Het land van aankomst - Paul Scheffer
‘Een verademing’, zo omschreef Piet Emmer in De Volkskrant het langverwachte boek Het land van aankomst van Paul Scheffer. René Cuperus van de Wiardi Beckman Stichting stelde met een gevoel van opluchting vast dat in Nederland, ondanks de forse populistische opstoten, nog stemmen klinken die behoren ‘tot de zeldzame categorie van politiek-intellectuele aanvoerders, bemiddelaars en verzoeners’. Hij omschrijft Het land van aankomst dan ook als ‘een boek van de hoop’. Ook de neoconservatief Bart Spruyt in HP/De Tijd is positief. ‘De pijn van de straat en de wijk klinken door in dit boek’, zo sneert hij naar pleitbezorgers van de multiculturele samenleving ‘die niet in de wijken woonden waar migranten zich vestigden’. Applaus dus op alle banken voor Scheffer die zeven jaar geleden brandhout maakte van de multiculturele samenleving maar toen met pek en veren werd overladen. Opvallend is dat zowat alle partijen en opiniemakers Scheffer nu gelijk geven, alhoewel sommigen hem te wollig vinden en kritiseren omdat hij geen duidelijke invulling geeft van de Nederlandse identiteit die sommigen voorstaan.
Maar Scheffer laat zich niet voor één gat vangen. Steeds opnieuw herhaalt hij dat hij geen politiek manifest wou schrijven ten bate van één bepaalde partij of beweging. Integendeel, zijn betoog loopt dwars doorheen de bestaande traditionele partijen, zowel van de PVDA als de VVD, die worstelen met de verdediging van de eigen identiteit enerzijds en de vermeende ‘verrijking’ van onze cultuur door nieuwkomers anderzijds. Maar tegelijk kan zijn betoog niet gevat worden in de greep van het simplisme van populistische partijen als de Partij van de Vrijheid of de SP, die inspelen op de angst van de burger voor het vreemde en op die manier elke vorm van empathie verwerpen. Vooral de populisten schurken zich nu tegen het discours van Scheffer aan. Want zegden zij al niet zolang (in feite nauwelijks enkele jaren) dat de multiculturele samenleving een illusie was? Ze vergissen zich. Scheffers analyse is duizendmaal rijker dan hun eenzijdige visies waarin elk debat gesmoord wordt met banaliteiten en waarin ze elke argumentatie terugbrengen tot slogans die ze dan als knuppels gebruiken om er elke rationaliteit de kop mee in te slaan.
Scheffer is zich bewust van het gevaar van politieke recuperatie en houdt er zich dan ook veraf. Hij beschouwt zijn boek dus niet als een politiek pamflet. Zijn essay over Het multiculturele drama was indertijd een regelrechte aanval op de multiculturele samenleving, die toen door zowat alle politici en intellectuelen verdedigd werd, maar die hijzelf in zijn tekst ‘de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede’ noemde. ‘Alle onuitgesproken verwachtingen als zou integratie vooral een kwestie van tijd zijn, werden niet bewaarheid. Onder de oppervlakte van het openbare leven dreef een zee van verhalen over de botsing van culturen, die niet of nauwelijks gehoord werden. We leven nu al met de migranten van de derde generatie en de problemen zijn alleen maar groter geworden,’ zo schreef Scheffer. ‘Waar het vooral om gaat, is dat de scheiding van staat en kerk niet werkelijk is aanvaard in islamitische kring. Af en toe wordt iets zichtbaar van wat door imams wordt gepreekt en hoort men voorbeelden van haatdragendheid tegenover de samenleving waarvan ze geacht worden deel te zijn’. Met zijn uitspraken oogstte hij een storm van ongeloof en protest. Volgens sommigen voerde de hij een ‘oorlog tegen een zelfverzonnen vijand’, werd uitgeroepen tot de ‘ideoloog van de xenofobie’, en als iemand die ‘een racistische kruistocht tegen de immigratie salonfähig’ zou hebben gemaakt. De feiten hebben hem intussen evenwel gelijk gegeven.
