De duizelingwekkende jaren - Philipp Blom

De duizelingwekkende jaren - Philipp Blom

De twintigste eeuw was de meest gruwelijke in de menselijke geschiedenis. Daarbij verwijst men steevast naar de twee wereldoorlogen, de Holocaust en de Goelag. Heel wat historici laten de eeuw beginnen op 28 juni 1914 toen in Sarajevo aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije werd vermoord waardoor de eerste wereldoorlog begon die het verdere verloop van de eeuw zou bepalen. Dat blijkt ondermeer uit het historische standaardwerk Een eeuw van uitersten van Eric Hobsbawm die de eeuw op die zomerdag in 1914 laat starten en hem afsluit met de val van de Berlijnse Muur. Niet zo bij Modris Eksteins in zijn weergaloze boek Lenteriten die wél de jaren voorafgaand aan de Grote Oorlog beschrijft en er tal van tekenen in zag die onherroepelijk moesten leiden tot de grote clash. In tegenstelling tot Hobsbawm die het vooral heeft over de politieke en economische factoren, bespreekt Eksteins ook de culturele en technologische gebeurtenissen die aan het begin van de eeuw plaatsvonden en die medebepalend waren voor de oorlogszucht die vanaf 1914 zou uitmonden in het vreselijke drama. Over die eerste veertien jaar van de twintigste eeuw in Europa schreef de Duitse historicus en romancier Philipp Blom het boek De duizelingwekkende jaren. In een meeslepende stijl en aan de hand van talloze voorbeelden maakt de auteur duidelijk dat heel wat van de gruwelijkheden die later plaatsvonden al waren bedacht én toegepast voor de oorlog begon.

In de inleiding nodigt Blom de lezer uit tot een gedachte-experiment. Hij vraagt om alle kennis en herinneringen aan de jaren ná 1914 uit het geheugen te wissen om op die manier onbevangen die aanloopjaren naar de Grote Oorlog te kunnen vatten. Hierdoor dompelt hij de lezer als het ware onder in de tijdsgeest van toen, iets wat hem wonderbaarlijk lukt. De eeuw begon trouwens met een indrukwekkende wereldtentoonstelling in Parijs die bezocht werd door niet minder dan 50 miljoen bezoekers. De Franse hoofdstad deed er alles aan om te imponeren, maar in feite leverde het een achterhoedegevecht tegenover Duitsland dat op het vlak van de wetenschap en technologie voorop liep, en Londen dat het financiële hart van de wereld vormde. ‘Frankrijk was verworden tot een natie die werd achtervolgd door het spook van de mislukking, van gebiedsverlies, van ondergang en decadentie’, aldus de auteur, die erop wijst dat anders dan in de rest van Europa de groei van de bevolking in Frankrijk stagneerde. Het land zat sinds de Dreyfus-affaire in de greep van het antisemitisme dat later zoveel onheil zou aanrichten. Meer nog, iedereen voelde dat een tijdperk van conventies en klassieke waarden achter de rug was, maar wat in de plaats moest komen was onzeker. Blom verwijst hiervoor zelfs naar De vlaschaard van Stijn Streuvels over het conflict van de boerenzoon die niet langer het leven van zijn voorouders wou leiden.

Intussen klampten de oude monarchen en edellieden zich vast aan de macht en leefden alsof veranderingen hen niet konden treffen. Zowel Edward VII in Engeland, Franz Jozef I in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, Wilhelm II, in Duitsland als Nicolaas II in Rusland hielden de teugels in handen en de adel probeerde dat te volgen. Maar de machtsbasis verschoof langzaam maar zeker van de grondbezitters naar de stedelijke handelaars en industriëlen. En nog belangrijker was de groeiende impact van de massa’s die via kranten en andere informatiebronnen steeds beter op de hoogte waren van allerlei ontwikkelingen. Miljoenen sloten zich aan bij politieke partijen en vakbonden die greep probeerden te krijgen op hun verzuchtingen, angsten en onzekerheden. Blom beschrijft een wereld waarin aan de ene kant de wetenschap op tal van vlakken vooruitgang boekte en aan de andere kant nieuwe vormen van irrationaliteit de bovenhand kregen. Een explosieve cocktail die al snel door scherpe waarnemers als Marie Curie werden ingezien. Bij haar toespraak naar aanleiding van de aanvaarding van haar Nobelprijs in 1905 zei ze het volgende: ‘Radium zou in verkeerde handen zeer gevaarlijk kunnen zijn. In dit opzicht is de vraag gerechtvaardigd of de mensheid wel echt profiteert van het kennen van de geheimen van de natuur, of de mensheid er wel klaar voor is daarvan te profiteren, of die kennis niet eerder schadelijk voor haar zal zijn.’ Alfred Nobel zelf, die het buskruit had uitgevonden, besefte dat reeds.

