Deze bijdrage is geschreven naar aanleiding van de recente rellen in Brussel, maar ze vinden plaats in vele grootsteden. Het is een oude vraag die terugkeert onder verschillende vormen. Ik ga een op het eerste zicht onbegrijpelijke vergelijking maken. Neem nu de spontane protestbewegingen in de voormalige DDR. Niemand had daar persoonlijk belang bij, de kans op betrapping was groot, de Stasi was omnipresent en toch gebeuren “spontane revoluties”. Dat lijkt niet rationeel want je kon opgepakt worden en verdween achter de tralies. Nu kan je zeggen, ja, maar dat had te maken met een politiek klimaat dat mensen verdrukte, en ze waren vreedzaam, zeer zeker, maar het gaat mij om wat er zich afspeelt tussen de context en het (voorspelbare irrationele gedrag), om het met de woorden van gedragseconoom Dan Ariely te zeggen.
Illegale ronduit criminele relletjes komen ook meer en minder voor in bepaalde gebieden en op bepaalde tijdstippen. Ze kunnen op geen enkele manier vergeleken worden met voorgaande revoluties tegen de staat ten tijde van de DDR, behalve dan op het “spontane karakter” ervan. We omschrijven het als buitenstaander als irrationeel, omdat we niet vanuit het standpunt van de handelende persoon kijken. We kunnen ook niet in de hoofden van de mensen kijken, we kunnen wel onderzoek doen dat past bij sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het is op basis van verschillende studies dat ik een en ander probeer bijeen te leggen omtrent de determinanten van de participatie aan die relletjes door problematische jeugdgroepen.
Het volstaat dat enkele heethoofden op sensatie beluste jongeren aansporen en de rest volgt. Groepsprocessen triggeren al vrij snel de aanwezige jongeren. Belangrijke groesprocessen zijn de zoektocht naar sensatie, status in de groep, ergens bijhoren, zich gezamenlijk afzetten de gemeenschappelijke vijand,…. Deelnemers aan rellen hebben vaak (foutief) het idee (zonder er echt bij stil te staan) dat de korte termijnbaten (hun frustratie is gelucht, hun sensatiedrang is bevredigd,…) meer lonen dan de langere termijn schadelijke gevolgen (stigmatisering van de ganse groep, verlaging van de eigen kansen later op de arbeidsmarkt,...). Eenmaal een spontaan groepsproces gestart, geraakt zoiets in een maalstroom. Dat heeft dan weer een aanzuigeffect op andere jongeren die gelijkaardige normatieve en niet normatieve preferenties hebben en gelijkaardige kansen (of het gebrek eraan) waarnemen. De snelheid waarmee dat gebeurt, kent in de geschiedenis geen weerga en is een niet-bedoeld neveneffect van sociale media. Beleidsmakers denken dus beter tweemaal na hoe ze optimaal gebruik kunnen maken van deze kennis en deze inzichten vertalen in beleid zonder buiten de spelregels van de weerbare open samenleving te kleuren.
Het zou fout zijn dit gebeuren weer eens eenzijdig te verklaren vanuit de ongelijkheidskloof en de relatieve deprivatie. Dat is goedkope politieke recuperatie. Zowel het “maatschappelijk accidentenmodel” als het “pure individuele schuldmodel” zijn gebaseerd op achterhaalde en eenzijdige visies de op menselijke natuur. Zeker, ongelijkheid bestaat en speelt een gedeeltelijke indirecte rol, maar mocht het zo determinerend zijn, waarom is het protest dan niet zo veel groter of komt het zo veel vaker voor? Sommige jongeren en jongvolwassenen zijn zeer gevoelig voor onrechtvaardigheidsmantra’s, maar ieder heeft een eigen grens en eigen interne en externe remmen. Ook u en ik.
