanken en zaaien zich vervolgens uit naar het beroepsleven. En dat laat zich nu ook daar opmerken.
‘Vlaamse laaggeletterdheid kost ons elk jaar 425 miljoen euro’, raamde Wouter UGent- professor cognitieve psychologie en medekernlid van Liberales, in De Tijd (van 10/04/2018) en met laaggeletterdheid doelde hij op het onvermogen tot voldoende taalvaardigheid om in het dagelijkse leven normaal en efficiënt te kunnen functioneren.
Hiermee is een eerste vergelijking met de hooggeschoolden al meteen gemaakt. En dat ze mank loopt, moge duidelijk zijn. We hoeven niet te zoeken naar argumenten voor de stelling dat de taalvaardigheid en talenkennis er ook op de hogere niveaus de laatste jaren enorm op achteruit is gegaan. Frans bijvoorbeeld lijkt stilaan de vergeten taal van een uitgestorven beschaving te worden en het beheersen ervan wordt dan maar wat lacherig afgedaan als irrelevant. Want wat we niet goed kunnen is tenslotte-al-met-al-nu-toch-ook-weer-niet-zò-belangrijk... en ach, we hebben nog het Engels-uit-de-winkel waarmee we ons toch ook behoorlijk uit de slag kunnen trekken. Dat taalbeheersing en cognitieve ontwikkeling hand in hand gaan, verklaart al veel over de reden waarom beide gestaag de dieperik ingaan. En voor de vermaledijde cijferaars onder ons: hooggeletterden vallen percentueel gezien van véél hoger en dus des te dieper.
Wouter Duyck vermeldt in zijn artikel dus zeer terecht dat onderwijs nu eindelijk en hoogdringend terug moet inzetten op ‘leren’ en ‘kritisch denken’ in plaats van op vage en vaak te vrijblijvende overdracht van platgekookte denkmaterie.
Een eerste huistaak kunnen we dus alvast voorbereiden: Immanuel Kant en zijn oproep tot kritisch denken al eens herlezen. Het is trouwens in die context dat de Universiteit Gent begin dit jaar bekend maakte in alle stilte een sociaal experiment te hebben uitgevoerd met haar studenten. Docenten werkten hieraan actief mee door tijdens colleges de studenten uit te dagen met controversiële uitspraken of stellingnamen en te zien hoever ze hierin konden gaan vooraleer er tegenkanting kwam. De resultaten waren wisselend maar door de band genomen niet erg bemoedigend, vertelde rector Rik Vandewalle. Zo ontging het de studenten dat Johan Braeckman hen over Darwins evolutietheorie fijntjes meegaf dat die toch ook niet helemaal correct was en daarmee impliciet haar wetenschappelijke waarde tegenover die van het intelligent design en het creationisme relativeerde. De autoriteit van ‘de professor’ en de opportunistische motieven van ‘de student’ daargelaten, zegt dit iets over de kritische weerbaarheid van onze toekomstige intellectuelen. Is de boodschap hen echt ontgaan (dat zou erg zijn) of speelden andere factoren waardoor er niet werd gereageerd toen een andere prof de studenten in een regelrechte uitdaging ‘slaven’ noemde?
Ondanks de teleurstellende resultaten, is dit onderzoek een prachtige illustratie van hoe de uiting van vrije mening werkt, of beter: niet werkt. Hadden de initiatiefnemers misschien voorvoeld dat er in ‘schoolse’ omstandigheden net zo gereageerd zou worden als op, pakweg, de werkvloer? Want ook daar is tijdens meetings waar iedereen vrijuit mag spreken meestal elke vallende speld hoorbaar. Pijnlijk, hoewel goedbedoeld, maar de respons op de oproep “Durf denken” is wegens afwezigheid van compagnon de parcours “Durf handelen” niet meetbaarder geworden.
