Het eeuwig tekort - Rutger Claassen

Het eeuwig tekort - Rutger Claassen

Op mijn bureau ligt een grote stapel boeken die ik zou willen lezen. Door tijdsgebrek ben ik verplicht om te selecteren. Zo belandde het boek Het eeuwig tekort. Een filosofie van de schaarste van Rutger Claassen op de stapel te lezen boeken. Mijn gebrek aan tijd zorgde ervoor dat ik dit boek pas onlangs las. En juist over dit ‘tekort’ aan tijd gaat dit werk. De auteur gaat in op belangrijke vragen. Waarom leven wij in een wereld die voor eeuwig gevuld lijkt te zijn met tekorten? Welke mechanismen creëren dat voortdurende gevoel niet genoeg te hebben? Waar komt ons oneindige verlangen naar méér vandaan – ondanks alle welvaart en overvloed? Voor een antwoord op deze vragen ging de auteur te rade bij de belangrijkste denkers uit de filosofie en de economie die zich met het probleem van de schaarste hebben beziggehouden. Zo laat hij zien hoe schaarste een rol speelt in actuele debatten over globalisering, de consumptiemaatschappij, natuur en milieu, de waarde van arbeid en in het debat over waarden en normen.

Rutger Claassen start met de vaststelling van een paradox. Ondanks het feit dat we steeds meer welvaart kennen en we de meeste van onze behoeften kunnen bevredigen stijgt de tevredenheid niet, maar daalt ze zelfs. Blijkbaar verlangen we steeds méér. Dat lijkt me ook logisch. John Rawls wees er al op dat verlangens ontstaan in een proces van ontwikkeling van vermogens. Rawls noemde dit een ‘natural fact’. “Mensen zitten zo in elkaar dat zij een natuurlijk plezier in het aanwenden van hun vermogens hebben en een al even natuurlijke neiging om meer plezier te hebben in verder ontwikkelde vermogens.” Dit is een liberale visie omdat ze spoort met het individualisme, namelijk de mogelijkheid om als mens zelf invulling te geven aan zijn of haar levenslot. De vrijheid om aan zijn eigen levens(geluk) te werken maakt dat we voortdurend proberen onze behoeften en verlangens te bevredigen. De auteur erkent de positieve impact van deze liberale antropologie maar stelt dat ze ook de bron van ‘algemene schaarste’ is. Omdat we geen moment zonder onbevredigde verlangens zitten, ervaren we een eeuwig tekort, aldus Rutger Claassen. De vraag is of dit wel een probleem vormt?  De behoeftebevrediging zorgt immers voor vooruitgang, niet alleen voor het individu maar ook voor de ganse samenleving. Zonder liberalisme zou er, zoals de auteur terecht opmerkt, een gigantische ‘motivatiecrisis’ bestaan.

Maar de auteur wijst op de negatieve kanten van dit perpetuum mobile van het verlangen. De mens wordt steeds zwaarder belast, het vereist een steeds hogere arbeidsproductiviteit en het tast de draagkracht van de natuur aan. Daarbij verwijst hij naar de filosofen Hans Achterhuis en Paul Dumouchel die stellen dat de permanente schaarste oorzaak is van een permanent maatschappelijk conflict tussen individuen. Wie voortdurend zijn eigen begeertes volgt zal geen oog hebben voor de noden van de ander. Nog verder gaat René Girard die ervan overtuigd is dat de autonomie die de liberaal aan het individu toekent een mythe is. Denk aan de reclame die iedereen in dezelfde richting stuwt. In feite kopiëren we gewoon de verlangens van anderen. En als hun verlangens eenmaal bevredigd zijn dan ervaren mensen geen ‘zijnsvolheid’ maar juist een nieuw verlangen en komen ze terecht in een soort ‘eeuwige leegte’. Het lijkt me een pessimistisch mensbeeld. Dat we anderen gewoon kopiëren klopt niet. Elke dag opnieuw zijn er mensen die nieuwe zaken op de markt brengen. Dit vloeit voort uit de vrijheid, de creativiteit, de ‘trial and error’ en de concurrentie. We gaan niet naar een soort massacultuur maar net naar het tegendeel. Een goed voorbeeld is de evolutie van de televisie voor de massa, over doelgroepen, naar individueel gebruik via het internet. Verder zijn consumenten geen schapen, maar wolven die bij hun aankopen – zeker van kostbare en duurzame producten – goed beseffen wat ze doen. Dat onze verlangens zouden leiden tot algemene onverschilligheid ten aanzien van medemensen klopt al evenmin. De financiële en materiële hulp die we met zijn allen dagelijks opbrengen voor anderen is daar het bewijs van. Voor heel wat mensen is het helpen van anderen zelfs een belangrijk verlangen op zich.

