Geluk. Een geschiedenis - Darrin McMahon

Geluk. Een geschiedenis - Darrin McMahon

Vraag aan tien mensen wat hun doel in het leven is en negen zullen antwoorden: ‘gelukkig zijn’. Maar als je vraagt wat geluk precies is, en hoe je gelukkig moet worden, blijft het antwoord meestal uit. Sommigen vereenzelvigen het met welvaart en rijkdom, anderen met stilte en zorgeloosheid, nog anderen met gezondheid en vrolijkheid. In feite geeft elke mens een andere invulling aan het begrip geluk. En dat hoeft niet te verwonderen, want meer dan concrete gevoelens als pijn, honger, verdriet en vreugde is geluk een veelzijdig concept dat strikt persoonlijk is en zowel psychische als zintuigelijke aspecten kent. Gelukkig zijn, is een momentopname in het leven, een gevoel dat los staat van ruimte en tijd, een bijzonder intense ervaring die men nauwelijks kan delen met anderen, tenzij die andere net de oorzaak tot dat geluksgevoel is. Tegelijk is het streven naar geluk doorheen de geschiedenis steeds een obsessie van de mens en van ideologieën geweest. Hoe word ik gelukkig? Of hoe kan de samenleving mensen gelukkig maken? De historicus Darrin McMahon onderzocht de westerse obsessie met geluk en laat zien dat de zoektocht naar het persoonlijk welbevinden een moderne uitvinding is met een even rijk als merkwaardig verleden. Daarbij analyseert hij niet alleen hoe we het geluk najagen, maar ook waarom dat een hachelijke zaak kan zijn. En dat laatste werd pijnlijk duidelijk in de loop van de geschiedenis.

Al van in de oudheid bestond er verdeeldheid over de manier waarop mensen het geluk konden bereiken. Volgens Socrates lag het geluk binnen het bereik van de mens en Aristoteles stelde dat we het geluk moeten verheffen tot doel van elke menselijke activiteit. Maar beiden verbonden er wel het element deugdzaamheid aan. Geluk was voor heel wat filosofen uit de oudheid zelfs het loon van deugdzaamheid, als een product van voortdurende inspanning, discipline en hard werken. Epicurus zag dat anders, hij beschouwde het verlichten van het menselijk lijden als hoogste doel. Velen beschouwen hem daarom als de vader van het hedonisme, de wijsgerige leer die het genot als enig motief van zedelijk handelen aanwijst. De auteur betwist dat en citeert Epicurus die het niet heeft over het ‘genot van losbandige mensen of het genot dat in wellust gelegen is’ maar wel een leven waarin je ‘vrij bent van lichamelijke pijn en geestelijk lijden’. Dat klopt wel maar het genot dat hedonisten nastreven gaat in eerste instantie over het fijn vinden iets goeds gedaan te hebben of te kunnen doen. Velen verwarren hedonisme met egoïsme (het streven naar eigen voordeel en geluk met verwaarlozing van de belangen en het geluk van anderen) of met solipsisme (de filosofische leer die stelt dat alleen ons eigen ik en zijn bewustzijnsdaden bestaan). In de praktijk pasten velen het gezegde Carpe diem van de Romeinse dichter Horatius toe. Pluk de dag en beleef die alsof het de laatste is.

