De stille overname - Noreena Hertz
Niet alle antiglobalisten laten zich verleiden tot antikapitalistische, neomarxistische of nationalistische slogans. In feite zijn veel antiglobalisten ontevreden over hun eigen naam en over de diverse pogingen tot politieke en ideologische recuperatie door extreemlinks of extreemrechts. Tal van goedmenende burgers willen alleen uiting geven aan hun morele verontwaardiging over een aantal zaken die fundamenteel fout lopen. Ze zijn niet echt gekant tegen globalisering als dusdanig, wel tegen de uitwassen van een losgeslagen kapitalistisch systeem waarbij zelfzucht de vrijheden en rechten van anderen verdrukken en vernietigen. Ze zijn niet tegen internationale instellingen, maar wijzen terecht op de vaak ondemocratische samenstelling en werking ervan. Ze pleiten niet tegen globalisering, maar voor een andere, democratische en ethische globalisering.
Verschillende academici zien de antglobaliseringsbeweging veeleer als een reactie van mondige burgers tegen een systeem dat niet langer democratisch gecontroleerd wordt en dat ethisch moet gecorrigeerd worden. De Britse schrijfster Noreena Hertz, auteur van het boek De stille overname richt zich in haar boek meer op de impact van het ‘grootkapitaal’ op de politieke besluitvorming. Ze verwoordt het groeiende ongenoegen over het huidige establishment. De visie van Hertz is des te opvallender omdat ze zich niet bekent tot een tegenstander van het kapitalisme of van de vrije markt. Integendeel, voor haar kan de vrije markt leiden tot een grote economische groei voor de hele wereld. Ze wil geen revolutie, maar een systeem van vrije handel dat rekening houdt met de mensenrechten, de zorg voor medemensen, het milieu en de voedselveiligheid. Voor haar moeten de politici zich niet terugtrekken, maar juist nadrukkelijker opkomen voor rechtvaardigheid.
Hertz komt tot soortgelijke vaststellingen als Naomi Klein, namelijk dat de macht van natiestaten en van de politiek verschoven is naar de macht van de multinationals. Daarbij is het bedrijfsleven machtiger geworden dan de politici. Alleen de consument kan vandaag nog voldoende tegenwicht bieden en uitwassen van multinationals effectief bestrijden. Hertz blijft echter voorstander van een kapitalistisch systeem. Haar leidmotief is dat we geen ander systeem nodig hebben, maar dat we het systeem moeten aanpassen. “Mijn stellingname is niet anti-kapitalistisch bedoeld. Kapitalisme is duidelijk het beste systeem om welvaart te scheppen, en de vrije handel en open kapitaalmarkten hebben ongeëvenaarde economische groei gebracht voor het grootste deel van de wereld, zo niet de hele wereld. Ook is dit boek niet gericht tegen het bedrijfsleven. Concerns zijn niet amoreel, maar ik stel vast dat ze moreel ambivalent zijn. Onder bepaalde marktvoorwaarden is het bedrijfsleven zelfs beter dan de overheid in staat en bereid om een groot aantal wereldproblemen aan te pakken.” Ze heeft zelfs ernstige twijfels of de bestaande overheden die taak aankunnen door gebrek aan politieke wil.
Hertz wijst erop dat de interesse van de kiezers voor de democratische politieke besluitvorming in alle landen vermindert. Dat komt omdat de kiezers aanvoelen dat de verschilpunten tussen diverse partijen bijzonder klein zijn en omdat ze zelf toegeven dat ze het niet steeds voor het zeggen hebben. Het gevolg is dat almaar minder mensen komen stemmen. Bij de Europese verkiezingen van 1999 kwamen gemiddeld amper 50% van de kiezers opdagen. Hertz klaagt ook het verschil tussen woord en daad van de politici aan wanneer het gaat over mensenrechten. Ze geeft twee markante voorbeelden. De Labour-regering had beloofd om een ‘ethical foreign policy’ te voeren, maar de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Robin Cook ging snel overstag en keurde wapenleveringen aan Indonesië goed. Die wapens werden gebruikt om de opstandelingen in Oost-Timor te onderdrukken. “De Indonesische kwestie is een duidelijk voorbeeld van de manier waarop de belangen van individuele bedrijven en het totale belang van de industrie nu het buitenlandse beleid bepalen en morele, humanitaire en zelfs juridische overwegingen terzijde schuiven.”
Naast Indonesië leverde de Britse wapenindustrie ook aan dubieuze regimes als Pakistan, Sri Lanka en Turkije. Ook Bill Clinton had beloofd om, in tegenstelling tot zijn voorganger George Bush, meer rekening te houden met de mensenrechten en in zijn eerste campagne maakte hij dit duidelijk aan de hand van een voorbeeld: China. Enkele maanden na zijn eedaflegging keerde al het tij. Onder druk van het Amerikaanse zakenleven werden de handelsbetrekkingen met China opgevoerd en kreeg het land het statuut van ‘meest begunstigste natie’. Clinton verantwoorde zijn nieuwe houding met de stelling dat handel de democratie bevordert. Blijkbaar wegen politieke opvattingen minder zwaar dan economische belangen. Een ander voorbeeld is de manier waarop multinationals zoals Chiquita erin slagen om politieke steun af te kopen van de Amerikaanse politici in ruil voor een keiharde houding tegenover de handelspolitiek van de EU die een vrije import bepleit voor bananen uit arme Midden-Amerikaanse en Afrikaanse landen.
