Wohin die Erinnering Führt - Saul Friedländer
Historicus Saul Friedländer (1932) publiceerde in het najaar van 2016 een autobiografisch boek, dat meteen in het Engels, Duits en Frans verscheen. Reeds in 1979 schreef hij memoires over zijn jeugdjaren en dit boek bouwt het thema verder uit. Friedländer verwierf ook in het Nederlandse taalgebied heel wat bekendheid dankzij de vertaling van zijn tweedelig standaardwerk over Nazi-Duitsland en de Joden.
Als kind vluchtte hij samen met zijn ouders uit het vooroorlogse Praag en kwam net zoals zoveel anderen in die tijd terecht in Frankrijk. De jongen raakte gescheiden van zijn ouders toen die in 1942 het neutrale Zwitserland probeerden te bereiken. De poging mislukte, het koppel werd opgepakt en overleefde de kampen niet. Saul kwam de oorlog wel door, verstopt in een katholiek internaat. Hij hield aan zijn verblijf daar een sterke liefde voor de Franse cultuur over maar bijvoorbeeld ook, zo schrijft hij, een zekere bewogenheid bij het zien van de schoonheid van een imposante kerk of kathedraal, al dan niet gevuld met orgelmuziek.
In juni 1948 vertrok Friedländer als een dief in de nacht uit Frankrijk, richting het net onafhankelijk geworden Israël (het boek opent overigens met de brief die hij toen achterliet) met het schip Altalena. Dit laatste is een interessant gegeven want het vaartuig lag aan de basis van een heel merkwaardige episode uit de geschiedenis van de jonge staat. Het verblijf in Israël is voor de auteur aanleiding om te reflecteren over zijn identiteit. Friedländer deed zijn uiterste best om zich te integreren, om er bij te horen, maar stelt niet zeker te zijn of het eigenlijk is gelukt.
De jongeman studeerde er, kwam vervolgens terug in Parijs terecht en combineerde studies met een baan op de ambassade van Israël. Met een diploma Internationale Politiek op zak kon hij zo aan de slag bij een Franse bank. Friedländer trok echter naar Zweden en werkte er als verpleger in een tehuis dat door familieleden werd open gehouden. Israël bleef hem intussen nauw aan het hart liggen. Via een baantje in New York voor het Joods Wereldcongres kwam Friedländer terecht bij Shimon Peres in Tel Aviv.
Het was pas toen, begin de jaren 1960, toen hij ongeveer 30 jaar oud was, dat Friedländer besloot zijn verdere leven aan de geschiedwetenschap te wijden. Met zijn kennis van de internationale relaties net voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog doctoreerde hij in Genève. Het was het begin van een internationale academische carrière die Friedländer uitbouwde in hoofdzakelijk Zwitserland, Israël, Duitsland en uiteindelijk de Verenigde Staten.
Als historicus bleef Friedländer aanvankelijk trouw aan zijn eerste interessegebied. Hij onderzocht de verhoudingen tussen het Vaticaan en Nazi-Duitsland. Duitsland en de manier waarop de Duitsers omgingen met hun verleden fascineerde hem. Dit levert in dit boek enkele interessante passages op voor de historicus: over de Hitler-welle in de jaren 1970, zijn visie op de Amerikaanse serie Holocaust (1978), bespiegelen over de impact van een Duitse reeks als Heimat (vanaf 1981), de ‘vondst’ van de Hitler-dagboeken (1983), de lancering van Claude Lanzmanns film Shoah (1985), enz.
Halfweg de jaren 1980 kwam Friedländer als professor in Berlijn terecht. Tijdens een gezellig diner bij collega-historicus Ernst Nolte verzeilde hij in een pijnlijke discussie over de nazi-tijd en de Jodenvervolging. Kort daarop brak in Duitsland de zogenaamde Historikerstreit los (een debat over de plaats die de Holocaust moest krijgen in de (Duitse) geschiedenis). Friedländer polemiseerde met collega Martin Broszat. Die Duitse historicus stelde voor het uitzonderlijk karakter van de nazi-periode in de Duitse geschiedenis af te vlakken. Friedländer bestreed dit sterk en in zijn memoires geeft hij grif toe dat als gevolg hiervan hij meer nog dan voordien zich op alle aspecten van de Jodenvervolging wilde concentreren.
Friedländer kreeg eind de jaren 1980 een leerstoel aan de UCLA (Los Angeles, VS) en groeide daar uit tot een wereldwijd erkend expert over de thematiek rond Duitsland en de jodenvervolging. Interessant in het boek is het verhaal van hoe hij in 1996 gevraagd werd om te zetelen in een commissie die de verhoudingen tussen het neutrale Zwitserland en Nazi-Duitsland onderzocht. Aangezien hij deels betrokken persoon was (de Zwitsers stuurden zijn gevluchte ouders terug naar Frankrijk, wat een gewisse dood betekende) werpt hij zelf de vraag op of een onderzoeker wel voldoende afstand kan nemen.
