Post Mortem - A.J. Dunning
Boeken over filosofie zijn vaak saai en onbegrijpelijk. Dat is niet het geval met het boek Post mortem. Gesprekken in het vagevuur van Dr. A.J. Dunning, emeritus hoogleraar cardiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef een fictieve discussie tussen enkele belangrijke figuren uit de wereldgeschiedenis over de hoofdzonden die een mens kan begaan en waarvoor hij volgens de beschrijving in Dante Alighieri’s La Divina Commedia in het vagevuur terechtkomt. In dat meesterwerk reist de befaamde Italiaanse dichter een week lang door de hel en het vagevuur onder leiding van de Latijnse dichter Vergilius, die hier geworden is tot het symbool van de menselijke filosofie gebaseerd op verstand. Na zijn periode op de louteringsberg vertrekt hij onder leiding van Beatrice, het symbool van het goddelijk weten gebaseerd op openbaring, door het paradijs. In zijn boek laat Dunning Vergilius aan het woord hierin bijgestaan door Candide, het geesteskind van Voltaire, die het gesprek tussen de aanwezigen in goede banen leidt.
Rond de tafel zitten Erasmus, Montaigne, Darwin, Tsjechov en Camus. Ze zijn allemaal om een of andere reden in het vagevuur terecht gekomen. Net zoals de meeste mensen zijn ze immers te goed voor de hel en te slecht voor de hemel. Om de tijd te korten voor ze het paradijs binnentreden voeren ze discussies over hun ervaringen met de zogenaamde hoofdzonden als hoogmoed, afgunst, boosheid, luiheid, gierigheid, gulzigheid en lust. Regelmatig komt ook een ervaringsdeskundige meespreken zoals Che Guevara, John Rockefeller, paus Pius XII en Marilyn Monroe. Zo ontstaat er tussen mensen en tijden een boeiend gesprek over schuld en boete, loutering en geluk, leven en dood, goed en kwaad.
Door het gesprek in de middeleeuwse religieuze constructie van het vagevuur te laten plaatsgrijpen creëert Dunning al op voorhand een zekere spanning. Sommige van de gesprekspartners waren immers niet gelovig of twijfelden aan Gods woord. Elk van hen bood op zijn manier weerstand tegen de waan en de dogma’s van zijn tijd. Daarvoor kregen ze vaak problemen met de kerkelijke autoriteiten en religieuze fanatici. Zo belandde de Essais van Montaigne in 1676 op de Index van de Verboden Boeken omdat hij het aandurfde de dogma’s te relativeren en zijn interesse voor de heidense klassieken liet blijken. Met On the Origin of Species veroorzaakte Darwin een golf van kritiek. Zelfs vandaag proberen christelijke fundamentalisten in de Verenigde Staten de evolutieleer uit het onderwijs te bannen.
Met hun twijfel over het bestaan van de absolute waarheid komen ze al snel in botsing met Che Guevara en zijn blind geloof in de revolutie die ‘genadeloos’ moet gevoerd worden. Interessant is de verdere levensloop van Che Guevara, zijn strijd, zijn dood en tot vandaag het symbool van revolterend links. Maar wat heeft hij eigenlijk bereikt? Het doet me denken aan De geschiedenis van Alejandro Mayta van Mario Vargas Llosa waarin de hoofdfiguur na een leven vol plannen smeden, revolte, gevangenis en geweld op het einde van zijn leven de balans opmaakt en beseft dat alles zinloos was. Moe, opgejaagd, zonder vrienden (die vermoord zijn) en dat allemaal voor het nastreven van een utopie. Dunning haalt bij monde van Erasmus de mythe van Che Guevara als ‘vrijheidstrijder’ in één prachtige zin onderuit. “Dat uw beeld, in leven en dood, dat van een nieuwe Messias zou zijn, strijdt in alles met de eisen van Christus, want u bent trots op iets verwerpelijks.”
Interessant is ook hun gesprek over de ‘woede’ waarbij snel blijkt dat barbarij van alle tijden is. Sommigen zien dit als een straf van God of hopen op God om eraan te verhelpen. Camus maakt evenwel duidelijk dat we onze verwachtingen niet op de hemel moeten projecteren omdat die leeg is. Ook in het thema ‘traagheid’ merken we voortdurend de botsing tussen het geloof en de verdediging ervan enerzijds en de menselijke moraal anderzijds. De zonde van de ‘traagheid’ is het nalaten van het goede. Iemand die daarvan beschuldigd wordt is paus Pius XII die tijdens de Tweede Wereldoorlog zweeg over het lot van de joden. In zijn discussie met de wijze mannen verdedigt hij zich met het argument ‘dat geestelijken geen politiek mogen bedrijven’, dat hij ‘het belang van de kerk en zijn voortbestaan op het oog had’ en dat ‘heel wat priesters en kloosterlingen joden geholpen hebben’. Maar ook Pius XII gaat finaal onderuit als hem gevraagd wordt “Wat hebt u gedaan?”. Vooral op het moment dat het getto van Rome door de SS werd leeggehaald en de joden in open vrachtwagens langs het Sint-Pietersplein om hulp van de paus riepen. Hij deed niets en zweeg.
Het thema ‘gulzigheid’ wordt uitvergroot tot het mondiaal probleem van de armoede en de plicht van de mens hierin. Tsjechov stelt de morele vraag of de ene helft van de wereld honger lijdt omdat de andere helft te veel eet? Candide beaamt dit en wijst erop dat onze financiële steun aan de eigen landbouw concurrentie onmogelijk maakt. Een bijkomend gevolg is dat ‘miljoenen uitgeteerde arme sloebers naar onze vleespotten trekken in de hoop op enkele kruimels die van onze tafel vallen’. Hiermee plaatst de auteur het probleem van de migratie onmiddellijk op een hoger moreel niveau.
Dit boek is een pareltje. De auteur slaagt erin om via een dialoog tussen wijze mannen en enkele iconen uit de moderne geschiedenis een begrijpbaar beeld te geven van de menselijke moraal. Voor Darwin betekent dit de plicht als mens om in te gaan tegen onverschilligheid en wreedheid. Voor Camus is de individuele verantwoordelijkheid de kern van alle keuzen die we in de samenleving maken. Maar Montaigne, die een scherp oog had voor de realiteit, zet de lezer opnieuw met twee voeten op de grond. “Ieder die zijn eigen innerlijk peilt, zal tot de ontdekking komen dat onze diepste wensen voor het merendeel op kosten van anderen geboren en gevoed worden.”
A.J. Dunning, Post mortem. Gesprekken in het vagevuur, Meulenhoff, 2003
Recensie: Dirk Verhofstadt