Niets zo makkelijk als moeilijk doen - Maarten Boudry

Niets zo makkelijk als moeilijk doen - Maarten Boudry

Er is een gegevenheid in het talig geschrevene, althans voor zover het zich aandient in inscripties van betekenaars, dat zich ten enenmale onttrekt aan elke betrachting tot aanschouwelijk-worden, als ware het een verdwijnpunt van herme(neu)tische verdichting. Precies dat nu, wat zich aandient als het elusieve/allusieve in elke taligheid (cf. Derrida), verhult een zeker manco (Lacans 'objet petit a'), een verknoping in het web van betekenaars, waardoor het door de auteur gedachte (viz. het denken) verschijnt als een incarnatie van een soort enigmatische Ander, een aporie van exegetische onoplosbaarheid waarbinnen elk hermeneutisch zoeken verstrikt raakt. Het on-denkbare kan zich niet laten schrijven zonder zichzelf op te heffen, zonder zich als het ware te ver-denken.

Mijn complimenten dat u nog niet bent afgehaakt. Hebt u een flauw benul van wat het bovenstaande wil zeggen? Niet meer dan dit: sommige teksten zijn moeilijk te begrijpen. De hele paragraaf is een omslachtige, breedsprakerige, pedante illustratie van zichzelf: sommige teksten zijn als een moeras waar je doorheen moet ploeteren, woord voor woord en regel voor regel. De laatste zin over het 'on-denkbare' dat zich laat 'ver-denken' betekent zelfs helemaal niets. Het is onzinnige bladvulling. Maar het klinkt diepzinnig, toch?

Niets is makkelijker dan een moeilijke en onbegrijpelijke tekst schrijven. Iedereen met twee neuronen onder zijn schedelpan kan abstracte termen aaneenrijgen en zich in pedante zinswendingen uitputten. Een heldere en toegankelijke tekst schrijven, dat is pas moeilijk. Daarvoor moet je niet alleen je eigen ideeën goed begrijpen, je moet ook begrijpen wat je lezers nog niet begrijpen, en vervolgens trachten om die kloof te overbruggen.

De postmodernistische stijlfiguren die ik hiernaast gebruikte om de lezer zand in de ogen te strooien, kun je zelf makkelijk onder de knie krijgen. Eén kunstgreep bestaat erin om werkwoorden om te smeden tot zelfstandige naamwoorden: een spreken, een bepaald denken, een gegevenheid, de incarnatie, het geschrevene. Dat maakt je tekst lekker abstract: je hebt een werkwoord, dus er gebeurt iets (spreken, denken), maar het is niet duidelijk wie of wat de handeling uitvoert. De schrijfster Helen Sword noemde ze zombie-woorden: ze zuigen het levensbloed uit werkwoorden en strompelen gedachteloos doorheen een tekst, zonder dat iemand ze bestuurt.

Een nodeloos ingewikkelde zinsbouw, met veel geneste bijzinnen, strekt ook tot aanbeveling. Een andere truc is het gebruik van gewichtige hoofdletters - de Ander, het Reële - die een soort metafysisch aplomb aan je tekst verlenen. Nu ben je goed op weg om diepzinnig te lijken. Besprenkel het geheel met wat flauwe woordspelingen ("ver-denken") die je niet verder uitlegt, en voeg nog wat betekenisloze bijgedachten tussen haakjes of gedachtestrepen toe. Die maken je tekst kronkelig en meerlagig, waardoor je een illusie van diepgang wekt. Ofte: het door de schrijver geschrevene laat zich - in zoverre het begrijpen (verstehen) voorop wordt gesteld - moeizaam doorgronden. 

Ik geef toe: ik heb een allergie voor obscurantisme. Als een auteur een mistgordijn optrekt, en geen moeite doet om zijn of haar gedachten helder over te brengen, dan haak ik snel af. Dan begin ik te vermoeden dat die auteur een leeghoofd is, die helemaal niets te zeggen heeft. Maar wacht even: maak ik het mezelf niet te makkelijk, door ondoorgrondelijke teksten zomaar naast me neer te leggen? Is het mogelijk dat er toch subtiele en diepzinnige inzichten achter schuilgaan, waarvoor ik niet slim genoeg ben? Of kan het zijn dat sommige goede denkers gewoon slechte schrijvers zijn?

In zijn nieuwe boek Oordeel zelf, waar- uit Letter&Geest op 8 april voorpubliceerde, breekt de Nederlandse filosoof Coen Simon een lans voor duistere en ondoorgrondelijke teksten. Merkwaardig genoeg schrijft Coen Simon zelf kraakhelder. In tegenstelling tot bij de postmoderne auteurs die hij in de verdediging neemt, had ik geen enkele moeite om zijn boodschap te ontcijferen. Dat is op zich geen probleem: een pleidooi voor poëzie hoeft zelf niet in kwatrijnen geschreven te worden. Volgens Simon moeten we welwillend zijn tegenover duistere teksten. Wie van helderheid een absolute vereiste maakt, sluit zich af van waardevolle inzichten. Die leert niets bij, en hoort enkel zichzelf herhaald.