Laten we nu op zijn minst hopen dat uit deze ontnuchtering de nodige conclusies worden getrokken en dat het onderwijs eindelijk de weg der vrijblijvendheid weer durft te verlaten. Ik maak dit concreet: als uit een VRT-peiling blijkt dat 26% van de jongeren tussen 18 en 23 jaar een autoritiair leiderschap verkiest boven een democratisch verkozen leiderschap, dan voelt dit op zijn minst onbehaaglijk aan. Als dan dit cijfer uitgerekend bij leerlingen uit het beroepsonderwijs stijgt tot 50%, dan is stilaan paniek aan de orde! Iemand namelijk moet deze jonge mensen dringend durven uitleggen dat wellicht niemand minder dan zijzelf de eerste en grootste slachtoffers van een dergelijke keuze zouden worden. En men mag daarbij de waarheid niet schuwen, men moet hen ook de reden hiervan durven voorleggen. Niet elke ouder is hier, om diverse redenen, toe in staat en aangezien deze jongeren vanuit hun sociale context deze ontnuchterende inzichten mogelijks niet aangereikt krijgen, wordt dit een oncomfortabele maar fundamentele opdracht voor het onderwijs.
Hoedanook, het is niet cynisch om zich aan de raming van het kostenplaatje van de laaggeletterdheid te wagen, de waarheid heeft nu eenmaal haar rechten. Het wordt wel cynisch als een dergelijk rekenkundig waagstuk niet consequent ook op de hooggeletterden wordt losgelaten. Een kleine illustratie. Van een fabrieksarbeider aan de band zijn de productiviteit en het nut in het productieproces gauw gemeten en gecorrigeerd. Zelden laat men hem zozeer aanmodderen dat hieruit structurele problemen voortvloeien. Voor beleidsmakers ligt de zaak lichtjes anders en zijn de kosten en de impact van hun misstappen nog niet eens bij benadering in te schatten. Uit die zo mondige hoek hoor ik dan ook maar weinig kritiek op deze manier van wetenschap bedrijven.
Het is nooit leuk om als mens financieel tegen het licht gehouden te worden, niet voor laag- noch voor hoogopgeleiden. Dat enkele van de immateriële kosten zoals wantrouwen tegenover politiek en maatschappij bij laaggeschoolden hoger ligt, is dan ook niet verwonderlijk. Zij worden tenslotte het meest bekritiseerd. Niettemin geldt de boodschap ook voor alle anderen. Dankzij ons democratisch onderwijssysteem krijgt in dit land iedereen, van hoog tot laag, toegang tot eenzelfde scholing en is er dus geen reden om aan te nemen dat de onderwijsperikelen enkel op laaggeschoolden uitwerking zouden hebben. Bovendien wordt meer en meer duidelijk dat de positieve effecten van die democratisering volledig teniet worden gedaan door de foutieve inkleuring ervan. Democratisering dient te staan voor gelijke instroomkansen. Eens dat bereikt, is de taak volbracht en is het aan de onderwijsinstellingen om hun studenten te motiveren, te begeleiden en te beoordelen. Streng maar rechtvaardig, zoals dat heet. In elk geval staat democratisering niet synoniem voor naïeve, absolutie gelijkheid en inhoudelijke vervlakking.
Maar dat is niet alles. Toekomstige leidinggevenden worden in hun opleidingen HR op de waarde van menselijk kapitaal gewezen. Alleen moet dat menselijk kapitaal dan wel intrinsieke waarde bezitten. En diè moet men dan weer aangeleerd krijgen. Bovendien veronderstelt ook de waardering richting leidinggevenden eenzelfde achterliggende waarde en ook in die richting wil het respect wel eens sputteren.
De kritiek op het onderwijs is dus terecht voor zover men ook onderkent dat zelfs een opeenstapeling van diploma’s geen verband houdt met hoe beslagen men op het maatschappelijke ijs komt. Jonathan Holslag liet zich een tijd geleden ontvallen dat veel studenten hun diploma gewoon niet waard zijn. De kranten noemden zijn uitspraak een ‘kaakslag voor het onderwijs’ maar zij was niets minder dan de waarheid over de onderliggende motivatie van een commerciële attitude: eens de klantenkaart vol, volgt de beloning! Het lijkt er dezer dagen veeleer op dat men een academische erkenning verwerft als men maar lang genoeg over het universitaire toneel flaneert. Marktgedrevenheid dus. En dat binnen een sector die bij hoog en bij laag haar ongevoeligheid voor marktwerking uitschreeuwt.