Het land van aankomst is in feite een vervolg op Het multiculturele drama, onderbouwd door de gebeurtenissen van de voorbije jaren waarin de globalisering en migratie nog meer dan vroeger een rol hebben gespeeld. De auteur heeft het over een enorme volksverhuizing, die nog steeds gaande is en waarvan het einde nog niet in zicht is. Die zorgt ervoor dat vrijheid en tolerantie in eigen land, maar ook in de ons omringende wereld verder onder druk staan. ‘Het gevoel bij de ingezetenen dat een vertrouwde samenleving verloren gaat, moet, evenzeer als het gevoel van ontworteling van veel nieuwkomers, onder ogen worden gezien,’ schrijft Scheffer en hij heeft het over een strijd tussen ‘een cultuur die in het teken staat van lotsbestemming en een cultuur die probeert individuele vrijheid voorrang te geven’. Daartussen moeten we volgens hem een compromis vinden want het probleem zal niet vanzelf overwaaien. De allochtonen zijn hier, zullen in aantal nog toenemen (door een hoger aantal geboortes, gezinsherenigingen en huwelijken met mensen uit het land van herkomst) en zullen hier ook blijven, kijk maar naar het toenemend aantal islamitische begraafplaatsen. Maar het belangrijkste probleem is dat van het burgerschap, aldus Scheffer.
Het beleid van de voorbije decennia leidde tot segregatie. Heel wat autochtonen en allochtonen leven naast elkaar in plaats van mét elkaar. Dit vloeide doorgaans voort ‘uit de wens van de leden van een gemeenschap om hun eigen groepsidentiteit, of levensstijl te behouden’. Zo gingen allochtonen bijeen wonen, net als autochtonen trouwens voor zover die zich dat kunnen veroorloven. Volgens de auteur kan hier alleen verandering in komen door in de sociale woonwijken goedkope en duurdere woningen te vermengen. Waarschijnlijk is het aansporen tot private eigendom nog de beste oplossing om dergelijke gemengde samenstelling van buurten echt te bevorderen en tegelijk verloedering tegen te gaan. Mensen die een huis in eigendom hebben zullen het niet alleen in een goede staat willen houden maar zich tevens bekommeren om de hele omgeving om de marktwaarde van hun eigendom te beschermen. Toch blijft de auteur bijzonder sceptisch. Dergelijk goedbedoelde ‘menging’ zou wel eens de sociale netwerking meer kunnen verstoren dan bevorderen. Een andere oorzaak en versterking van de segregatie is de toelating en zelfs bevordering door overheden van religieuze scholen, zoals in Nederland en Groot-Brittannië. Scheffer verwijst hier terecht naar het standpunt van Nobelprijswinnaar Amartya Sen die vindt dat de Britse staatssteun aan scholen voor moslims, sikhs of hindoes een grote vergissing is. ‘Zo worden kinderen nog voor ze zelfstandig kunnen oordelen in de mal van een religie gegoten,’ aldus Sen.