Ik noem het in het spoor van andere sociale wetenschappers de “kristallisatie van het ongenoegen” en vergelijk dit met een manier om het vuur aan de lont te steken (maar dat kan op verschillende manieren, ook via subculturele processen, waargenomen “quick wins” in termen van status in jeugdgroepjes,…), maar ook dit is niet voldoende om het fenomeen te begrijpen. Hoe komt het immers, dat de invloed van ongelijkheid in talrijke studies verdwijnt als sneeuw voor de zon of verwaarloosbaar wordt wanneer men rekening houdt met opvoeding, onderwijs, normen, anticipaties op schuld en schaamte als morele emoties? Evenmin onbelangrijk in de puberteit is de kloof tussen de mate van cognitieve zelfcontrole en sensatiezucht.
Het menselijk brein is sowieso vatbaar voor irrationaliteit, maar is in de adolescentie extra kwetsbaar. De sensatiezucht en drang om erbij te horen zijn hoog, maar de verinnerlijkte remmen functioneren nog niet naar behoren. Het is een cliché, maar het is alsof men met een sportwagen rijdt, waarvan de remmen het niet goed doen. Veel onderzoek leert dat sommige jongeren situationeel immuun zijn en anderen zeer ontvankelijk. Die sensatiezucht bepaalt de snelheid waarmee individuen in onze ogen irrationele keuzes maken en deelnemen aan collectief geweld. Onderzoek toont aan dat ook dit geen determinerend gegeven is.
Hoe zat dat nu ook al weer met de irrationaliteit van het gedrag? Vanuit het standpunt van de handelende persoon is deze beslissing om spontaan deel te nemen aan collectief geweld echter niet irrationeel, de kick die dit met zich meebrengt beïnvloedt beloningscircuits in de hersenen van die groepen. Waarom de ene wel en de andere niet? Omdat we maar niet gelijk zijn. In een liberale democratie zijn we wel gelijkwaardig, maar dat is iets anders. Elk individu is een unieke mix van prosociale kenmerken en egoïstische kenmerken. De ene scoort zeer hoog op sensatiezucht, heeft maatschappelijk aanvaarde normen minder goed geïnternaliseerd, is beïnvloedbaarder heeft een opeenhoping van negatieve levenservaring en de andere niet…
De mens beschikt bovendien over meerdere beslissingscircuits, waarmee we schijnbaar “rationele en irrationele” keuzes maken, een eerder automatisch (en evolutionair ouder) en een eerder “delibererend” (ik vermijd liever het begrip rationeel omdat dat te vaak voor misverstanden zorgt, maar het bekt makkelijker). Jongeren leren bewust en onbewust vaak over de gevolgen van hun handelingen via de eigen ervaringen en de ervaringen van hun leeftijdsgenoten. Dit wil echt niet zeggen dat we “menselijke rekenmachines” zijn die onze kosten en baten evalueren en reflecteren over de gevolgen van hun daden.
Voor de rechtshandhaving betekent dat onder meer dat men, als men adequaat wil anticiperen, goed moet weten welke plaatsen door welke soorten mensen vaker gefrequenteerd worden. Dat betekent dat men goed moet nadenken over hoe om te gaan met dit soort niet tolereerbaar gedrag. Dat vereist monitoring, en een vinger aan de pols, niet enkel in de reële ruimte, zoals op politionele aanwezigheid op straat, maar ook in de virtuele wereld. Dat impliceert zeker geen politiestaat als we de nodige checks en balances inbouwen.
Snel reageren zegt u? Zeker, maar proportioneel en liefst op een manier dat de plegers er iets uit leren. Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen harde kern-amokmakers en meelopers. En dat onderheid moet men zo snel mogelijk maken. Anders reageert men verkeerd. Het aandeel jongeren dat onverbeterlijk slecht is, maakt slechts een klein percentage uit van het aantal jongeren die over de schreef gaan. We zijn sneller geneigd dat te vergeten, omdat die kleine groep nu eenmaal meer aandacht krijgt dan de andere, en omdat de ene vorm van normovertreding nu eenmaal zichtbaarder is dan de andere.
Lieven Pauwels
De auteur is kernlid van Liberales en als professor in de criminologie verbonden aan de Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht (UGent, Directeur Institute for International Research on Criminal Policy).