Voor die stelling vindt hij inspiratie bij Jacques Derrida, zelf één van de grootmeesters van het postmoderne obscurantisme. Een tekst is een soort wereldlijke incarnatie van een gedachte, volgens Derrida, met alle lichamelijke onvolkomenheden van dien. Gedachten kunnen enkel uitgedrukt worden door iemand in het bijzonder, en in diens 'eigenzinnige bewoordingen'. Het is als de 'vleeswording van het goddelijke woord' uit het evangelie van Johannes. Ook lelijk vlees kan een mooie ziel herbergen. Als je ideeën verwerpt omwille van hun gebrekkige incarnatie, hanteer je volgens Simon een 'uitsluitingsstrategie', waarmee je andersdenkenden en mensen met een spraakgebrek buiten spel zet. Simon geeft een lijstje van dergelijke onverdraagzame helderheidsfanaten, waarin ook mijn naam opduikt, samen met die van Paul Cliteur, Rutger Bregman en Sebastien Valkenberg.

De boodschap van Simon komt hierop neer: ook als het badwater erg troebel is, kan er wel eens een baby in verborgen zitten. Beter om niet alles in één keer door te spoelen. Misschien zijn postmodernisten als Jacques Lacan, Jacques Derrida en Alain Badiou wel boeiende denkers, maar liet de vleeswording van hun gedachten te wensen over. Hoe moeten we dat achterhalen? Moeten we als lezer maar verliefd worden op de gedrochtelijke tekst, in de hoop dat hij zich ooit tot een fraaie prins ontpopt? En hoe lang moeten we daarvoor wachten?

Gelukkig bestaat er een eenvoudige en minder tijdrovende manier om de zaak te beslechten. Je neemt gewoon de proef op de som. Je schrijft zelf een tekst vol onzin, maar in dezelfde ondoorgrondelijke stijl als de postmoderne denkers in kwestie. Gebruik dezelfde zombie-woorden, ingewikkelde syntax en protserig jargon, maar zorg ervoor dat je tekst vol banale of absurde gedachten staat, of zelfs gespeend is van enige betekenis. Leg die tekst vervolgens voor aan lui die beweren diepe inzichten uit Lacan en Derrida te puren. Trappen ze erin en vinden ze jouw tekst ook interessant? Dan heb je ze ontmaskerd.

De Amerikaanse fysicus Alan Sokal presteerde de meest befaamde hoax in dit genre. In 1996 stuurde hij een artikel op naar het gerenommeerde postmoderne tijdschrift Social Tekst. Die tekst is een persiflage van postmoderne woordenkramerij: een aaneenrijging van doelbewuste drogredenen, onzinnige frasen en wiskundige absurditeiten, rijkelijk gelardeerd met authentieke citaten van de postmoderne maîtres-penseurs die Coen Simon verdedigt. Niettemin aanvaardde het tijdschrift zijn artikel zonder enige problemen, waarna Sokal zijn grap bekendmaakte in het tijdschrift Lingua Franca. De postmodernisten stonden met de broek op de enkels.

Enkele jaren geleden deed ik zelf een bescheiden oefening in hetzelfde genre: ik schreef een parodie-tekst in het genre van de postmoderne theologie, onder de naam 'Robert A. Maundy' (een anagram van mijn naam). Dat was slechts een resumé, geen volwaardig artikel, maar het was zo mogelijk nog onzinniger dan Sokals tekst. Het betekende werkelijk niéts, nada. Het bevat typische postmoderne zombie-woorden als 'the not-yet-being', en onzinnige frasen als 'Being-whole, as opposed to being-one, underwrites our fundamental sense of locatedness and particularity'. Die tekst stuurde ik op naar twee theologische congressen, waar het zonder problemen werd aanvaard.

Interessant genoeg verwijst Simon naar de hoax van Sokal en naar mijn eigen theologische abstract. Maar hij verwerpt de hele opzet van dergelijke ontmaskeringen als 'tautologisch'. Dat wil zeggen: ze berusten volgens hem op een cirkelredenering. Als je precies hetzelfde schrijft als echte postmodernisten, aldus Simon, dan is het niet verwonderlijk dat je tekst op dezelfde manier wordt beoordeeld. Je hebt dus helemaal niets aangetoond.

Maar Simon maakt een denkfout. Stel dat een louche straatverkoper me een goudstaaf wil verkopen. Hij verzekert me dat het echt goud is, en dat hij een feilloze methode heeft om dat na te gaan, maar ik vertrouw hem niet. Hier is een goede manier om de proef op te som te nemen: ik vervals zelf een goudstaaf, door een minderwaardig metaal te nemen en er een likje goudverf op te doen. Die leg ik voor aan de kerel. Als hij het verschil niet merkt, met zijn 'feilloze' methode, dan is hij ontmaskerd. Er is geen enkele reden meer om aan te nemen dat zijn staaf wél van echt goud is.

