Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan - Willem Melching
Gedurende meer dan vier decennia gold de Duitse Democratische Republiek, het vroegere Oost-Duitsland, als een van de meest succesvolle staten onder het communistische imperium van de Sovjet-Unie. Haar leiders beweerden dat het land in de eindfase zat van de socialistische ontwikkeling waarin alle mensen gelijk waren, de staat zorgde voor degelijk onderwijs en gezondheidszorgen, de economie voortdurend groeide en de partij het land verder hielp op weg naar een schitterende toekomst. In 1989 was de verbijstering dan ook groot toen de heilstaat binnen enkele maanden compleet ten onder ging en de realiteit aan het licht kwam. De Oost-Duitse staat was compleet failliet, de economie bleek een puinhoop, het culturele leven werd er onderdrukt en het leven van de doorsnee burgers geterroriseerd door de Stasi, een van de grootste geheime diensten ter wereld. In zijn boek Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR geeft historicus Willem Melching een indringend beeld van de opkomst en het verval van een staat die door heel wat intellectuelen, ook in het Westen, beschouwd werd als een toonbeeld en het alternatief voor de kapitalistische maatschappijen aan de andere kant van het IJzeren Gordijn.
De DDR was een product van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog die erop volgde, zo begint de auteur, en hij beschrijft hoe de Sovjet-Unie onmiddellijk na de dood van Hitler een groep Duitse communisten die de oorlogsjaren in exil in Moskou hadden doorgebracht, naar Berlijn stuurde om de zaken in handen te nemen. Het waren ideologisch geharde communisten die gestuwd door de golf van antifascisme hun tegenstanders intimideerden en sleutelposities innamen. Opmerkelijk is hoe ze er op korte termijn in slaagden om, net zoals dat bestond in het Derde Rijk, een eenheidsvakbond op te richten (Freie Deutsche Gewerkschaftsbund) en een eenheidsjeugdbeweging (Freie Deutsche Jugend) die sprekend leek op de Hitlerjugend en als titel voor haar tijdschrift zelfs Junge Welt koos, overgenomen van de Hitlerjugend. Ook op politiek vlak schakelden ze snel andere kritische stemmen uit en verenigden ze de meeste linkse partijen in de Socialistische Einheitspartei Deutschland. Bij de verkiezingen van 1946, die men met de nodige reserves nog ‘vrij’ zou kunnen noemen, haalde de SED op tal van plaatsen geen meerderheid. Alleen door politieke terreur tegenover de oppositie en een stalinisering binnen de eigen partij kon de SED haar positie als eenheidspartij definitief vestigen. Daarbij werden tienduizenden personen beschuldigd, veroordeeld of afgevoerd naar Siberische kampen. Willem Melching benadrukt hoe de partij, nadat ze eenmaal de macht in handen heeft, fors groeit en vooral heel wat voormalige nationaal-socialisten aantrekt.
Het Marshallplan zorgde eind jaren veertig voor een belangrijke impuls voor de opbouw van de Europese industrieën en energievoorziening. Op een conferentie in Parijs in juli 1947 waren zestien Europese landen vertegenwoordigd om het plan te bespreken. Diverse Oost-Europese landen die ook voor hulp en deelneming in aanmerking kwamen trokken zich echter op last van Stalin terug. Ook Oost-Duitsland trad in de voetsporen van de Sovjet-Unie, schafte de vrijemarkteconomie af en stapte in 1951 in een vijfjarenplan met een centraal gestuurde economie en een doorgedreven collectivisatie. De middenstand werd vernietigd en de staat begon met het verlenen van allerhande subsidies. De auteur wijst op de negatieve consequenties van het doorgedreven socialisme. Door de planeconomie verdwenen alle prikkels om efficiënt en creatief te werken. Omdat niemand voor zichzelf werkte steeg de onverschilligheid, het absenteïsme en het ziekteverzuim onder de arbeiders. De staatswinkels hadden slechts een gering aanbod van slechte kwaliteit en het winkelpersoneel bleek klantonvriendelijk. Het leidde snel tot schaarste en ontevredenheid bij de bevolking.