De grote kentering in het denken over geluk kwam er met het christendom dat zoveel belang hecht aan het lijden als overgang naar het eeuwige geluk. In plaats van het vermijden van pijn, zoals vroegere wijzen voorstelden, adviseerden de volgelingen van Jezus om het lijden actief te omhelzen. Zoals ook bij andere godsdiensten zorgden uiteenlopende interpretaties van het woord van God tot diverse levenshoudingen zoals ascetisme, zelfverloochening en fatalisme. We hebben ons lot niet in eigen handen dus moeten we het (lijdzaam) ondergaan. In zekere zin beschouwde men de dood zelfs als het geluk. Deze houding vormde tien eeuwen lang de kern van het westerse christelijke geluksdenken waarbij aardse zaken zoals seks, rijkdom, macht en trots werden verfoeid (alhoewel tal van kerkleiders zich daar zelf weinig van aantrokken). De omslag kwam er in de Renaissance met denkers als Pico della Mirandola die in zijn vertoog Over de waardigheid van de mens aangaf dat de mens zichzelf kon verhogen tot het goddelijke, maar ook verlagen tot het meest dierlijke. Het hing dus van de menselijke wil af. Darrin McMahon betwist deze radicale breuk met het verleden en wijst erop dat Pico later zelf nog schreef dat ‘de menselijke vrijheid is beknot door de fatale gebeurtenissen in de hof van Eden’, en aldus de christelijke paden bleef bewandelen. Dat neemt niet weg dat er een nieuwe visie was opgestaan tegenover het bekomen van het geluk. Niet voor niets werd Pico voor zijn ‘vooruitstrevende’ stellingen in 1486 veroordeeld door de paus.

Op zijn minst aanvaardde men nu dat mensen zich tot op zekere hoogte zelf konden verlossen door een deugdzaam leven te leiden, maar steeds nadrukkelijker ontstond de idee dat men van het leven ook mocht genieten. In de zeventiende eeuw probeerde John Locke het streven naar genot als middel om gelukkig te worden theoretisch te verklaren en hij zag de menselijke vrijheid als ‘een onmisbare voorwaarde voor het natuurlijke traject van het geluk en het juiste najagen ervan’. Alhoewel de kerk nog steeds een heel belangrijke invloed had, nam de vrees van de mens voor de straf in het hiernamaals weg. Het verdwijnen van die angst zorgde voor een nieuwe kentering. De auteur verwijst naar de bouw van lusthoven in Londen en Parijs waar (rijke) mensen ‘genoten’ van spel, muziek, liefde en andere aardse geneugten. Stilaan groeide zelfs de idee van het ‘recht op geluk’. In het boek, dat rijkelijk voorzien is van illustraties, staat de afdruk van het schilderij Koffiedrinkende dame in een tuin van de Franse meester Nicolas Lancret, een vertegenwoordiger van de ‘fète galante’, een richting in de Franse schilderkunst van de 18de eeuw, waarbij mensen worden afgebeeld in landelijke kledij terwijl ze zich vermaken met dans en muziek. Het is een momentopname van een situatie waar velen in die tijd naar streefden.

De Verlichting plaatste de mens finaal in het centrum van het universum. Minder lijden en meer genot waren volgens heel wat denkers mogelijk dank zij de rede. Voor de radicaalsten onder hen behoorde het zelfs tot de taak van de overheid om mensen gelukkig te ‘maken’. Dit was een opwindende gedachte, maar tegelijk lag hier de kiem voor heel wat rampspoed dat aan individuele mensen werd aangedaan. De auteur staat dan ook lang stil bij de ideeën van Jean-Jacques Rousseau over het Contrat social en de volonté générale. Terecht kenmerkt McMahon Rousseau als ‘de intellectuele voorvader van allen die het menselijk verlangen hebben willen reguleren door de menselijke behoeften te beheersen’. Socialisten en later ook communisten voelden zich aangetrokken door deze ideeën, maar ook fascisten en nationaalsocialisten bewonderden de volonté générale, waarin zij een negatie van de individu en een verheerlijking van het volk en de staat zagen. Hier ligt het verschil met die andere, belangrijke tak van de Verlichting: het liberalisme dat steeds is blijven hameren op de vrijheid, het recht op zelfbeschikking en dat waarschuwde voor de ‘dictatuur van de meerderheid’. ‘De Franse Revolutie had duidelijk gemaakt hoe enorm gevaarlijk het was te pogen de droom van aards geluk te verwezenlijken’, zo schrijft Darrin McMahon, en dat zou in de twintigste eeuw nog duidelijker worden onder het communisme, fascisme en nazisme.