Dat is precies wat Sokal deed. Hij produceerde een nieuw artikel, waarvan hij zelf zeker wist dat er geen diepzinnige betekenis achter schuilt, omdat hij het zelf geschreven had. En de postmodernisten zagen het verschil niet. Het verwijt van 'tautologie' raakt dus kant noch wal. Indien Sokal een exacte kopie van een artikel van Derrida had ingestuurd, onder zijn eigen naam, dan zou dat inderdaad een tautologische onderneming geweest zijn (en ook plagiaat). Maar dat is uiteraard niet wat hij deed.

Simon gebruikt nog een andere analogie. Stel dat hij, als leek in de fysica, voor een zaal vol natuurkundigen staat en de symbolen 'E=mc²' op het bord krabbelt, zonder een flauw benul te hebben van wat die formule betekent. Als de aanwezige natuurkundigen instemmend knikken, niet wetende dat Simon een leek in de fysica is, heeft hij dan de fysica ontmaskerd? Natuurlijk niet.

Maar dat is opnieuw de foute analogie. Wat je moet doen, als je de proef op de som wil nemen, is zelf een nieuwe formule verzinnen en op het bord krabbelen, zoals 'E=m²c' of 'F=m³g/π²'. Probeer het maar eens, voor een zaal vol fysici. Je valt meteen door de mand. Maar doe je hetzelfde in postmoderne kringen, dan heeft kennelijk niemand het in de smiezen. De organisator van de VU-conferentie waarop mijn onzintekst was aanvaard, zei achteraf verontschuldigend: 'postmoderne theologie is wel vaker ondoordringbaar'. Hoe kon de arme man het verschil merken? En gelijk had hij.

In zijn boek toont Simon onwillekeurig één van de grootste voordelen aan van obscurantisme. Wie zich in duistere nevelen hult, schermt zich af van rationele kritiek. Als je daarentegen kraakhelder schrijft, zoals Simon zelf, zijn je eventuele denkfouten veel te goed zichtbaar. Indien Simon even duister schreef als Jacques Derrida, Gilles Deleuze en Jacques Lacan, had ik zijn logische denkfout over de tautologie wellicht nooit kunnen ontwaren. In de apologie van Simon moeten we Lacan en Derrida gewoon vergeven dat ze belabberde schrijvers zijn. De incarnatie van hun gedachten is minder geslaagd, maar de gedachten zelf zijn wel interessant. In Simons optiek is de duisterheid van Lacan en Derrida een eerlijke vergissing, een ongelukkige poging tot vleeswording.

Maar welke diepe inzichten ontwaart Simon dan in de schrijfsels van iemand als Jacques Derrida? Door zijn helderheid bewijst Simon ons nogmaals een dienst. In zijn lezing worden de 'inzichten' van Derrida volstrekt triviaal. Neem de mystieke doctrine over de vleeswording van het woord, de différence/différance en de verwijdering van de tekst en auteur. In Simons heldere uitleg komt dat neer op het volgende: "Het woord 'boom' is niet de boom zelf. En het woord 'blaffen' is niet het blaffen zelf." Ziehier het grote inzicht van de meesterdenker Derrida: het woord 'boom' heeft geen takken. Misschien moet Simon eens de sketch van Monty Python over 'woody words' (her)bekijken, waarin voortdurend wordt gespeeld op de verwarring tussen woord en ding, zoals tussen 'antelope' (nice and woody sort of word!) en de herkauwer zelf (Where? On the lawn?). Ik betwijfel of de Pythons de turven van Derrida moesten doorploeteren voor dat briljante inzicht.

In werkelijkheid is de situatie met Derrida en Lacan veel erger dan Simon vermoedt. Het obscurantisme van postmoderne denkers is helemaal geen eerlijke mislukking, maar een moedwillige strategie. Neem eender welk college van Lacan, en je ziet een charlatan aan het werk, die verwoede pogingen doet om een mistgordijn op te trekken, om de lezer zand in te ogen strooien en te intimideren met achteloze verwijzingen naar wiskundige concepten waar hij zelf niets van snapt - men leze het boek Intellectueel bedrog van Alan Sokal en Jean Bricmont hierover

Wie goede ideeën heeft, heeft er alle belang bij om helder te zijn, of daar een eerlijke poging toe te doen. Wie echter niets te zeggen heeft, behalve wat banaliteiten en halfbakken pseudo-inzichten, kan zich geen helderheid veroorloven. Die moet zijn lezer met dure woorden om de oren slaan, in een ingewikkelde syntax laten verdwalen, en door eindeloze abstracties laten ploeteren. Dat is de enige manier om niet door de mand te vallen. Slechte ideeën zijn een soort intellectuele vampiers: ze verdragen geen zonlicht en overleven enkel in duisternis. En ze zijn helaas ook schier onsterfelijk.

 

Maarten Boudry

Deze tekst verscheen in Trouw, Letter & Geest van 20 mei 2017.

mailto:maartenboudry@gmail.com

Print Friendly and PDF
De wereld van gisteren - Stefan Zweig

De wereld van gisteren - Stefan Zweig

Wat maakt ons gelukkig? - Johan Braeckman

Wat maakt ons gelukkig? - Johan Braeckman