Nog een doorn in het oog van Hertz is de werking van de Wereld Handels Organisatie (WHO). Ze haalt het voorbeeld aan van de stemming in het Europees Parlement in 1996 waarbij 366 stemmen tegen 0 werden uitgebracht tegen de invoer van met kunstmatige hormonen bewerkt vlees. Onder druk van multinationals als Monsanto keerde de WHO zich een jaar later tegen Europa. Hetzelfde gebeurde toen Groot-Brittannië in 1999 de verkoop van asbest verbood. Canada met zijn asbestmijnen verzette zich bij de WHO. In feite wordt de nationale soevereiniteit verzwakt, niet voor meer en beter voedsel, maar voor de particuliere belangen van multinationals. Het klinkt wat te simplistisch, maar Hertz geeft wel een onthutsend beeld van de manier waarop de WHO tot akkoorden komt. Daar worden beslissingen genomen door een commissie van deskundigen inzake handel, terwijl kritiek van milieuorganisaties of gezondheidsdiensten alleen aan bod komen als de commissie er zelf om vraagt. De beslissingen van de commissie kunnen alleen maar teruggeschroefd worden als alle lidstaten ze unaniem afwijzen. Al met al een bijzonder eigenaardige manier van beslissen over dermate belangrijke materies. Daarbij komt nog dat ongeveer een vijfde van de aangesloten lidstaten bij de WHO zelfs geen vertegenwoordiger heeft in Genève, waar de WHO zijn hoofdzetel heeft. Arme landen kunnen bij een lang aanslepend conflict met rijke landen zelfs de gerechtskosten niet betalen.
Terwijl minder ontwikkelde landen te weinig invloed hebben op de WHO hebben bedrijven er volgens Hertz juist te veel. De WHO is een samenwerkingsverbond van staten. Toch slagen grote bedrijven erin de ministeriële WHO-bijeenkomsten te volgen als vertegenwoordigers van de nationale staten. Tekenend is trouwens de vraag van de International Chamber of Commerce, een organisatie die de belangrijkste multinationals vertegenwoordigt, om lid te worden van de WHO, terwijl het geen staat is! Politici moeten natuurlijk zorgen voor welvaart en werkgelegenheid in hun regio maar het risico bestaat dat ze die economische belangen boven alles plaatsen waardoor ze marionetten van het bedrijfsleven dreigen te worden, aldus Hertz. In elk geval roept de werking van de WHO ernstige vragen op. Dat geldt ook voor andere internationale organisaties zoals de Wereldbank en het IMF. De democratie mag zich niet in de hoek laten dringen door de toenemende globalisering en mondiale economieën.
Een ander democratisch pijnpunt dat Hertz blootlegt, is de manier waaropondernemingen in de VS en Groot-Brittannië politici en politieke partijen financieel steunen. Zij geeft tal van concrete voorbeelden van ondernemingen die geld geven en overheidsmaatregelen die ten goede komen aan de bedrijven in kwestie. Het boek van Hertz verscheen voor de presidentsverkiezingen in de VS in 2000. Intussen weet iedereen dat president Bush enorme bedragen kreeg toegestopt van de olie-industrie en andere grote bedrijven. Intussen heeft Bush het Kyoto-akkoord afgewezen en gebeuren er nieuwe omstreden olieboringen in Noord-Alaska. Het faillissement van de energiereus Enron in de VS legde alvast de diepgaande verstrengeling van politieke en economische belangen bloot. Hertz haalt soortgelijke voorbeelden – zij het op kleinere schaal – aan in andere democratische landen als Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Japan, Groot-Brittannië en België. Even gevaarlijk beschouwt ze de ‘steun’ van de bevriende pers aan politici, zoals het Murdoch-imperium aan Blair in 1995. Dit boek verscheen voor de Italiaanse verkiezingen van 2001. Ook daar haalden heel wat opiniemakers uit naar de dominante positie van Berlusconi in de media. Al deze zaken wijzen alvast op de grotere greep van het bedrijfsleven op de politiek.