Die ontevredenheid culmineerde in 1953 tot een ware opstand tegen het regime dat onderdrukt werd met geweld. Steeds meer Oost-Berlijners trokken naar het westelijke deel van de stad. Om een massale uittocht te verhinderen lieten de Oost-Duitse leiders in 1961 de Berlijnse Muur optrekken. Het werd een bouwstuk van meer dan veertig kilometer lang en tot 1989 kwamen er 254 mensen bij een vluchtpoging om. ‘Alleen door zijn eigen bevolking op te sluiten kon Ulbricht het socialisme in de DDR van een zekere ondergang redden’, aldus Melching. Maar de auteur wijst er ook op dat in Westen niemand bereid was om de Oost-Europeanen ter hulp te komen, niet in 1953 bij de volksopstand in de DDR, niet in 1956 bij de oplusten in Polen en Hongarije en ook niet in 1968 bij de Praagse lente in Tsjecho-Slowakije. Blijkbaar had men schrik om het wankele evenwicht tijdens de Koude Oorlog in gevaar te brengen. Het maakte Oost-Duitsland en de andere Oost-Europese economieën alleen nog meer afhankelijk van de Sovjet-Unie die haar satellietstaten zowel economisch, militair als ideologisch overeind hield.
Het belangrijkste kenmerk onder het socialisme werd het gebrek aan vrijheid en expressie. Uitgeverijen kwamen in handen van de staat en de leiders eisten van haar kunstenaars, wetenschappers en zelfs sportlui om zich ten dienste te stellen van de partij en de staat. Avant-garde kunst was taboe en tal van boeken van vooraanstaande auteurs verdwenen uit de boekenrekken, zoals van Freud, Kafka en Döblin. Pittig detail. De boeken van Alfred Döblin werden ook door de nazi’s als ‘slecht’ bevonden en werden op 10 mei 1933 verbrand op de Oberplatz voor de Berliner Staatsoper. Kritiek op het bewind was verboden en tal van kritische intellectuelen vertrokken naar het Westen of werden monddood gemaakt. Enkele van de getroffen kunstenaars waren Erich Loest, Wolf Biermann, Heiner Müller, Reiner Kunze, Robert Haveman, Wolfgang Hilbig, Uwe Kolbe en Peter Huchel. Maar ondanks de scherpe cultuur drongen de invloeden van het rijke Westen via de televisie door tot in de Oost-Duitse huiskamers. De Oost-Duitse leiders probeerden een strategie van ‘Abgrenzung’ toe te passen. Zo werd kijken naar de West-Duitse televisie strafbaar maar het bleef moeilijk controleerbaar. Om controle te houden over de burgers werd de Staatssicherheitsdienst of Stasi opgericht onder leiding van Erich Mielke met zijn tienduizenden Inoffizielle Mitarbeiter, gewone burgers die spioneerden voor het regime om de ‘individualisten’ en zogenaamde dissidenten aan te geven. In veertig jaar werden op die manier honderdduizenden dossiers aangelegd over het doen en laten van gewone burgers. Wie een afwijkende mening had werd opgepakt, gefolterd, opgesloten of uitgestoten.
Terwijl de officiële propaganda gewag maakte van een voortdurende stijging van de welvaart en van een toenemende gelijkheid tussen alle inwoners van het land bleek in de praktijk iets totaal anders. De uitgaven, salarissen, pensioenen, sociale uitkeringen en subsidies konden enkel doorgaan dank zij massale leningen uit het buitenland. Naast de staatswinkels liet de overheid vanaf 1963 wel een aantal luxewinkels toe maar die waren enkel toegankelijk voor leden en hoge functionarissen van de partij die beschikten over West-Duitse marken. Erich Honecker probeerde economische hervormingen door te voeren, maar de planning, de centralisatie en het gebrek aan innovatie en creativiteit verhinderden een stijging van de productiviteit. Als symbool van het failliet van een plangestuurde economie verwijst de auteur naar de productie van de Trabant, een Oost-Duitse wagen die aan het eind van de jaren zestig nog werd geëxporteerd maar daarna onveranderd bleef en steeds verder achterop geraakte inzake techniek, comfort en milieu. Om er één te kopen kwam men op een wachtlijst terecht van tien jaar, een telefoonaansluiting duurde nog langer. Een ander voorbeeld is de woningbouw. In 1971 kondigde Honecker de bouw aan van twee miljoen woningen in troosteloze wijken. Ze waren klein en van slechte kwaliteit en intussen verkommerden de woningen in de oude wijken. De eerste economische klap kwam er volgens de auteur in 1981 toen Brezjnev een einde maakte aan de economische steun aan de DDR. Daarop ontstond een carrousel van leningen waarbij het ene bedrag gebruikt werd om een vorig gat in de begroting te dichten.
