Gesluierde vrijheid - Naema Tahir
De hoofddoek is een belangrijk strijdpunt geworden in de discussie over de positie van de islam in het algemeen en van de moslimvrouw in het Westen in het bijzonder. Nochtans is dat een redelijk recent verschijnsel. Tot een halve eeuw geleden waren er nauwelijks vrouwen in de islamitische wereld die de hoofddoek, laat staan de boerka, droegen. De Nederlands-Egyptische gewezen moslima Nahed Selim wijst erop dat ze in de jaren zestig in Egypte geen hoofddoeken zag, zelfs niet aan de zeestranden van haar geboorteland. Nu is dat anders. Niet alleen in streng islamitische landen, maar ook in westerse steden dragen steeds meer meisjes en vrouwen haar- en gezichtsbedekkende kledij. Dat doen ze naar eigen zeggen vrijwillig, al hoor je toch tegenstemmen over verplichtingen die uitgaan van de ouders, de familie en de gehele gemeenschap. De situatie is dus niet eenduidig en dat wil de Brits-Nederlandse schrijfster van Pakistaanse afkomst Naema Tahir ook duidelijk maken in haar nieuw boek onder de titel: Gesluierde vrijheid. De moslima in de moderne wereld.
Naema Tahirwijst in haar inleiding op het verschil tussen Oost en West. In het Oosten zijn de relaties vaak verticaal hiërarchisch, terwijl mensen in het Westen eerder elke vorm van hiërarchie afwijzen. Welnu, zo schrijft Tahir, veel moslima’s schipperen tussen beide. Ze proberen traditie en moderniteit te combineren. Zelf werd ze in een Pakistaans gezin geboren in Engeland en bezocht ze al van haar vijfde een Koranschool. Maar haar vragen kwamen pas aan bod toen ze voor enkele jaren terugkeerde naar Pakistan. Daar zag ze dat vrouwen minder vrijheid kregen dan jongens en werd ze verplicht een sluier te dragen als ze het huis verliet. Dat deed ze niet zozeer uit verplichting maar haar sluier was ‘om me gereserveerd op te stellen in de harde mannenmaatschappij’. In diezelfde zin stelt ze dat veel moslima’s een hoofddoek dragen om zich vrij te kunnen bewegen, ook in aanwezigheid van vreemde mannen. ‘Geen ongewenste attenties, geen beledigingen ook’, zo schrijft Tahir. ‘Hij (de hoofddoek) geeft hun de vrijheid om het huis uit te gaan, de publieke ruimte te betreden, hun actieradius, hun mobiliteit en hun kansen te vergroten’.
Die meisjes en vrouwen doen dat, aldus Tahir, omdat ze zich niet willen verwijderen van hun gemeenschap, familie en religie. Dat klinkt logisch, maar dat is het niet. In feite gaat het hier om een vorm van conformisme om geen problemen te krijgen. Het is een vorm van angst om ‘verkeerd’ te handelen in de ogen van anderen. Daarmee geeft Tahir glashelder aan dat die vrouwen geen zelfbeschikking aandurven omwille van de mogelijke afkeuring, bestraffing en zelfs verstoting door de eigen groep. Natuurlijk past dit in het plaatje van vrouwen die zich willen inpassen in traditie en moderniteit, alhoewel dit in feite neerkomt op een vorm van capitulatie aan het eerste. Wie zijn of haar vrijheid inperkt uit vrees voor de reactie van anderen, kent geen echte vrijheid. Daarnaast maakt Tahir regelmatig de fout met westers individualisme gelijk te stellen met afstand nemen van de gemeenschap. Dat klopt niet. Het individualisme betekent recht op zelfbeschikking, en dat staat familie- of gemeenschapsbanden niet in de weg. Juist vanuit een goed begrepen individualisme kunnen mensen veel aandacht en tijd besteden aan de familie of gemeenschap waartoe ze behoren.
Het misverstand over het begrip individualisme is de visie dat dit leidt tot onverschilligheid en solipsisme, maar dat is helemaal niet het geval. Heel wat zelfstandige, geïndividualiseerde en vrije mensen die het recht op zelfbeschikking hoog in het vaandel dragen, besteden juist veel meer aandacht aan hun naasten dan de zogenaamde communautaristen. Dat weten ook die familieleden. Die willen niet dat hun kinderen en kleinkinderen zich ‘verplicht’ zouden voelen om hen te bezoeken en te verzorgen, maar verwachten dat wel zonder dat ze dat opleggen. Tahir zou verbaasd zijn over het aantal westerse ‘individualisten’ die dagelijks of wekelijks hun familie bezoeken, niet uit dwang, maar uit liefde en bekommernis. Daarnaast moet ze ook eens kijken naar de cijfers van vrijwilligershulp die veel hoger liggen in het Westen dan in heel wat moslimlanden, de inzet van donoren voor het geven van bloed en organen ten aanzien van zieken, en de steun van westerse ouders ten aanzien van hun kinderen. Er komt daarbij heel wat minder berekening van pas dan in culturen waar men ‘verwacht’ dat de schoondochter zal opdraaien voor de verzorging van de schoonouders.