Aan de andere kant stelt Hertz vast dat het enige echte verweer van de consumenten zelf komt. Dat komt omdat de burgers zelf beseffen dat de werkelijke macht bij de grote bedrijven ligt. De meest efficiënte manier om politiek actief te zijn is, aldus Hertz, niet langer via de stembus, maar door je eisen en wensen kenbaar te maken in de supermarkt, op een aandeelhoudersvergadering of in een actiegroep. Dat werkt: onder druk van consumenten brengen internationale bedrijven vaak sneller en efficiënter veranderingen tot stand dan nationale overheden. In een beschrijving van het toenemende protest tegen genetisch gemanipuleerd voedsel waardoor de multinational Monsanto door de knieën ging wijst ze erop dat niet de politici maar de mensen zelf de beslissing afdwongen om GM-food uit de rekken van de warenhuizen te halen. Omdat ze hun geloof in de politiek verliezen sluiten steeds meer mensen aan bij nieuwe bewegingen die op het terrein zelf actief zijn. Ze verwachten dat die hun belangen beter zullen behartigen. “In deze tijd van politieke apathie en niet-betrokkenheid begint het consumentisme het staatsburgerschap te vervangen als middel waarmee gewone mensen erkenning in het publieke strijdperk kunnen krijgen,” aldus Hertz.
In feite is het verhaal van Hertz op dit vlak een optimistisch verhaal. Ze wijst erop dat de consument steeds meer de ‘policy’ van de bedrijven beïnvloedt en ze aanzet tot meer aandacht voor milieu en mensenrechten. Dankzij de massamedia en het internet zijn consumenten gemakkelijker te mobiliseren en worden multinationals gevoeliger voor hun mening. Dat verklaart ook het groeiend succes van ethisch beleggen. Via ‘shareholder activism’ dringen kritische stemmen door in het algemeen beleid van grote ondernemingen. Alleen de politici blijven achter. De regeringen van de VS en Groot-Brittannië blijven doofstom voor schendingen van mensenrechten in landen als China, Indonesië en Birma. Dus zullen westerse consumenten de leiding van het protest zelf in handen nemen en producten uit die landen niet langer kopen. En met succes. Multinationals als Philips, Heineken, Ralph Lauren en Kodak trokken zich terug uit Birma uit vrees voor boycotacties. Begin 2002 besliste ook Triumph, een grote producent van ondergoed, om niet langer actief te zijn in dit ondemocratische land. Dit gebeurde onder druk van de publieke opinie die positief reageerde op de actie ‘Schone Kleren’.
Daarmee is de strijd volgens Hertz nog lang niet gestreden. Een van de grote problemen blijft de grote macht van de media die afhankelijk zijn van reclame-inkomsten en onder druk staan van de grote adverteerders. In 1999 kwam het in Florida tot een ophefmakende rechtszaak tussen twee journalisten en Fox. De journalisten, Steve Wilson en Jane Akre, wilden een onthullende reportage uitbrengen over hormoonpraktijken in de productie van melk door het bedrijf Monsanto. Monsanto zette Fox onder druk en de journalisten werden ontslagen. Ze wonnen de zaak voor de rechtbank. Maar dat is een uitzondering. Hertz vreest dat door de dominantie van het bedrijfsleven de onafhankelijke journalistiek en dus de democratie gevaar lopen. Een ander opmerkelijk verschijnsel is de recuperatie-beweging vanwetenschappelijke instellingen. Via sponsoring hopen multinationals greep te krijgen op het soort onderzoeken en zelfs op de resultaten van de research. Universiteiten krijgen enorme financiële steun van grote bedrijven. Zo ontving de Nottingham University in 2000 £ 3.9 miljoen van British American Tobacco voor de financiering van een nieuwe school. In de US Food and Drugs Administration zitten gewezen werknemers van Monsanto. Ook hier rekent Hertz op de invloed van de consument om zaken te veranderen.
Er is zelfs een heuse ommezwaai bezig binnen het bedrijfsleven zelf. Grote bedrijven streven onder druk van de meer bewuste consumenten naar een ‘proper’ imago en leggen zichzelf een code of conduct op. Ze beseffen dat consumenten het zullen waarderen als ze op een ethische manier zaken doen. En die consumenten verwachten steeds minder van politici, maar des te meer van de bedrijven zelf. Het lijkt ongevaarlijk, maar dat is het volgens Hertz niet. Want bedrijven met zoveel macht, zonder een democratische controle, kunnen veel wantoestanden creëren. Ze kunnen ongecontroleerd grote schade toebrengen aan de samenleving en aan het milieu. Dat blijkt alvast uit de praktijk van multinationals in minder ontwikkelde landen. Voor bedrijven zal de winst altijd voorgaan op het morele. Ook heel wat publieke diensten zijn afhankelijk van sponsoring, zoals scholen. Het gevaar bestaat dat bedrijven ook inhoudelijk hun eisen gaan stellen. En wat zal er gebeuren als het economisch minder goed gaat? Hertz schreef haar boek in 2000, op een ogenblik dat de wereldeconomie enorm aantrok. Ze waarschuwt ervoor dat de overname van de overheid door het bedrijfsleven ook het einde van de politiek zelf kan betekenen, namelijk de overname van de politiek door het protest.
Noreena Hertz, De Stille Overname, Contact, 2002
Recensie door Dirk Verhofstadt