Een treffend voorbeeld hiervan vinden we in onze eigen geschiedenis. Toen de fiets en later de automobiel een enorm succes kende, steeg de vraag naar rubber (voor de banden) pijlsnel. Koning Leopold II rook zijn kans en zette talloze mensen in zijn Vrijstaat Congo aan het werk om de kostbare rubber te verzamelen. Het gevolg was een van de grootste massamoorden van die tijd. Ongeveer één miljoen zwarten werden afgemaakt en talloze anderen de handen afgehakt. Het commerciële belang van de kolonies leidde al snel tot vreselijke slachtpartijen waarvan de Boerenoorlog in Zuid-Afrika een van de meest gruwelijke voorbeelden was. Daar werden door de Britten de eerste concentratiekampen gebouwd en in gebruik genomen. De Duitsers gingen vreselijk tekeer in Duits Zuidwest Afrika en roeiden er het lokale volk uit. In het Ottomaanse rijk werden tot meer dan een miljoen Armeniërs afgemaakt en ook de Nederlanders lieten zich in hun verre kolonies in Java en Sumatra niet onbetuigd. Veel gruwelijke praktijken die tijdens de twee wereldoorlogen gebeurden, kwamen dus al voor in die eerste jaren van de nieuwe eeuw. Dat geldt ook voor de onvoorstelbare jodenhaat die vooral in het tsaristische Rusland leidde tot een golf aan pogroms en moordpartijen.

Ook in Rusland, net als in de andere Europese grootmachten, broeide de opstand tegen de gevestigde machten. Terreurdaden, die velen sinds de aanslagen van 11 september 2001 als ‘nieuw’ beschouwen, waren toen schering en inslag. Steeds meer mensen raakten in de greep van het radicale socialisme, anarchisme en vooral het oprukkende nationalisme. Het is, zoals de auteur zelf zegt, verwonderlijk dat het nog veertien jaar geduurd heeft alvorens de Grote Oorlog daadwerkelijk begon. Alle ingrediënten waren immers al aanwezig. Heel wat mensen leefden in een sfeer die het midden hield tussen radeloosheid en woede, opgehitst door fanatici, maar ook door de eigen leiders die nog steeds in geopolitieke machtstermen dachten. De wereld voor de oorlog veranderde onvoorstelbaar snel van uitzicht. Blom beschrijft de opkomst van het elektrisch licht, de telefoon, de telegraaf, de automobiel, de fotocamera en het vliegtuig. Maar tegelijk ook steeds meer geavanceerd wapentuig met als sprekend voorbeeld de bouw in 1906 in Engeland van de Dreadnought, het grootste slagschip ter wereld datvolgens de auteur het gevolg was van één man, keizer Wilhelm II, die de ambitie had om een Duitse vloot te bouwen die even sterk was als de Britse. Om hun voorsprong te behouden, maakten de Britten het monsterschip. De start van een heuse internationale wapenwedloop waaraan de grootmachten tot een derde va hun begroting besteedden.