De desillusie die zich na de Franse Revolutie meester maakte van tal van intellectuelen, mondde uit in de Romantiek. De vreugde zou men pas kunnen bereiken door in contact te treden met een grootsere orde. Volgens sommigen kon men dit bereiken via de kunst. De auteur vermeldt het hier niet, maar net in deze periode werd de band met de religie opnieuw versterkt, denk aan Wagners Parsifal. Martin Van Amerongen noemde Wagner zelfs De buikspreker van God. En Nietzsche, die de componist zo bewonderde, en zijn werk voorheen beschouwde als de ‘piek van aardse vervoering’, keerde zich finaal tegen hem, en beweerde dat de mens niet naar geluk streeft, maar naar macht. Marx sloeg daarvoor reeds een andere richting in. Volgens hem lag het geluk in de afschaffing van particuliere eigendom en de invoering van het communisme. De auteur vindt het opmerkelijk dat zoveel mensen gedurende zo lange tijd hebben kunnen ‘geloven’ in deze staatsvorm op weg naar hun geluk. Hetzelfde kan gezegd worden van het fascisme en nazisme. Eigenlijk waren het ook vormen van ‘religies’ maar dan met een onwankelbaar geloof in de Partij, de Grote Leider en de Führer. Met alle gruwelijke drama’s en ongeluk vandien.

Onze welvaart is na de oorlog enorm gestegen. We leven langer, we kunnen ziektes beter bestrijden, we hebben tal van ontspanningsmogelijkheden. In materieel opzicht hebben we in het Westen nog nooit zo goed gehad. Maar zijn we gelukkiger geworden? Freud waarschuwde daar al voor in zijn Das Unbehagen in der Kultur. De auteur verwijst naar studies dat mensen in armoede een lager niveau van subjectief welzijn kennen en dat klopt ongetwijfeld. Het is het sterkste argument tegen diegenen die pleiten naar vroeger, naar ‘de tijd van toen’ die ze romantiseren als een wereld van groen en vrede. De geschiedenis toont aan dat heel wat mensen het vroeger heel wat moeilijker hadden, in het bijzonder de vrouwen, en dat tal van zaken ons leven gemakkelijker maken en op die manier bijdragen tot een gevoel van geluk. Hét geluk zullen we echter nooit bereiken – tenzij misschien op unieke, kortstondige momenten – maar als kinderen van de Verlichting hebben we wel de plicht om, zoals de liberale denker John Stuart Mill stelde, ons in te zetten voor de verlichting van het lijden van anderen. En dat moeten we niet doen met grootse plannen en revoluties.

In die zin ontwikkelde de Duits joodse filosoof Karl Popper (die eigenaardig genoeg niet in het boek voorkomt) zijn fundamentele kritiek op het historicisme, de gedachte dat vaste patronen de ontwikkeling van de mens bepalen en tot zijn geluk konden leiden. Hij verzette zich tegen elke vorm van planning, tirannie en profetie. In zijn boek De Armoede van het Historicisme gaat hij naar de kern van de zaak. ‘Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven. Maar we moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden wereldverbeteraars. We moeten ons tevreden stellen met de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden, misstanden op te ruimen; en daarbij moeten we steeds de ogen open houden voor de onvermijdelijke ongewilde gevolgen van ons ingrijpen, die we nooit geheel kunnen voorzien en die maar al te vaak de balans van onze verbeteringen passief doet staan.’ Ook een theodicee valt niet te verdedigen. De actuele opmars van radicale geloofsvormen is in die zin gevaarlijk. Waar men regeert in naam van God, gaat de mens ten onder. En met hem elk uitzicht op een sprankeltje geluk.

 

Darrin McMahon, Geluk. Een geschiedenis, De Bezige Bij, 2005

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Paddenkoppenland - Luc De Vos

Paddenkoppenland - Luc De Vos

Hemelbestormers - Tim Whitmarsh

Hemelbestormers - Tim Whitmarsh