Een andere drijfveer voor het menselijk handelen en de invulling van onze verlangens is de behoefte aan erkenning. Dat is doorgaans ook positief zolang het om respect van anderen gaat en niet om met geweld afgedwongen gezag. Ook deze behoefte aan erkenning spoort met het individualisme en is de belangrijkste reden waarom mensen zichzelf ontplooien. Dat dit soms leidt tot competitie is waar maar daar is op zich niets mis mee. Toch wijst de auteur op een negatief aspect. Hij heeft het bijvoorbeeld over de enorme druk van de prestatiemaatschappij op kinderen met problemen als stress, vermoeidheid, concentratieproblemen en hypernervositeit tot gevolg.  Blijft het centrale probleem hoe we dan met de (onvermijdelijke) schaarste moeten omgaan. Moeten we de schaarste bestrijden en proberen op te lossen of juist stimuleren en aanwakkeren? Vanuit een utilistische en liberale visie moet men elk individu de kans geven zijn verlangens en die van anderen te maximaliseren. Daartegenover staat de ascetische visie die stelt dat we onze verlangens moeten opheffen. Wat het meeste ‘geluk’ met zich meebrengt, is voor elk individu moeilijk in te schatten, maar de auteur verwijst naar een geluksonderzoek waaruit blijkt dat mensen in rijke landen zich doorgaans gelukkiger voelen dan mensen in arme landen.

Dit onderzoek naar de schaarste lijkt theoretisch maar heeft ook politieke consequenties. Liberalen vinden dat individuen hun verlangens moeten waarmaken maar, zoals ondermeer Rawls terecht opmerkt, is er een overheid nodig om iedereen recht te geven op dezelfde basisvrijheden. Vandaar zijn voorstellen voor een ‘difference principle’ (voorzover sociaal-economische ongelijkheden  worden toegestaan, moeten ze in het voordeel werken van de minstbedeelden) en voor een ‘fair equality of opportunity principle’ (iedereen moet gelijke kansen hebben om posities en functies te bereiken). Tegenover de liberale visie staat het ascetische ideaal, een uitweg uit de schaarste die in tal van religies aangeprezen wordt. Het komt neer op het opheffen van de wil, van totale overgave en berusting. In andere gradaties zijn er bijvoorbeeld de antiglobalisten die alternatieve levenswijzen voorstaan en oproepen tot ‘consuminderen’. De auteur positioneert zich ergens tussenin. Hij verwerpt zowel de utilistische als de ascetische houding. Volgens hem ‘is er geen enkele reden om het menselijk verlangen in het algemeen met argwaan te bezien; net zomin als er reden is om het op te hemelen’. Dit lijkt een moreel neutrale uitspraak maar is dat niet. Onmiddellijk kan je aan zaken denken die mensen verlangen maar onaanvaardbaar zijn, zoals bijvoorbeeld stelen om geld te hebben. En er zijn ook tal van verlangens die we gerust mogen ophemelen, zoals het streven van de mens naar het opheffen van zijn fysieke beperkingen (het kopen van een bril om beter te zien, van een oorapparaat om beter te horen, van geneesmiddelen, enz…).