Vanuit een liberale visie zou men niet alleen moeten pleiten voor een vrij verkeer van kapitaal en goederen, maar ook van mensen. Geen grenzen dus. Maar uit peilingen binnen de EU blijkt dat de meerderheid van de Europese bevolking wil dat de omvang van de immigratie wordt ingeperkt. Nochtans is immigratie volgens sommigen noodzakelijk om de vergrijzing tegen te gaan, in het bijzonder dan mensen met specifieke vaardigheid. Hierover bestaat een harde discussie: het legaal toelaten van dergelijke migranten leidt volgens tegenstanders tot <I>brain drain</I> in de landen van herkomst. Daar tegenover staan de grote bedragen aan <I>remitances</I>, geld dat allochtonen terugsturen naar hun familie in het land van herkomst, bedragen die veel hoger zijn dan wat we aan ontwikkelingshulp besteden. In feite is dit geen discussie ten gronde en de auteur begrijpt dat ook. De échte vraag is waarom mensen willen emigreren. Eén van de redenen is alvast het gebrek aan perspectief in de landen van herkomst, wat mee veroorzaakt wordt door het protectionisme van de rijke landen, die de armen in het zuiden belet om tot ontwikkeling te komen (dit zou het equivalent van zes keer het bedrag van ontwikkelingshulp voor de arme landen betekenen). Scheffer beseft dat een dergelijke inperking van de westerse landbouwprotectie pijnlijk zal zijn, net zoals de kwijtschelding van schulden aan de arme landen, maar er is geen andere weg.
In zijn bijdrage over de relatie tussen ‘migratie en natievorming’ gaat Scheffer dieper in op het belang van taal en tolerantie. ‘Wie de taal niet spreekt, kan niet als burger in een samenleving functioneren,’ aldus de auteur, maar belangrijker is zijn visie op tolerantie. ‘Tolerantie vraagt om een open samenleving waar de meningen openlijk kunnen botsen en waar tegelijk eenieder beseft dat de maatschappelijke vrede vraagt om een zorgvuldige naleving van de wetten. En om zelfbeheersing, die niet mag worden verward met vrees.’ Hier ligt de kern van het probleem. Wat iedereen, allochtoon of autochtoon, moet doen, is het navolgen van een aantal fundamentele grondrechten: de vrijheid van meningsuiting, de gelijkwaardigheid van elke mens, de scheiding van kerk en staat en het recht op zelfbeschikking. De vraag is of alle moslims – maar ook autochtonen, denk aan leden van de Staatkundig Gereformeerde Partij – dit aanvaarden? Pas als men deze rechten aanvaardt kan men aanspraak maken op de andere verworvenheden van de liberale rechtstaat zoals de sociale zekerheid en de bescherming van eigen ideeën. Juist die fundamentele rechten moeten via het onderwijs overgebracht worden, en hier knelt het schoentje. In de jaren vijftig en zestig lieten we talloze migranten toe zonder hen te vragen om zich aan te passen aan deze liberale grondrechten. Toen de gezinshereniging op gang kwam, bleken andere belangen, zoals het recht op een eigen identiteit en de loyaliteit aan gewoonten en tradities die haaks stonden op die grondrechten, sterker te zijn dan de grondwet.
‘Europa heeft de wereld aangeraakt en van de weeromstuit wordt het nu door de wereld aangeraakt,’ aldus Paul Scheffer. Dat is juist. Landen als Nederland, Frankrijk, België en Groot-Brittannië hebben jarenlang geworsteld met hun koloniaal verleden. Toch zijn juist de landen met een koloniaal verleden er doorgaans beter vanaf gekomen dan landen zonder dat verleden. Belangrijker voor dit boek is dat het cultuurrelativisme zich als een reactie op het kolonialisme heeft opgedrongen. Het leidde ertoe dat autoritaire regimes zich graag op het relativisme beriepen en dit om bemoeienis tegen te gaan tegen onmenselijke praktijken als genitale verminking, gedwongen huwelijken, eerwraak, weduweverbranding, slavernij en kindermoord. Die evolutie was nefast voor talloze mensen, vooral voor vrouwen. ‘Tegenover de behoudzucht van groepsculturen moet het idee van een open samenleving worden gesteld waarin alle tradities kritisch worden onderzocht,’ schrijft de auteur. Maar de praktijk toont aan dat die regimes er zich niet willen bij neerleggen. Nochtans is een gemeenschappelijke basis noodzakelijk. Want ‘zonder een gedeeld minimum kan een open samenleving niet productief zijn, noch in economische, noch in democratische zin,’ aldus Scheffer, en hij heeft gelijk. Waar het immers op aankomt is dat een basis gevonden moet worden waarop mensen met verschillende religieuze, culturele en politieke opvattingen harmonieus kunnen samenleven zonder dat ze daarvoor geremd worden in hun individuele keuzes.
