Drugs in het Derde Rijk - Norman Ohler
Toen nazi-Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenviel en zo de Tweede Wereldoorlog ontketende, hadden de Duitse troepen Pervitinpillen in hun ransel meegekregen, een immens populair methamfetamine dat enkele jaren voordien door de Berlijnse Temmler-fabriek ontwikkeld als middel voor problemen met de bloedsomloop, lusteloosheid en depressie was ontwikkeld. De Wehrmacht had een beslissende reden om de chemische drug in te zetten: niet het Poolse leger was de grootste vijand, maar de vermoeidheid. Wie die overwon, aldus de militaire fysioloog Prof. dr. Otto F. Ranke, zou de zege op het slagveld behalen. Ook de Führer zelf verkeerde onder de invloed van opwekkende middelen. Theodor Morell, sinds 1936 lijfarts van Adolf Hitler, had de dictator om diens maag- en darmklachten te verlichten de eerste jaren een injectiecocktail van glucose en gecombineerde vitamines toegediend. Krachtinjecties, die een ‘permanent geestelijke alertheid, lichamelijke vitaliteit en doortastend beslissingsvermogen’ verzekerden.
Bij het uitbreken van de oorlog bleken die middelen ontoereikend, en begon Morell steeds meer onvervalste doping rechtstreeks in de aders van de Führer te spuiten. Eukodal bijvoorbeeld, een harddrug van de firma Merck, dubbel zo pijnstillend als morfine en ongelooflijk snel verslavend. Uiteindelijk zou Morell meer dan tachtig verschillende chemische stoffen toedienen. Die roofbouw veranderde Hitler tijdens zijn laatste maanden in zijn bunker onder Berlijn in een sloffend en bevend wrak dat enkel nog in staat was te brullen en te tieren tegen al diegenen die hij van verraad verdacht. Heeft de drugsverslaving van Hitler het verloop van de oorlog mee bepaald? Werd met andere woorden de oorlogsstrategie van het Derde Rijk door pepmiddelen in de hand gewerkt? Verklaart de verslaving van de Führer dan ook zijn talloze strategische blunders? En hadden de Duitse troepen die in mei 1940 de Benelux en Frankrijk onder de voet liepen en het Britse Expeditieleger het Kanaal overjoegen hun overweldigend succes aan het massale gebruik van Pervitin te danken? Was de Blitzkrieg dus enkel kunnen slagen doordat de Duitse bevelhebbers en soldaten als dolgedraaide robotten naar voren waren gestormd, elke tactische overweging in de wind hadden geslagen en op die manier de geallieerde legers compleet hadden verrast?
Norman Ohler (1970) houdt een slag om de arm. ‘Geschiedschrijving is nooit alleen maar feiten,’ aldus de Duitse auteur in zijn inleiding, ‘maar altijd ook fictie (…) De rangschikking van feiten is altijd een kwestie van literatuur, of blijft op zijn minst afhankelijk van de interpretatie onder invloed van externe, culturele invloeden.’ Een voorbeeld geeft Ohler helaas niet. Maar we hoeven maar te denken aan de Shoah om te begrijpen wat hij bedoelt. Voor Jean-Marie Le Pen was de moord op zes miljoen Joden een detail in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Voor de meeste historici was het de ergste misdaad ooit tegen de menselijkheid, het ultieme kwaad. In het laatste hoofdstuk neemt Ohler Sebastian Haffner (1907-1999) onder de arm om zijn these over de geschiedschrijving te ondersteunen. Haffner, die in 1938 voor het naziregime naar Engeland vluchtte, schreef met Kanttekeningen bij Hitler (1978) wellicht een van de beste beknopte biografieën van de Duitse dictator. ‘De fouten die (Hitler) maakte hadden veelal hun wortels in de fouten die hij hád,’ schreef de Duitse publicist.
Ohler expliciteert: de nationaalsocialisten waren niet ontspoord omdat ze te veel verdovende middelen gebruikten, die middelen versterkten slechts wat er al aanwezig was. Ohler vat zijn conclusie treffend samen: de roes van het nazisme was een geweldsroes. Fakkeloptochten, vlaggenceremonies, bevlogen demonstraties en vlammende toespraken dienden om de massa zowel op de been te brengen als haar in een collectieve extase onder te dompelen. De nazi-ideologie zelf was een drug. Terwijl de ideologen het Duitse volk genezing beloofden, spoten zij het opgezweepte volk in werkelijkheid met een sterk verslavend gif van rassenhaat en moordlust in. Een gif dat uiteindelijk tot zelfvernietiging zou leiden. Ohler begint <I>Drugs in het Derde Rijk</I> niet voor niets met een citaat van Jean-Paul Sartre. ‘Een politiek systeem dat aan de ondergang gewijd is,’ zo de Franse filosoof, ‘doet instinctief veel wat die ondergang versnelt.’
Maar hoe valt dan de drugsverslaving van de nazi’s te rijmen met hun grondige afkeer van farmacologische hulpmiddelen? Cocaïne bijvoorbeeld was een degeneratievergif dat de bloedzuiverheid van het <I>Herrenvolk</I> aantastte. Al in 1933 nam het Derde Rijk een wet aan die verslaafden tot twee jaar lang gedwongen in een gesloten instelling opsloot. En in 1935 verbood een andere wet een echtverbintenis als één van de trouwlustigen verslaafd was aan verdovende middelen. Uiteraard was de antidrugspolitiek ook een anti-Joodse politiek. ‘Joden nemen een vooraanstaande positie in de internationale drugshandel in,’ besloot SS-Hauptsturmführer Erwin Kosmehl, het hoofd van de Rijkscentrale ter Bestrijding van Drugsmisdrijven. Drugs en Joden? Ze waren beide(n) ziekteverwekkers die als lichaamsvreemde stoffen alle Duitse burgers besmetten.