De grote wijziging kwam er vanaf 1985 na het aantreden van Gorbatsjov in Moskou met zijn politiek van perestroijka en glasnost, maar de auteur wijst erop dat de crisis in de DDR zelf even belangrijk was. Tot dan hadden de burgers zich neergelegd bij een soort sociaal contract, namelijk conformisme in ruil voor een zekere welvaart. Maar het ongenoegen bleek niet langer te stuiten en heel wat burgers wilden naar het Westen kunnen reizen. Melching toont bijzonder goed aan hoezeer de leiders van de DDR zich verkeken op deze ontstuitbare evolutie. Ze bleven geloven dat ze de macht in handen konden houden. Toen Hongarije in mei 1989 haar grenzen opzette met Oostenrijk begon de muur te wankelen. Eén voor één vielen de communistische regimes. Honecker probeerde de situatie nog te redden door nu ook de DDR-grenzen naar andere Oos-Europese landen te sluiten waarop demonstraties volgden. Daarop volgt een boeiende bespreking van de laatste dagen van het regime, de val van de Berlijnse Muur en de uiteindelijke ondergang van het regime.
De auteur gaat ook dieper in op de Duitse eenwording en de bijzondere rol van kanselier Kohl in gans deze operatie (tegen de wil van Margaret Tatcher en Ruud Lubbers, met de nodige scepsis van François Mitterand, en met goedvinden van vader George Bush), maar ook op de gevolgen op korte termijn voor de Oost-Duitse bevolking zelf. De economische structuur en de productiviteit in de bedrijven in de DDR was rampzalig. De eerste privatiseringsoperaties zorgden er dan ook voor dat miljoenen Oost-Duitsers werkloos vielen. De overgang van een planeconomie naar een vrijemarkteconomie duurde langer dan voorzien en de effecten ervan zijn tot op de dag van vandaag zichtbaar. Het zorgde zelfs voor de zogenoemde ‘Ostalgie’, een vorm naar nostalgie naar de ‘zekere’ tijden van vroeger, maar de auteur voegt er de resultaten van 2004 aan toe waarin slechts vier procent verklaart dat ze terug wil naar de situatie onder de DDR.
In zijn boeken Verschoven Stad en Veertig jaar geeft de Oost-Duitse schrijver Günter de Bruyn een indringend beeld van de omstandigheden waaronder mensen in de DDR leefden. Zelf gaat hij gebukt onder een zeker zelfverwijt, namelijk het gebrek aan daadkracht met betrekking tot het bevrijdingsproces. “We hadden allemaal weinig oefening in het tolereren van een grote verscheidenheid van meningen, omdat we alleen voor of tegen hadden gekend.” Dit standpunt is alvast eerlijker dan diegenen die na de val van de Muur plots vergaten dat ze meewerkten aan het systeem, en ook van diegenen die gekant waren tegen een hereniging omdat ze bleven geloven dat het echte ‘democratische socialisme’ ondanks de mislukking van de DDR toch mogelijk was. Hoe die mislukking mogelijk was verklaart. Willem Melching. Het is een noodzakelijk boek voor al wie blijft geloven in de ‘weldaden’ van het socialisme en twijfelt aan het nut van de vrijemarkteconomie, de vrijheid van beweging en de vrijheid van meningsuiting.
Willem Melching, Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR, Bert Bakker, 2004.
Recensie door Dirk Verhofstadt