Het idee van ‘integratie met behoud van de eigen identiteit’ is voorgoed verleden tijd. Waar het om gaat, is de aanvaarding van gemeenschappelijke waarden. Dat is voor de auteur geen vorm van onverschillig wereldburgerschap waarbij men zich niet langer verantwoordelijk voelt voor de gemeenschap waaruit men afkomstig is. Het plaatst de nieuwkomers voor een cruciale keuze: of ze proberen deel te worden van de ontvangende samenleving, maar dan corrumperen bijvoorbeeld moslims hun geloof, of ze blijven zuiver in de leer. Volgens Scheffer zou het helpen als ‘een meer liberale islam voet aan de grond zou krijgen’. In elk geval moet volgens de auteur de secularisering van de instituties worden voltooid. Dat betekent niet dat moslims hun geloof moeten afvallen, maar wel dat ze kritiek op hun godsdienst toelaten. ‘De vrijheid van moslims kan alleen maar worden verdedigd wanneer moslims de vrijheid van de critici van hun geloof willen verdedigen.’ Hier komt de auteur tot het centrale discussiepunt. Mogen we godsdiensten bekritiseren of niet? Volgens Scheffer natuurlijk wel. De islam heeft volgens hem behoefte aan klokkenluiders, denk aan vrouwen als Irshad Manji, Nahed Selim en Naema Tahir. Het moet uiteindelijk leiden tot een meer ontspannen houding tegenover de islam. Het alternatief is immers vreselijk, niet alleen voor de islamitische vrouwen en homoseksuelen, maar ook voor de burgers in het Westen. Denk aan de strijd tegen het terrorisme, waarbij tal van rechten en vrijheden van individuen werden opgeofferd voor een virtuele veiligheid.
In zijn slot pleit Scheffer voor een nieuw ‘wij’. Hij lijkt gewonnen voor naturalisatieceremonies, maar dat zijn niet meer dan slechte toneelstukjes met een absurde symboliek die geen enkel verband houdt met de werkelijke wil van een immigrant om echt deel uit te maken van de Nederlandse samenleving. De auteur keert zich tegen de gemakzucht van diegenen die opkomen voor een vorm van ‘wereldburgerschap’ terwijl ze in wijken wonen zonder migranten. Maar dit is te kort door de bocht. Met de opkomst van het Vlaams Belang beseffen we in Vlaanderen maar al te goed wat die afkeer voor het wereldburgerschap inhoudt en wat hun alternatief betekent. In feite pleite dergelijke nationalisten voor een vorm van collectieve identiteit die ze aan andere autochtonen willen opleggen en die dan door iedere ingezetene moet aanvaard worden. Je bent Vlaming (of Nederlander) omdat je daar woont of de taal spreekt. Het is een valse argumentatie en net als de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa vermoed ik achter elk pleidooi voor de verdediging van de identiteit van een groep een complot tegen de individuele vrijheid. In welke mate kan men spreken over bijvoorbeeld de ‘Nederlandse identiteit’? In elk land zal men steeds meer tegenstellingen tussen de individuele burgers aantreffen dan overeenkomsten. Jawel, een gemeenschappelijke taal en een geografische omschrijving, maar is dat identiteit? Wat hebben Jan Peter Balkenende, Rik De Leeuw, Patrick Kluivert, Ayaan Hirsi Ali, Elsbeth Etty, Abdullah Haselhoef en Adrianus Simonis buiten hun kennis van de Nederlandse taal met elkaar gemeen?