Ohler bewijst op overtuigende manier de kloof tussen ideologie en praktijk. Ten eerste was Duitsland begin twintigste eeuw de bakermat van de moderne farmaceutische industrie. Het land werd zelfs de dealer van de wereld. Zo verwerkte het tussen 1925 en 1930 veertig procent van de wereldproductie van morfine. Tachtig procent van de wereldmarkt van cocaïne was eveneens in Duitse handen. Ook na de machtsovername door de nazi’s in 1933 overspoelden chemiereuzen als IG Farben, Merck en Bayer de binnenlandse markt met pepmiddelen. Ze vonden gretig aftrek. Ten tweede werden de nazi’s bij de neus genomen door de reclameslogans van diezelfde chemiebedrijven. Pervitin, het middel dat de Duitse soldaat dagenlang wakker en alert moest houden, werd als een universeel geneesmiddel aangeprezen, ‘een soort anti-drug (…) die alle verdovende middelen, in het bijzonder de illegale, moest vervangen.’
Pervitin werd een panacee Zeeziekte? Hoogtevrees? Hooikoorts? Schizofrenie? Angstneurosen? Hersenstoornissen? Een pilletje Pervitin op de tong, doorslikken, een slok water achteraan en klaar is kees. Voor de veldtocht tegen Polen alleen al bestelde de Wehrmacht 35 miljoen stuks. En ten derde was het Derde Rijk doordesemd van een cultuur van schijnheiligheid. Hoewel Reichsgesundheitsführer Leo Conti op de vele gevaren van Pervitin en andere wekamines wees, deden zowel de nazileiding als het oppercommando van het leger alsof hun neus bloedde. Integendeel, het gebruik van Pervitin nam zelfs toe. Toen Hitler op 21 juni 1941 de Sovjet-Unie binnenviel, wierp de legerleiding het pepmiddel zelfs als kriegsentscheidend in de strijd. Beslissend voor de oorlog, dus.
In 1995 maakte Ohler voor het eerst naam met een thriller die hij als hypertekst op het internet had gezet. Speurneus van dienst was Maxx Rutenberg, een detective uit New York. Ohler zelf is ook een eersteklas detective. Hij werkt zich zorgvuldig door archieven, ontcijfert onleesbare handschriften, houdt leugens en halve waarheden tegen het licht en waagt zich pas aan een mening nadat hij alle interpretaties, opvattingen en speculaties op een rij heeft gezet. Ongemeen fascinerend is zijn analyse van de symbiotische werkrelatie tussen Adolf Hitler en Theodor Morell. Hoewel die verhouding al ettelijke malen onder de loep is genomen, weet Ohler voor het eerst werkelijk tot de slaafse, welhaast diabolische wederzijdse afhankelijkheid van de Führer en diens lijfarts door te dringen. En aangezien Ohler een razend knap verteller is, krijgt het verhaal tevens een zelden geziene plasticiteit en pittigheid. Als hij bijvoorbeeld de opmars in mei 1940 van het Duitse leger door de Belgische Ardennen beschrijft, rijdt de lezer mee boven op de ratelende Panzers die in razende vaart naar de Kanaalkust bij Duinkerken denderen.
Dat neemt niet weg dat Ohler zelden of nooit vergeet dat hij wetenschappelijk geschoorde bewijzen op tafel moet gooien. Eén enkele keer valt hij uit zijn rol als hij zich voor enkele titels van hoofdstukken woordspelingen permitteert. Sieg High. Tijd is meth. Flying High. High Hitler. Grappig? Eerder ongepast. En één keer ondermijnt hij zijn visie op de geschiedschrijving wanneer hij het Halt-Befehl van de Führer met quasi zekerheid toeschrijft aan de morfineroes van Hermann Göring. Göring, stafchef van de Luftwaffe en vertrouweling van Hitler, kon sinds hij bij de mislukte coup in München in november 1923 door een kogel in zijn buik was getroffen, niet meer zonder pijnstillende middelen. Op 22 mei 1940 stonden de Duitse tanks voor Duinkerken. Het Britse Expeditieleger en ettelijke divisies van het Franse leger zaten als ratten in de val. Maar tot de opperste verbazing (en woede) van Panzergeneraal Guderian beval de Führer dat de tanks halt moesten houden. Waarom?
Zeventig jaar lang al breken historici zich over deze strategische blunder het hoofd. Ohler beweert nu dat Göring, die zich die morgen zoals elke morgen een morfineshot had toegediend, ‘met zijn in zalige opiatenroes verkerende brein’ de Führer ervan had weten te overtuigen dat de vijandelijke troepen door de Luftwaffe alleen konden worden vernietigd. Hitler stemde toe. Maar had hij zich werkelijk laten ompraten door het door morfine gedreven enthousiasme van de chef van de luchtmacht? Had zijn beslissing niet eerder te maken met zijn diepgewortelde wantrouwen van de Wehrmacht? Als Guderian c.s. te populair werden, zouden ze het beeld van Hitler als strategisch genie wel eens uit elkaar kunnen doen spatten. Het raadsel van het Halt-Befehl blijft hoe dan ook overeind.
Drugs in het Derde Rijk is voortreffelijk gedocumenteerd en met een haast filmische kracht in beeld gebracht. Tot nu toe ontbrak een volledig overzicht van de invloed van verdovende middelen op zowel de politiek van de nationaalsocialistische staat als het verloop van de Tweede Wereldoorlog. Norman Ohler heeft die leemte glansrijk opgevuld.
Norman Ohler, Drugs in het Derde Rijk, Uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 2016, 385 blz., €19,99. Vertaald door Roelof Posthuma.
Recensie door Joseph Pearce
Deze tekst verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen.