De ogen van de Panda - Etienne Vermeersch
Prometheus was een Griekse halfgod die volgens de legende het vuur stal van de Goden om het aan de mensen te geven. Als straf ketende Zeus hem aan een rots en beval een gier om elke dag een stuk van zijn lever op te eten. In de loop van de nacht groeide die lever weer aan waarna de dagelijkse pijniging dertigduizend jaar doorging, tot hij door Heracles met een pijl werd gedood om hem uit zijn lijden te bevrijden. Daarmee staat Prometheus symbool voor de menselijke overmoed of hybris – net zoals Ikaros die met veren en was aan zijn lichaam hoog de lucht invloog, waarna de hitte van de zon de was deed smelten en hij in zee stortte. Die overmoed heeft talloze mensen ertoe aangezet om de natuur, zowel fauna als flora, naar hun hand te zetten zonder oog te hebben voor de onbedoelde, maar vaak catastrofale gevolgen daarvan. Denk aan de ontploffing van het boorplatform in de Golf van Mexico waarbij miljoenen liters olie de zee instroomden met alle ecologische schade van dien. In een brede straal rond de boorput is leven in zee zo goed als verdwenen, de kustlijn van Amerikaanse staten in het Zuiden is zwaar aangetast, en duizenden vissers verloren op slag hun job en hun inkomen. Het is het zoveelste voorbeeld van hoe de mens de natuur aan het vernietigen is.
Nochtans waarschuwden tal van wetenschappers, politici en filosofen ons decennia geleden al voor de enorme druk van de menselijke ontwikkeling op de natuur. Onder hen moraalfilosoof Etienne Vermeersch die een kwarteeuw geleden zijn ophefmakende boek De ogen van Panda schreef. Vandaag, tweeëntwintig jaar later, brengt hij een herwerkte uitgave. Daarin toetst Vermeersch de oorspronkelijke tekst aan de gebeurtenissen en milieuboeken die sindsdien verschenen. Daaruit blijkt alvast één zaak: de kern van zijn betoog houdt nog altijd stand, sterker nog, de argumenten die hij toen gebruikte hebben sindsdien alleen maar aan kracht gewonnen. Nog belangrijker is dat de auteur met zijn boek indertijd vorm gaf aan een morele onderbouw van het ecologische denken, een milieuethiek die naast de deugdenethiek, de plichtenethiek en de gevolgenethiek van het utilitarisme, steeds meer ons denken, doen en laten beïnvloed. Daarmee liep Vermeersch al lange tijd voor op een nieuwe generatie filosofen zoals Fernando Savater, Peter Singer, Paul Cliteur en Martha Nussbaum die in hun denken in min of meerdere mate voortbouwen op de plicht die we als mens hebben tegenover de zwakkeren in de samenleving: de minderbedeelden, de dieren, andere levende zaken, maar ook en vooral tegenover de toekomstige generaties, en dit alles rekening houdend met de onvermijdelijke eindigheid van de draagkracht van de natuur en de aarde.
In elk geval heeft het ecologisme de voorbije decennia een spectaculair manier impact gehad op het politieke denken en handelen. Zowat alle partijen hebben nu aandacht voor het milieu en die aandacht zal in de toekomst nog toenemen. Centraal staat de vraag: hoe kunnen we economie en ecologie verzoenen? Binnen de ecologische beweging bestaan hierover meningsverschillen. Volgens de filosoof Ton Lemaire moet het bestaande ‘kapitalistische systeem met zijn groeidwang’ grondig aangepakt worden door te ‘consuminderen’, het verminderen van de ecologische voetafdruk, en een terugkeer naar de kleine boerenstiel. Alhoewel Lemaire zegt dat het om een ‘vrijwillig gekozen verandering van levenswijze’ moet gaan, ontwaar je in zijn boeken duidelijk de noodzaak van een overheid die fors zal moeten regelen, met een sterke inperking van de menselijke vrijheid tot gevolg. Meer ‘realistische’ groenen zoals Jos Geysels, stellen dat ecologische modernisering niet in strijd is met economische groei. ‘Milieubescherming is een motor voor groei’ en ‘wie nu kiest voor een ecologische pioniersrol zal in de toekomst de sterkste marktpositie hebben’, aldus Geysels. Vermeersch neemt een andere positie in. Hij benadrukt vooral het probleem van de overbevolking, een gevoelig thema dat hij een kwarteeuw geleden al ter sprake bracht maar juist over dat aspect kreeg hij nauwelijks gehoor. ‘Op dat vlak is het boek totaal mislukt’, zo schrijft hij oprecht.
Op een bijzonder toegankelijke manier beschrijft Vermeersch hoe het allemaal zover is kunnen komen. Het begon met de mens die hij omschrijft als ‘het meest fascinerende maar ook meest schrikwekkende wezen dat deze planeet heeft voortgebracht’. Tijdens de 15de, 16de en 17de eeuw ontwikkelden mensen nieuwe technieken en begonnen ze uit zwermen naar tot dan toe ongekende gebieden. Vanaf de 18de eeuw groeide het vooruitgangsgeloof tot een soort dogma, namelijk dat men de rede moest gebruiken om de natuur aan zich te onderwerpen en het lot van de mens te verbeteren, zeg maar een Wetenschappelijk Technologisch Optimisme. Dat leek ook juist te zijn. Kijk naar de spectaculaire ontdekkingen op het vlak van de hygiëne en gezondheid, de lagere kindersterfte en de langere levensduur. Maar in de loop van de 19de en zeker tijdens de 20ste eeuw groeide hierover twijfel. Sinds de jaren 60 besefte men dat we op een aantal grenzen aan het botsen zijn door de toenemende pollutie, de uitputting van de grondstoffen en de aanwas van de wereldbevolking. De eerste twee problemen worden sindsdien algemeen erkend. De aantasting van de ozonlaag, de zure regen en de opwarming van de aarde door de uitstoot van CO2 staan dan ook hoog op de agenda van heel wat landen. Cruciaal is daarbij het groeiende besef van de complexe vervlechting van alles wat bestaat en leeft op aarde en dat de verstoring van natuurlijke evenwichten kunnen leiden tot rampen.
Voorlopig zijn de genomen of geplande maatregelen om de toenemende pollutie en de uitputting van de grondstoffen te bekampen nog maar minimale stappen in de goede richting. Vermeersch wijst immers op de diepliggende overtuiging van het menselijk vermogen om zijn toestand te verbeteren zoals verwoord door Francis Bacon en René Descartes. ‘De vroegere ‘Jenseits’-gerichtheid (op het hiernamaals) maakt plaats voor een ‘Diesseits’-gerichtheid (op het hier en nu), aldus de auteur. Daarbij komt dat de politieke verdeeldheid die we jarenlang kenden (en tegenwoordig vooral een economische verdeeldheid betreft) de concurrentie versterkt. Elke regering wil, onder druk van haar bevolking, de welvaart verder opdrijven. Dat zien we vandaag trouwens ook in niet-democratische landen zoals China waarvan de leiders goed beseffen dat ze hun macht maar kunnen behouden als ze zorgen voor verdere economische groei. Hierdoor bleef en blijft het door de auteur omschreven Wetenschappelijk Technologisch Kapitalistisch bestel als het ware autonoom en automatisch doordraaien. Neem daarbij het feit dat grote vervuilers zoals de VS en China weigeren om serieuze maatregelen te nemen – beide landen weigerden het Kyoto-protocol te tekenen – en we begrijpen dat het probleem nog steeds toeneemt.
Een andere motor van het WTK-bestel is de unificatie, zeg maar de globalisering, die maakt dat mensen over de gehele wereld streven naar meer consumptie, wat leidt tot meer vervuiling. Hoe houden we dat langer vol? Het lijkt onmogelijk dat inwoners van het rijke Westen hun verworven welvaart vrijwillig grondig zullen verminderen. Maar even absurd is het om te denken dat de gehele wereldbevolking een enorme stijging van de welvaart zou kennen zonder een dramatische impact op het milieu. Vandaar de stelling van Vermeersch dat de enige uitweg ligt in een drastische vermindering van het aantal inwoners op aarde. Het onvervreemdbaar recht van ouders om kinderen te verwekken, zal volgens hem plaats moeten maken voor het vermijden van de uitzichtloze ellende die zoveel kinderen te wachten staat. Met die visie gaat de auteur rechtstreeks in tegen zowel conservatieve en religieus geïnspireerde denkers die zich keren tegen elke vorm van contraceptie, tegen extreem rechts en nationalisten die wijzen op het lage geboortecijfer in het Westen en juist pleiten voor fiscale stimuli om de nataliteit op te krikken, als tegen progressieve en liberale geesten die vinden dat het recht op het verwekken van kinderen absoluut is. Hoe moeten we intussen leven? Volgens Vermeersch zullen we alvast onze levenswijze zodanig moeten aanpassen dat iedere mens kan beschikken over dezelfde hoeveelheid energie en grondstoffen als een ander.
Zo komt hij tot de kern van zijn milieuethiek. In de loop van de geschiedenis hebben mensen voortdurend hun morele kring vergroot. Zo kregen naast de mannelijke burgers later ook slaven en vrouwen dezelfde rechten. Die kring moet verder verbreed worden tot toekomstige generaties, tot dieren en tot al het waardevolle dat de natuur ons te bieden heeft, voor ons milieu vernietigd en de aarde onleefbaar wordt. Er zijn wetenschappers en filosofen die stellen dat het allemaal niet zo een vaart zal lopen en dat de problemen zich pas binnen enkele jaren of decennia zullen voordoen. Daartegenover stelt Vermeersch dat het beter is om niet te wachten met die omslag omdat het steeds moeilijker zal worden om de doelstelling ooit nog op een menswaardige manier te kunnen halen. Hij blijft hameren op de noodzaak om het geboortecijfer substantieel te verlagen. Hij verwerpt alvast de visie dat die geboortecijfers snel zullen dalen door de toegenomen welvaart omdat de bevolkingsexplosie die verbetering nagenoeg onmogelijk maakt. Hij vindt het stuitend dat men niet inziet dat de overbevolking het centrale probleem vormt. Nochtans kunnen we zien waartoe overbevolking leidt. Zo was er enkele maanden geleden voor de zoveelste keer hongersnood in Niger en Haïti. Elke keer komt de internationale gemeenschap met hulp, behalve met plannen en middelen om de bevolkingexplosie tegen te gaan. Binnen enkele jaren zullen die landen nog veel meer inwoners tellen en zullen de gevolgen van een nieuwe rampen nog erger zijn.
In een slotcommentaar op zijn oorspronkelijke tekst toont Vermeersch zelf aan dat veel van zijn voorspellingen uit het verleden juist zijn gebleken. Soms ook met positieve gevolgen. Denk aan het gat in de ozonlaag dat na degelijk wetenschappelijk onderzoek en een adequate aanpak op internationaal vlak kon bestreden worden. Hetzelfde met de problematiek van de zure regen, waar het grootste gevaar geweken is door het implementeren van apparatuur ter ontzwaveling bij de vervuilers. Maar in de strijd tegen het broeikaseffect staan we nog quasi nergens. Vermeersch erkent ook dat hogere welvaart leidt tot een lagere bevolkingsaangroei, maar hij verwijst naar de situatie in het rijke Koeweit en Saoedi-Arabië waar dat niet het geval is. Daartegenover plaatst hij de spectaculaire resultaten in Japan, China en Taïwan waar men via een efficiënte geboortebeperking snel tot een daling kwam, al kunnen er zeker met betrekking tot het één-kind-beleid in China ethische vragen gesteld worden bij gruwelijke effecten ervan, zoals de moord op eerstgeboren meisjes. China is bezig haar politiek aan te passen, door toe te staan dat wie eerst een dochter krijgt, er nog een jongen mag bijhebben, maar of dit zal helpen is hoogst onzeker. Zijn standpunt om in te grijpen om de aangroei van de bevolking fors in te perken blijft dan ook omstreden. Misschien is de moraalfilosoof op dit vlak te pessimistisch en onderschat hij het creatief vermogen van mensen om problemen van deze orde op te lossen.
In elk geval confronteert de kritische rationalist die Etienne Vermeersch is, de lezer met tal van ongemakkelijke vragen en problemen. Toen hij geboren werd in 1934 waren er 2 miljard mensen, inmiddels zijn we met 7 miljard, waarvan er minstens één miljard in de diepste ellende leven. Kunnen we ons nog een dergelijke kwantumsprong veroorloven zonder de wereld en haar bewoners letterlijk om zeep te helpen? Vermeersch neemt een duidelijk standpunt in. Het is nu aan anderen om te antwoorden. Vandaar de grote waarde en actualiteit van dit boek dat door iedereen die het goed meent met onze planeet en haar bewoners zou moeten gelezen worden.
Etienne Vermeersch, De ogen van de Panda, Houtekiet, 2010
Recensie door Dirk Verhofstadt