Misschien zou het beter zijn één enkele vraag te stellen, namelijk of men de grondwet belangrijker acht dan de Koran, de Bijbel of een andere religieus, politiek of cultureel geïnspireerde ‘waarheid’. Waar het om gaat is ons gezamenlijk verzet tegenover vormen van despotisme, tribalisme en terreur die voortvloeien uit culturele en religieuze tradities. Waar het om gaat is het dagelijkse gevecht tegen de vijanden van de open samenleving. ‘Wie in een open samenleving kiest voor een gesloten samenleving en zo de vrijheid gebruikt om de onvrijheid te omarmen, stuit op een grens wanneer de vrijheid van anderen in het geding is,’ aldus Paul Scheffer. Daar gaat het om. Mensen die zich bij onze samenleving willen voegen moeten zich willen integreren. ‘Dat kan niet zonder eigen tradities te heroverwegen. Tegelijk is een omgeving nodig die eropuit is migranten deel te laten nemen aan het maatschappelijk leven.’ Het is die wederkerigheid die essentieel is. ‘Wederkerigheid op basis van gelijke behandeling,’ dat is voor Scheffer de grondregel van alle integratie.
Daarbij zet hij zich niet alleen af tegen discriminatie en racisme, maar ook tegen de houding van ouders die niet willen dat hun kinderen gemengd zwemmen. Tegelijk pleit hij voor ‘verbindende symbolen’, niet als een vorm van nostalgie, maar als noodzaak voor een samenleving die kennis heeft van en geïnspireerd wordt door een gedeelde geschiedenis. Het is een prikkelende gedachte. ‘Gemeenschappen worden gebouwd op gedeelde ervaringen, gedeelde lotgevallen, zoals een onthutsende moord op klaarlichte dag.’ De auteur heeft het hier over de moord op Theo Van Gogh waarvan hij zou verhopen dat een nieuw ‘wij’ dit unisono afkeurt. Dat we daar nog ver vanaf staan, bleek uit de nauwelijks onderdrukte blijdschap bij tal van radicale moslims die de dood van de filmmaker prima vonden. Of neem het fysiek geweld tegen Ehsan Jami wegens zijn kritiek op de islam, in het bijzonder wegens zijn afvalligheid als moslim, dat sommigen ‘normaal’ vinden. Er zal dus méér nodig zijn. Om andersdenkenden te beschermen hebben we behoefte aan een neutrale overheid die mensen met een eigen mening werkelijk beschermt. Scheffers pleidooi voor een nieuw ‘wij’ betekent een gemeenschap van mensen die samen vorm willen geven aan de toekomst. Niet als een nieuw Utopia, maar als een concrete vorm van samenleven waarin elke mens zoveel mogelijk zichzelf kan zijn.
Onlangs was er in Nederland veel ophef over de uitspraak van prinses Maxima dat ‘dé Nederlander niet bestaat’. Nochtans had ze volkomen gelijk. Dé Nederlander bestaat niet gewoon omdat dé mens niet bestaat. Er bestaan geen twee personen met een identieke personaliteit en dat is een goede zaak. Hooguit bestaat er een groep van mensen die omwille van hun taalkennis of een verleden iets gezamenlijk ervaren. Maar dat is geenszins het belangrijkste. Belangrijker is wat mensen als individu verbindt met anderen. Hoe ze zich ‘samen’ voelen met hun medemensen, ook met mensen uit een ander land of andere cultuur. Die zelf gekozen gevoelsband is veel sterker dan de abstracte notie van een volksgemeenschap die mensen opsluit binnen een door anderen opgelegde gemeenschap of collectiviteit. De enige grens die we kunnen en moeten aanvaarden, wordt getrokken door de fundamentele grondrechten: de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van elke mens, de scheiding van kerk en staat, en bovenal het recht op zelfbeschikking. Dat is de kern van het nieuwe ‘wij’ dat Scheffer voor ogen heeft.
Paul Scheffer, Het land van aankomst, De Bezige Bij, 2007
Recensie door Dirk Verhofstadt