‘Maar is dat dan allemaal alleen de schuld van het onderwijs?’, vraagt men zich in onderwijskringen vol zelfmedelijden af. Natuurlijk wel, wiens schuld anders? Bedrijven vragen al jaren meer toespitsing op specifiek inhoudelijke noden. Daar wordt nu, mondjesmaat, in tegemoet gekomen. En ja, het mag gezegd, onderwijs functioneert best onafhankelijk en hoeft niet blind naar het pijpen van de bedrijfswereld te dansen. Maar of ook hier naar wordt gehandeld, is nog maar de vraag. Ook vakken die het metadenken aanscherpen en dus eerder indirect van belang zijn, worden toch maar afgebouwd (geschiedenis) of zijn onbestaande (wijsbegeerte) en suggesties, zoals die om het vak godsdienst of zedenleer te vervangen door een neutrale benadering van levensbeschouwelijke inzichten, worden niet eens in overweging genomen. Zij zijn nochtans afkomstig van denkers als Patrick Loobuyck, die men maar moeilijk van onderwijsrelativisme kan verdenken.
Zoals gezegd, kan ik het claimen van onderwijsautonomie wel smaken maar dan moet dit wel tot resultaten leiden. En dat is niet altijd even duidelijk het geval. Zo zou één van de voorgestelde stappen naar verbetering kunnen zijn, althans naar verluidt: het afschaffen van de –dt regels. De reden: niemand snapt ze nog en bovendien zijn denkinhoud en creativiteit veel belangrijker dan dat soort overbodigheden. Kristien Hemmerechts heefd dat overigens zelf beaamt! Voelt u de denkinhoud en de creativiteit al komen na het lezen van vorige zin? Nee? Jammer, want het gebrek aan beide was nu eigenlijk net kern van de onderliggende kritiek.
Maar in bedrijven, dààr deelt een hoogopgeleide en multigediplomeerde, leidinggevende klasse de lakens uit! Helaas, daar is het met het management veelal niet beter gesteld, hoe kan het ook anders? De producten van het hoger onderwijs belanden op hun beurt ofwel opnieuw in het onderwijs of anders in de bovenlaag van het bedrijfsleven en bestendigen in beide gevallen, oh ironie, de neerwaartse spiraal. Dus blijft ook daar de vindingrijkheid al te vaak verborgen achter de schone schijn van presentaties en overzichten allerhande. Egostrelende software hiervoor maakt, van zodra men de basisknepen ervan beet heeft, dat bij elke muisklik de eruditie ervan afdruipt. Wie echter kritisch naar de inhoud kijkt, krijgt vaak het gevoel met een lege maag rond te lopen. Presentaties, analyses, actieplannen, volgestouwd met mensenvreemd jeukjargon: het zijn allemaal zaken die ons nederig maken en veel achterliggend intellect bescheiden verborgen houden. Statistieken en diagrammen, cijfers, cijfers over die cijfers en desnoods zelfs cijfers over hoe vaak iets al becijferd werd; het doet mij denken aan wat publicist en auteur Patrick de Rynck ooit kopte: ‘Als zelfs de cijferaars niet weten wat ze becijferen’ (DS 04/10/2017).