Blom beschrijft hoezeer de wereld toen in de greep was van de mannencultus, of beter van ‘de groeiende onzekerheid over mannelijke waarden’. Overal droeg men uniformen en duelleren om de eer werd een rage. Vooral in Duitsland stond alles in het teken van de gehoorzaamheid aan de militaire hiërarchie. Paradoxaal genoeg was die tijd ook de start van de pacifistische beweging. In 1907 werd een Internationale Vredesconferentie gehouden, maar de auteur merkt scherp op dat die vooral diende voor de schone schijn. Steeds sterker groeide immers de gedachte dat oorlog noodzakelijk was ‘voor de vooruitgang van de mensheid’. Oorlog als een ‘zuiverend’ middel om nieuwe zekerheden te vormen, de angsten en frustraties van de mensen te kanaliseren, en zo een nieuwe ‘betere’ wereld te vormen. Zelfs heel wat artiesten lieten deze gedachte doorklinken in hun muziek en artistiek werk; Blom geeft er treffende voorbeelden van. En terwijl de mannen hun wereldbeeld trachtten overeind te houden, begon de eerste feministische golf. In 1908 kwamen een half miljoen mensen bijeen in Hyde Park in Londen om rechten voor vrouwen op te eisen. Eerst geweldloos, later met harde acties. Ook hier hielden de (mannelijke) leiders de teugels in handen. De Britse vrouwen zouden moeten wachten tot na de oorlog om stemrecht te krijgen, de Franse en Belgische trouwens nog bijna dertig jaar langer.

Wellicht de meest ingrijpende vernieuwing uit die periode was het toenemende besef en de druk van de tijd. Alles moest stipter, sneller en efficiënter verlopen, in het bijzonder in de exploderende industriële sector. De uitvinding van de lopende band is er het sprekende voorbeeld van dat al snel op andere domeinen navolging kreeg en zelfs verheerlijkt werd in de kunst. Snelheid als een vorm van destructie. Een uitspraak van Marinetti, de grondlegger van het futurisme, is in dat verband sprekend: ‘Wij willen de oorlog verheerlijken – enige hygiëne van de wereld – militarisme, patriottisme, de verwoestende daden der anarchisten, de mooie ideeën waarvoor men sterft, en de minachting voor de vrouw. (…) Kunst kan inderdaad slechts geweld, wreedheid en onrecht betekenen.’ De geest van Nietzsche drong diep door in het Avondland. De wereld draaide steeds sneller, er kwamen bioscopen en warenhuizen, dagbladen drukten op miljoenen exemplaren, en reclame kwam in het straatbeeld steeds vaker voor. Hier begon de opmars van wereldmerken als Kodak, Coca-Cola, Kellogg’s maar ook van Ford en Renault. De keuzevrijheid nam toe, maar tegelijk ook een gevoel dat het leven ‘vergankelijker en kwetsbaarder’ was geworden. Het had natuurlijk een impact op de toenmalige mens. ‘Overal kwamen nieuwe identiteiten op, waarbij de meeste mensen ergens belandden tussen hun traditionele gemeenschap (…) en de nieuwe – deels gekozen, deels opgelegde – moderne stedelijke gemeenschap in’, schrijft Blom.

Zo raast de auteur zelf in sneltreinvaart door die veertien eerste jaren van de twintigste eeuw. Hij belicht de opkomst van de eugenetica, de eerste sterilisatiewetten (in de VS) en de rassentheorieën die enkele decennia later zouden leiden tot de Holocaust met de moord op zes miljoen Joden en nog talloze andere ‘minderwaardige’ groepen mensen. Met zijn indrukwekkende boek maakt Blom duidelijk dat de ‘moderne’ tijd al lang vóór 1914 was aangebroken. De radicale veranderingen hadden zich al tijdens die veertien voorgaande jaren afgespeeld. Interessant, en actueel, lijkt me ook zijn slotbemerking over de angst onder de mannen van die tijd. ‘Nu hun positie werd ondergraven door sociale veranderingen en seksuele onzekerheid, verschansten mannen zich in een overdreven soort mannelijkheid’, aldus Blom. Is het niet datgene wat we vandaag opnieuw zien onder de orthodox religieuze mannen overal in de wereld? Dit magistrale boek verdient massaal gelezen te worden.

 

Philipp Blom, De duizelingwekkende jaren, De Bezige Bij, 2009

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
De keuze van D66 - Daniël Boomsma (red.)

De keuze van D66 - Daniël Boomsma (red.)

De Cirkel - Dave Eggers

De Cirkel - Dave Eggers