De keuze van D66 - Daniël Boomsma (red.)
Ik was 18 jaar toen ik voor het eerst een congres bijwoonde van D66. Die partij was toen nauwelijks zeven jaar oud en had ondanks wisselvallige verkiezingsuitslagen een grote aantrekkingskracht op jongeren, niet in het minst door hun charismatische leiders Hans Van Mierlo en Jan Terlouw. Wat me toen opviel, in tegenstelling tot de toenmalige congressen van de Vlaamse liberalen, was de openheid waarop dat congres verliep. Elk aanwezig congreslid kon zomaar het woord vragen en de partijleiding bekritiseren of goedkeuren. De debatten verliepen zowel op een hoog intellectueel niveau als over concrete politieke vraagstukken die iedereen boeiden. En er was volk, veel volk, meerdere honderden enthousiaste deelnemers die de partijresoluties verdedigden of afbraken, amendementen indienden, zelf nieuwe voorstellen deden en daarna stemden en meetelden of hun visie het gehaald had.
D66 is de Nederlandse sociaal-liberale partij die vijftig jaar geleden werd opgericht door 44 personen met Hans Van Mierlo als voorzitter. Vanaf het begin zette de partij zich in voor de democratisering van de samenleving, voor de geestelijke vrijheid en individuele ontplooiing van de burgers, en met succes. Bij de verkiezingen van 1967 haalde het vanuit het niets 7 zetels. Hoe D66 daarna verder evolueerde, deelnam aan diverse kabinetten, verkiezingen won en verloor, op zoek ging naar een eigen identiteit, en tot op de dag van vandaag een politieke factor van betekenis bleef in de Nederlandse politiek, kan men lezen in het boek De keuze van D66 onder redactie van Liberales-kernlid Daniël Boomsma. Hij verzamelde de belangrijkste documenten, manifesten en redevoeringen van onder meer Hans Van Mierlo, Hans Gruijtens, Jan Terlouw, Boris van der Ham, Sophie in ‘t Veld en Alexander Pechtold.
‘Het was niet de bedoeling dat D66 langer dan een paar jaar zou bestaan. Het politieke bestel zou moeten “ontploffen” en uit de puinhopen van het oude zou iets nieuws moeten ontstaan,’ schrijft Boomsma in zijn inleiding. Maar die ontploffing kwam er niet en Democraten ’66 werd een heuse partij. Een partij die, zeker in de beginperiode, resoluut koos voor een politiek van pragmatisme in plaats van ideologische scherpslijperij. In een congrestoespraak van 1968 benadrukte Hans van Mierlo dit door te stellen dat de kiezers maar in beweging zullen komen als het klassieke denkpatroon van de politiek dat gevangen ligt tussen rechts en links (zoals liberalisme en socialisme) doorbroken wordt. ‘Laten we dan ook niet praten over die -ismen, dogma’s en ideologieën. Laten we proberen om zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen wat we precies willen op de verschillende gebieden van politiek’, zo zei hij.
Toch streefde Van Mierlo naar een Progressieve Volkspartij, een fusie van de linkse partijen in Nederland. Dat mislukte echter in 1972 waarna de D66 een pak stemmen verloor. Het veroorzaakte een grote crisis waarbij openlijk getwijfeld werd aan het bestaansrecht van de partij. Wat volgde was een thrillerachtige episode waarin een congresmeerderheid van 55 procent koos om de partij op te heffen, maar de statuten vereisten daarvoor een twee derde meerderheid. Zo bleef Jan Terlouw aan het hoofd van een kleine fractie die zich opnieuw een plaats vocht in het politieke spectrum. Er gingen stemmen op voor een meer ideologische fundering, maar de leiding laveerde D66 handig uit het kielzog van de traditionele partijen. ‘Een niet-socialistische, progressieve partij, dat zijn we. Je kunt proberen er een naam aan te geven, bijvoorbeeld sociaal-liberale partij, maar deze woorden zijn zo beladen dat ik de voorkeur geef aan de naam die we hebben: Democraten,’ aldus Terlouw in 1973.
Die keuze van D66 om anders te zijn dan de andere partijen, of noem het angst om te vervellen tot een traditionele partij, loopt als een rode draad doorheen het boek. In de periode van 1973 tot 1982 gaan er regelmatig stemmen op om de partij een meer ideologische lijn te laten volgen. Zo ziet men zich veeleer liberaal dan socialistisch omdat D66 zich vooral richt op het individu en diens plaats in de samenleving. In een pamflet over de Grondslagen van vrijheidsgezind politiek handelen van 1978 klinkt het als volgt: ‘Individuele vrijheid zoals wij die verstaan kan slechts bestaan op basis van solidariteit. Solidariteit mag echter niet individuele vrijheid in verdrukking want dan ontaardt zij in betutteling en autoritair gedrag.’ Intussen profileert Terlouw zich op een groot en symbolisch milieudossier: de al dan niet dichting van de Oosterschelde. In 1977 wint de partij twee zetels maar belandt in de oppositie.