Wittgenstein maakte begin vorige eeuw al de bedenking dat feiten, in tegenstelling tot wat men geneigd is, voor lief te nemen, nu eenmaal slechts de opgave zijn en niet het resultaat. Het vaststellen, registreren en visualiseren van feiten getuigt bijgevolg niet van een oplossend vermogen, wel van gecamoufleerd onvermogen. We moeten af van de aanname dat iets betekenis krijgt, als het in een format wordt gegoten. Het is misschien beter gewoon in te zien dat we ook vanuit het bedrijfsleven weinig heil moeten verwachten. Want hoewel de ode aan de vindingrijkheid uit elk leidinggevend keelgat schalt, werden arbeidsprocessen sinds de 19de-eeuw nooit zo stringent gefinetuned als vandaag. En wees gerust, bedrijven waken als honden over de quota waarmee ze mensen met een open geest en radde tong binnenlaten. Zulke mensen zijn even constructief als destructief en dat laatste kan men missen in een wereld waarin de ene goednieuwsshow de andere overtreft.
Het is, als men er even dieper op ingaat, eigenlijk toch wel verwonderlijk dat leidinggevenden bijna exclusief uit economisch georiënteerde opleidingen komen en dat afgestudeerden uit andere richtingen per definitie minder geschikt bevonden worden. Alsof zij op geen enkel gebied meerwaarde zouden kunnen bieden. Dit is vreemd maar verklaart ineens wel veel. Waar wetenschap zich de verbetering van mens en wereld tot doel stelt, doen richtingen als marketing precies het omgekeerde. Daar is men erop gericht de mens te ‘pakken’ in zijn zwakheden en hieruit gewin te genereren. Hun leurderige, sofistische kernwaarde valt eenvoudig samen te vatten: er schuilt meer genoegdoening in gelijk krijgen dan in gelijk hebben. De hunker van de economische wetenschappen om als positieve wetenschap door het leven te mogen gaan, is dan ook per definitie ongegrond en potsierlijk. Zelfs als normatieve wetenschap slagen economen er maar niet in om, ondanks een arsenaal aan mathematische maar labiele modellen, het label ‘wetenschappelijk adequaat’ te verwerven. Dit in het achterhoofd houdende hoeft het niet te verbazen dat zoiets zich ook weerspiegelt in de ethiek en de performantie waarmee bedrijven worden geleid.
Dit is overigens niet enkel bij bedrijven de teneur. U kent ze ook, de politici die na hun tweede jaar bestuur verkondigen dat onder hen de economie weer volop is aangezwengeld. Wie zoiets au sérieux neemt en niet denkt ‘goed gebruld, muis’… heeft wellicht hoger onderwijs genoten.
Dat laaggeletterdheid in Vlaanderen een reële kost is, staat buiten kijf. Dat dìt de reden tot paniek is, is een intellectuele dwaling die, ik overweeg hierbij mijn woorden meermaals, de laaggeletterdheid benadert! De echte reden tot paniek is van schijnbaar ondergeschikte aard. Het is de gebrekkige intellectuele, kritische en creatieve ontplooiing van mensen. Eens die er weer is, zal die kost, het wanhopige product van de bekrompen cijferaars waarover ik het daarnet had, zichzelf opheffen.
Het is goed het onderwijs hierbij stevig aan de mouw te trekken want het is de grootste en meest democratische motor achter de sociale mobiliteit. Alleen moeten we af van het ijdele streven naar een voor iedereen, liefst dan nog makkelijk, te halen onderwijslat. Wil die lat nog een lat zijn, dan zal men ze moeten leggen waar ze thuishoort, namelijk op een uitdagend niveau waar bijzondere talenten en capaciteiten ongeremd tot ontplooiing kunnen komen. In een humane samenleving is er geen enkele oneer aan het niet behalen van het hoogst haalbare, in een inhumane samenleving is zoiets geen optie. Bovendien zal het leiden tot meer nuttig volume en diversiteit onder die hoogste niveaus. En of dit alles de sociale mobiliteit zal belemmeren, is ook nog maar de vraag. Het zal haar in elk geval meritocratischer maken dan nu het geval is.
Hoedanook, paniek is nooit goed. En van welke kant we het ook bekijken: Vlaanderen is vooralsnog een goeddraaiende schertsvertoning.
Rudi Collijs
De auteur is kernlid van Liberales