Eenzelfde dubbelzinnigheid lees je in het hoofdstuk over de ‘vrije meningsuiting’. Daarin stelt Tahir dat provoceren en schreeuwen mag, maar dat het niet hoeft omdat ze er zelf niet van houdt te provoceren. Maar waar gaat die provocatie eigenlijk over? Over het feit dat sommige mensen niet kunnen verdragen dat men zaken over hen zegt die hen niet aanstaan? ‘Is zo’n confrontatie met scherpe woorden wel de juiste strategie?’, zo vraagt Tahir zich af. Mijn antwoord daarop is een volmondig ja. Alleen door ‘scherpe woorden’ zegt men wat men echt denkt, en niet achterbaks. Niemand kwetst graag anderen met woorden, maar soms moet dat wel. Al is het maar om te wijzen op onaanvaardbare praktijken en toestanden die niet overeen stemmen met de menselijke waardigheid. Hadden Galilei en Darwin moeten zwijgen? Hebben zij met hun ‘scherpe woorden’ niet miljoenen mensen gekwetst en diep beledigd? Tahir verwijst naar Malala, maar juist dat meisje toonde zich veel dapperder dan zij die voorstander zijn van onderwijs voor meisjes, maar die dat om de goede vrede niet durven te uiten. Juist Malala toont aan dat provoceren soms nodig is ten bate van mensenrechten.
In de rest van haar boek probeert Tahir aan de hand van concrete voorbeelden aan te tonen dat het dragen van een sluier, hoofddoek of boerka noch zo gek niet is, maar het blijft anekdotiek. Op dezelfde manier kan ik een tiental vrouwen aanhalen die zullen getuigen over de druk en de plicht om de hoofddoek te dragen. Tahir heeft het over vrouwen die angst hebben om uit te komen voor hun liefde uit schrik voor veroordeling en zelfs verstoting door de ouders, de familie en de gemeenschap. Daar kan je toch geen begrip voor opbrengen. Ja, de familie is belangrijk, maar die mag geen mensenleven kapot maken en dwingen om te huwen met iemand die men niet kent, die men niet lief heeft. In die zin is de poging van Tahir om een gearrangeerd huwelijk toch ergens goed te praten, verbijsterend. ‘Ik ontmoet veel gearrangeerde koppels die gelukkig zijn’, zo schrijft ze, maar dat overtuigt natuurlijk niet. Want hoeveel drama’s zijn er intussen niet gebeurd. Weet Tahir dan niet dat in de vluchthuizen voor vrouwen moslimvrouwen relatief gezien veel meer aanwezig zijn? Die vrouwen zijn daar niet voor hun plezier maar omdat ze klappen krijgen.
Tahir stelt dat huwelijken buiten het geloof moeilijk aanvaard worden. Nochtans zijn dat juist de huwelijken waarin liefde de hoofdrol speelt. Alleen mogen moslima’s niet met een niet-moslim huwen, terwijl een moslim dat wel mag met andersgelovige vrouwen. Hier past geen enkel relativisme, alleen een sterke aanzet om nog meer dan voorheen op te komen voor de universele verklaring van de rechten van de mens, waarin mannen en vrouwen dezelfde rechten hebben. Dat sommige imams dit door de vingers zien door de Koranverzen in die zin te interpreteren is fijn, maar in wezen irrelevant, want wat hebben die zich te moeien met de liefde tussen een man en een vrouw? Spijtig genoeg laat Tahir het onderwerp van de homo-huwelijken buiten beschouwing want dat zou haar relativisme nog verder moeten uitrekken. En dat gearrangeerde huwelijken misschien toch door de beugel kunnen is nefast, want dan kan je evengoed zeggen dat gearrangeerde verkrachtingen nog zo erg niet zijn.
Gesluierde vrijheid is een bizar boek. Natuurlijk besef ik dat er moslimvrouwen zijn die zich willen sluieren, daar hebben ze ook het recht toe. Maar als men weet dat Karin Heremans, de directrice van het Atheneum van Antwerpen, de hoofddoek moest verbieden omdat ze met eigen ogen zag dat de sociale druk toenam om die te dragen op meisjes van steeds jongere leeftijd, en ze daarom ingreep en de hoofddoek op haar school verbood, kan daar alleen maar begrip voor tonen. Sommige moslimmannen zullen dit boek aangrijpen om te verkondigen dat er geen druk bestaat, dat vrouwen zichzelf kunnen zijn, dat het Westen zich niet moet moeien met hun religieuze en culturele waarden. Dit boek verschaft hen een alibi. Tijd om er tegen in te gaan en zoals Nahed Selim te schrijven: Zwijgen is verraad. Mensenrechten zijn universeel en hebben voorrang op culturele en religieuze gebruiken. Het gelijkheidsprincipe tussen vrouwen en mannen verdraagt geen uitzonderingen. Want juist in die uitzonderingen zit de kiem voor de onmenselijke behandeling van miljoenen vrouwen die zich moeten neerleggen bij hun lot, terwijl ze juist al onze hulp en steun nodig hebben.
Naema Tahir, Gesluierde vrijheid, Prometheus, 2015
Recensie door Dirk Verhofstadt