Meer leesplezier, meer kwaliteit. En andersom - Ann Brusseel
De berichtgeving over het dalend leesniveau bij onze tienjarigen kwam bij velen hard aan. Uit het grootschalig onderzoek ‘Progress in International Literacy Study’ blijkt dat de Vlaamse scholieren uit het vierde leerjaar op zowat alle vlakken achteruitgaan. Terwijl tien jaar geleden nog de helft van de kinderen ook buiten schooltijd graag las is dat nu nog maar een derde. Het aantal uren dat scholen besteden aan het aanscherpen van taalvaardigheden daalde eveneens. In 2006 haalde haast één leerling op twee een hoog niveau in leesvaardigheid; in 2016 was dat teruggevallen tot 36%. Alles samengenomen zakt Vlaanderen van plaats negen naar plaats tweeëndertig, op een totaal van vijfenveertig onderzochte landen en regio’s. Dramatisch voor Vlaanderen dat zich moet redden als kenniseconomie.
Wat kunnen wij als beleidsmakers doen om het tij te laten keren? Ambitie mag geen vies woord meer zijn, de bloemetjes en sterretjes hebben inderdaad geen zoden aan de dijk gezet. Niet enkel aandacht voor technisch lezen is nodig maar evenzeer voor begrijpend lezen en graag lezen. Met de nieuwe eindtermen moet een stevige basisgeletterdheid de norm worden voor élk kind. Het is aan het onderwijs om via leerplannen deze horde te nemen en liefst met methodes die het leesplezier bevorderen. We kunnen geen uitzonderingen toestaan. De Vlaamse Onderwijsinspectie moet hierop nauwgezet toezien.
De tweede actor is de leerkracht. Eén van de kritieken uit het onderzoeksrapport is dat zij te weinig aandacht besteden aan leesvaardigheid. Uit cijfers van het Departement Onderwijs en Vorming die wij recent opvroegen blijkt immers dat 30% van de startende studenten in de lerarenopleiding kleuteronderwijs afkomstig zijn uit een BSO-richting. De helft van deze studenten volgde een TSO-richting. Wat de lerarenopleiding lager onderwijs betreft gaat het eveneens om 50% TSO- en slechts 38% ASO-leerlingen. Dit is al jarenlang de tendens. Met andere woorden, de meeste jonge leerkrachten van vandaag (wiens leerlingen het slechtst scoren op PIRLS) hebben in hun vooropleiding weinig tijd besteedt aan lezen en literatuur. Bovendien worden de leerkrachten de voorbije jaren heel sterk bevraagd om tal van maatschappelijke problemen te behandelen in de klas. Allemaal mooi en interessant, maar dit mag niet ten koste van de basisopleiding gaan en dat is geletterdheid precies.
Dit laatste probleem is evident aan te pakken via het beleid: kiezen welke eindtermen echt belangrijk zijn voor het lager onderwijs. Het eerste moeten we oplossen via de hervorming van de lerarenopleiding. Ook daar willen we vanuit Open Vld meer ambitie zien: de lerarenopleidingen moeten gemotiveerde en sterkere profielen aantrekken. De niet-bindende toelatingsproef is een eerste stap. Maar om van de lerarenopleiding een meer doelbewuste keuze te maken, moeten we ook focussen op de student die talent heeft voor bepaalde vakken. Voor velen is het breed spectrum aan vakken een te zware opgave. Dat zien we aan de resultaten van de inspectierapporten van de voorbije jaren: veel scholen krijgen opmerkingen over de kwaliteit van de lessen Frans, muzische vorming, wetenschappen en techniek.
Op drie jaar tijd én het beroep van onderwijzer én alle grondige leerinhouden grondig verwerven, is voor veel studenten geen haalbare kaart. Daarom stellen wij voor dat de hogescholen twee verschillende professionele bachelors lager onderwijs aanbieden, naast de geïntegreerde: één die zich toelegt op taal (Nederlands en Frans of Engels), cultuur en geschiedenis; de tweede die de leerkracht voor de STEM-vakken vormt: wiskunde, wetenschappen, technologie en techniek. Zo zal een nieuwe lichting van leerkrachten een doelbewuste keuze voor bepaalde vakinhouden maken. De motivering om leerkracht te worden, ligt dan niet alleen in de onderwijscontext of de doelgroep, maar ook in de interesse voor de leerinhoud zelf, in dit geval zeer zinvol aangezien een deel van het probleem het overbrengen van leesplezier is.
Laten we ook even de boeken zelf en de leesmethodiek onder de loep nemen: de AVI-methode, een soort schaal die een ranking geeft op basis van leesvaardigheid en moeilijkheidsgraad. Lezen wordt herleid tot een technische bezigheid, het kind leest tegen de klok voor het bepalen van het AVI-niveau, voor velen is dit beklemmend. Leesplezier wordt ondergeschikt. Er zijn betere alternatieven die zelfstandig en ontdekkend lezen bij kinderen aanmoedigen. Zo is er de vzw Willewete, opgericht door Clavis en PXL Hogeschool, die als missie het leesplezier bevorderen heeft. Via workshops voor ouders en leerkrachten brachten ze het leesproject Kwartiermakers al bij 250 basisscholen. Ook in de crèches komen boeken steeds meer aan bod, met dank ook aan de minister van Cultuur, Sven Gatz, die de kinderopvang extra aanmoedigt met het ‘Boekstart-project’.
Een hoog taalvaardigheidsniveau bereik je dus niet alleen door de zoveelste postercampagne. Het gaat immers over meer dan het ontbreken van een leescultuur. We moeten eveneens de Nederlandse taalbeheersing vanuit een cognitief oogpunt versterken. We zouden hier zelfs een economisch dimensie aan kunnen geven. In Nederland werd dit onderzocht door de Stichting Lezen: laaggeletterdheid kost de economie jaarlijks maar liefst een miljard euro. Iedereen onderstreept bovendien telkens het belang van levenslang leren. En terecht. Maar hoe kunnen wij levenslang leren als wij niet levenslang lezen? Aan de slag dus. Als Vlaanderen de regio is die in Europa er op tien jaar tijd het sterkst achteruit gaat dan hebben we nu een heus leespact nodig.
Ann Brusseel
De auteur is kernlid van Liberales, Vlaams Volksvertegenwoordiger en Senator voor Open VLD