Het verschijnen van het tweede deel van zijn boek Nazi-Duitsland en de Joden (2007, hij was toen 75) betekende volgens Friedländer voor hem persoonlijk het einde van een tijdperk. De generatie historici waar hij deel van uitmaakte verdween. Er kwamen nieuwe mensen, tussen 45 en 65 jaar oud, die het allemaal toch wat anders bekeken. Hij las hun werk en ergerde er zich wel nog eens aan, zo leest men. De slinger van de geschiedschrijving is evenwel een realiteit, en misschien maar best ook, zo luidt het.
Het zijn net dit soort bedenkingen die Friedländers autobiografie interessant maken. De lezer krijgt indrukken van andere grote historici waar hij mee heeft samengewerkt: Raul Hilberg (Holocaust-kenner), Pierre Nora (die faam verwierf met het concept ‘Lieux de mémoire’ en met wie Friedländer nog in 2014 een onderscheiding kreeg in Tel Aviv) en Carlo Ginzburg (die het begrip ‘microgeschiedenis’ lanceerde). Tussen de lijnen door vindt de lezer tal van beschouwingen van meer kennistheoretische aard binnen het historisch onderzoek. In welke mate spelen bijvoorbeeld persoonlijke ervaringen mee in de keuze of de verwerking van het historisch onderzoek? Dit wordt heel concreet wanneer hij het heeft over het raakvlak tussen geschiedenis en psychologie (waarover Friedländer ook wel wat publiceerde). Of nog: in welke mate is het historisch verhaal een fictieve reconstructie?
Friedländer heeft steeds kunnen rekenen op samenwerking met grote uitgeverijen met internationale reputatie. Het lijstje is indrukwekkend: Editions Du Seuil, Farrar-Strauss-Giroux, Harvard University Press, Harper Collins, Beck, enz. Het was zeker in het begin een onvoorziene win-win: uitgevers geloofden in hem als historicus en hij bracht werken die heel goed scoorden. Zijn korte beschrijvingen van voornamelijk die eerste contacten met die uitgeverijen geven ook op dat vlak heel mooie details, bijvoorbeeld over de grondige voorbereiding en het enthousiasme van uitgever Flamand van Le Seuil bij de uitgave van zijn eerste ‘grote’ werk over Pius XII en Nazi-Duitsland.
Los van de vele anekdotische verhalen die interessant kunnen zijn voor de geschiedwetenschap is het boek een tijdsdocument voor de tweede helft van de twintigste eeuw. Friedländer observeert en smokkelt de grote gebeurtenissen van de tijd in zijn levensverhaal. De geschiedenis van Israël is perfect te volgen: de moeilijke ontstaansjaren, de Suez-crisis (1956), de Zesdaagse Oorlog (1967), de Jom Kipoer oorlog (1973), de oorlog met Libanon (1982), de beschieting met Scud-raketten tijdens de Eerste Golfoorlog (1991). De auteur heeft een duidelijk standpunt ten opzichte van de Palestijnse kwestie: samenleven en een duurzame oplossing zijn voor hem belangrijk. Het levert het beeld op van een heel moeilijke haat-liefde verhouding, wat uit een aantal aangehaalde anekdotes bijzonder pijnlijk blijkt te zijn (bijvoorbeeld standpunten in publieke debatten of stellingnames in gepubliceerde artikels en boeken).
Sommige critici zullen het misschien wat moeilijk hebben met het lijstje namen noemen in dit boek: de Duitse admiraal Karl Dönitz (interview voor zijn eerste historisch werk), Moshe Dayan (de flamboyante Israëlische staatsman), George Kennan (de Amerikaanse diplomaat die werd gezien als de architect van de Koude Oorlog), enz. Het is een indicatie van hoe hij zelf midden in de geschiedenis stond.
Met de diepste zielenroerselen van deze intellectuele en moderne kosmopolitische man krijgt de lezer minder te maken. Friedländer vertelt over zijn twee huwelijken en over zijn kinderen, maar het is allemaal eerder terloops. Er zijn psychologische problemen (met bijvoorbeeld vliegangst of wat pleinvrees) die hij behandelt met therapie of als het moet met pillen, maar heel diepgravend wordt het ook allemaal niet. Wat wel aan bod komt: de angst voor het vergeten bij het ouder worden. Die vrees duikt een paar keer op in het boek, maar daar hoeft Friedländer nu niet langer niet bang voor te zijn. Met het schrijven van dit boek heeft hij daar zelf zeker aan verholpen.
Recensie door Peter Laroy
De recensent is directeur van het Liberaal Archief.
Saul Friedländer, Wohin die Erinnering führt, C.H.Beck, 2016
Links