Voor Terlouw breekt naar eigen zeggen ‘zijn fijnste jaren in de landelijke politiek’ aan. Thema’s als abortus, de olieboycot van Zuid-Afrika, de levering van duikboten aan Taiwan en de wapenwedloop beheersen de politieke agenda, en D66 is actiever dan ooit. Het loont, in 1981 boekt D66 een grote overwinning van 8 naar 17 zetels. Er volgt een kabinet van CDA, PvdA en D66 met Terlouw als vicepremier en minister van energie. Het blijkt echter een struikelkabinet en D66 heeft ministersposten waarop de partij zich maar moeilijk kan profileren. De nieuwe vicepremier botst al snel met de socialistische regeringspartner over de te volgen economische koers. Den Uyl gelooft in een keynisiaanse benadering van meer overheidsgaven. Het valt op dat Terlouw in deze kiest voor een echt liberale visie met als speerpunten innovatie, afbouw van steun aan bedrijven in moeilijkheden, het verbeteren van het investeringsklimaat, het matigen van de lonen en het beheersen van de overheidsuitgaven.
Ook binnen de D66 zelf sprak men in die periode steeds openlijker van een liberale partij. In 1983 formuleerde het voormalige Tweede Kamerlid Jan Veldhuizen het als volgt: ‘D66 is een liberale partij – niet in ‘eng’ liberale zin […] maar als een progressieve stroming die evenals het liberalisme van de 18de eeuw zich afzet(te) tegen de dogmatiek, het feodalisme en de verstarring en zich nu voor de uitdaging gesteld ziet oplossingen te bieden voor de problemen van dit – en een komend – tijdperk.’ De zaak kwam aan bod op een congres in Zwolle, maar de nadere aanduiding ‘sociaal-liberaal’ of ‘progressief-liberaal’ kwam er niet door. Voor alles bleef D66 de partij van de democraten. Na een terugval in 1982 keerde Van Mierlo terug als partijleider en richtte zich nog meer op individuele ontplooiing, en thema's als milieubehoud, technologische vernieuwing en vrouwenemancipatie. Het stuwde de partij vooruit met opeenvolgende verkiezingsoverwinningen.
Bij de verkiezingen van 1994 haalde de partij 24 zetels en werd aldus een cruciale factor in de Nederlandse politiek. Het leidde tot de eerste regering zonder een confessionele partij, de zogenaamde paarse coalitie van PVDA, VVD en D66. Boomsma markeert die gebeurtenis als ‘het partijpolitieke sluitstuk van de ontzuiling’. De nieuwe coalitie kon enkele ethisch liberale punten realiseren die voordien altijd waren tegengehouden door de christendemocraten zoals de wetgeving op euthanasie en het homohuwelijk. Op een congres in 1998 werd uiteindelijk een motie goedgekeurd voor een sociaal-liberale ideologische aanduiding voor de partij, maar niet naar ieders zin. D66 probeerde ook het correctief referendum wettelijk te voorzien, een idee dat al van in de beginjaren van de partij werd bepleit, maar dat stuitte in de Eerste Kamer onverwacht op een njet van VVD-boegbeeld Hans Wiegel. Een opdoffer voor de partij.
De deelname van D66 aan opeenvolgende regeringen leidde tot fors stemmenverlies. Dat had veel te maken met het vreemdelingenbeleid van minister Rita Verdonck dat in de ogen van veel democraten veel te rechts was. Toen minister Thom De Graaf ook nog zijn paradepaardje van de rechtstreeks verkozen burgemeester in 2005 niet kon waarmaken, ontstond er een crisis in de partij. Boomsma verwijst naar een peiling van oktober 2006 die D66 op nul zetels zette. Sommige leden hielden een pleidooi om de partij op te heffen, anderen splitsten af. In november 2006 haalde D66 nog maar drie zetels. Het leek wel het einde. Maar onder impuls van de nieuwe voorzitter Alexander Pechtold die zich frontaal tegen het rechts populisme van Geert Wilders keerde, herstelde het vertrouwen. Het aantal leden nam weer toe, en er was opnieuw verkiezingswinst. Momenteel staat de partij op twaalf zetels en werd ze de grootste partij in belangrijke steden zoals Amsterdam, Utrecht en Den Haag.
De keuze van D66 is een beklijvend boek over een intrigerende partij die in de voorbije vijftig jaar heel wat hoogtes en dieptes heeft gekend. Soms leek ze van het politieke toneel te verdwijnen maar, onder impuls van sterke leiders, stond ze telkens weer recht. Het toont aan dat de oprichters met hun ideaal van een verregaande democratisering van de samenleving een snaar hebben geraakt bij opeenvolgende generaties burgers. Misschien ligt haar grootste uitdaging vandaag in het versterken van de politieke democratische krachten tegenover nieuwe maatschappelijke uitdagingen zoals de globalisering, de migratie en het milieu. Daniël Boomsma leverde prima werk. Zijn keuze van de documenten, manifesten en redevoeringen geeft een levendig beeld van de al even levendige partij. Zijn verbindteksten getuigen van wetenschappelijk vaardigheid en een grote dosis inlevingsvermogen.
Daniël Boomsma (Red.), De keuze van D66, Boom, 2016
Recensie door Dirk Verhofstadt