In zijn slot schetst Rutger Claassen een pluralistisch antwoord op schaarste waarbij hij manoeuvreert tussen de liberale zelfontplooiing en de ascetische verwerping van onnodige-behoeftebevrediging. Met verwijzingen naar het werk The Human Condition van Hannah Arendt brengt hij hiervoor een sterk argument aan. Het steeds gulziger invullen van onze begeerten ‘bergt het ernstige gevaar in zich dat uiteindelijk geen enkel object van de wereld veilig zal zijn voor consumptie en vernietiging door consumptie’. Dat er bepaalde grenzen zijn aan de vrijheid is dan ook terecht. We mogen immers de vrijheid van anderen - ook de vrijheid en kansen van toekomstige generaties - niet in gedrang brengen door alles toe te laten. Maar de auteur wil duidelijk verder gaan en hoopt met zijn pleidooi voor een ‘pluraliteit van menselijk handelen’ waarlijk het menselijk verlangen te kunnen ‘bijsturen’. Zo moeten ouders een voorbeeld geven aan hun kinderen door ‘uit te stralen dat er meer is tussen hemel en aarde dan hard werken en zoveel mogelijk consumeren’. Zo pleit hij voor het scheppen van schaarste-neutrale sferen, bijvoorbeeld de beperking van marketing en reclame in de publieke ruimte (zeker in scholen). Zo rekent hij op een beschermende actie van de gemeenschap tegen de schaarste. En hij verwacht veel van een maatschappelijke herdefiniëring van status, een strijd tegen het dominante winst- en groeidenken en het stimuleren van activiteiten die de gemeenschapszin bevorderen.

Een hele reeks goedbedoelde, soms noodzakelijke voorstellen. Maar ook deels naïef en niet altijd wenselijk. Vooral die zogenoemde strijd tegen het dominante winst- en groeidenken is verontrustend. Doorheen zijn boek verwijst Rutger Claassen regelmatig naar de globalisering die eigenlijk nog maar in haar beginfase zit. Voor tal van mensen is het voldoen aan de basisbehoeften nog een dagelijks gevecht. Anderen zetten hun eerste stappen naar een relatieve welvaart. Met welk recht zouden we hen mogen ontzeggen wat we voor onszelf allang bekomen hebben? De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen en het trachten ‘vormen’ of ‘sturen’ van menselijke verlangens heeft in het verleden tot tragedies geleid. Het moeilijkste punt blijft immers het bepalen van ‘nuttige’, ‘noodzakelijke’ en ‘onnodige’ behoeften. Het best gebeurd dit door de mens zelf en - voor wat essentiële collectieve voorzieningen betreft - door een democratisch gekozen overheid. In elk geval mogen we niet vervallen in de foute veronderstelling van Thomas Hobbes dat ‘wat de ene mens wint, verliest een ander’. Dit argument wordt vandaag vooral gebruikt door diegenen die de globalisering wantrouwen, het protectionisme van de rijke landen verdedigen, hun eigen welvaart willen beschermen en niet bereid zijn de anderen te helpen. Juist het liberalisme gelooft in het feit dat bij groei iedereen kan winnen en dat er geen verliezers hoeven te zijn. Dat heeft de vrije markt in de loop van de geschiedenis ten volle bewezen.

Rutger Claassen leverde alvast een sterke bijdrage tot de fenomenologie van het menselijk handelen. Zijn boek getuigt van eruditie, kritisch rationalisme en doorzicht. Ik sluit het nu in de wetenschap dat de enige echte schaarste de tijd is, die luttele jaren die we leven en waarin ieder voor zich zijn of haar verlangens probeert te vervullen. Tot onze onvermijdelijke laatste ademstoot waarop elk verlangen zinloos wordt.  

 

Rutger Claassen, Het eeuwig tekort, Ambo, 2004

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Het mes ging erin - Theodore Dalrymple

Het mes ging erin - Theodore Dalrymple

De teloorgang van de westerse cultuur - John Carroll

De teloorgang van de westerse cultuur - John Carroll