Financiering religies hoort niet thuis in de grondwet - Leni Franken
Uit recent internationaal onderzoek blijkt dat twee op drie Belgen (68%) vinden dat godsdienst meer kwaad doet dan goed – een cijfer dat in geen enkel land hoger ligt. De gemiddelde Belg is dus niet enkel sterk geseculariseerd, maar gaat nog een stapje verder: godsdienst is niet alleen overbodig, maar is bovendien ook schadelijk.
In deze context is het dan ook des te vreemder dat de Belgische overheid een aantal religies en levensbeschouwingen erkent en financieel ondersteunt. Vandaag zijn dat de Rooms-katholieke, protestantse, anglicaanse, orthodox-christelijke, Israëlitische en islamitische eredienst en ook de niet-confessionele vrijzinnige gemeenschap is officieel erkend. In 2006 diende de Boeddhistische Unie van België een aanvraag tot erkenning in en ook de Syrisch-orthodoxe kerk en een aantal hindoe-groeperingen zouden graag erkend willen worden.
Erkenning is inderdaad het overwegen waard: lonen en pensioenen van bedienaars of afgevaardigden van erkende levensbeschouwingen worden door de overheid betaald en ook hun woning of woonstvergoeding komt ten laste van de gemeenschap. Daarnaast komt de overheid financieel tussen in de bouw en het onderhoud van gebedshuizen en de aankoop van inboedel en liturgische voorwerpen zoals kandelaars, priestergewaden, tapijten, stoelen en tafels. Tot slot geeft erkenning ook het recht op een eigen levensbeschouwelijk vak in het officieel onderwijs, waar men op dit moment uit zeven levensbeschouwelijke vakken kan kiezen – alle zeven autonoom georganiseerd en gecontroleerd door de betreffende levensbeschouwingen, maar betaald met belastinggeld.
Wanneer we de levensbeschouwelijke vakken niet meerekenen, kost dit alles de Belgische overheid ruim 415 miljoen euro per jaar, wat neerkomt op een 60 tot 70 euro per belastingplichtige. Rekenen we de levensbeschouwelijke vakken hierbij, dan komen we uit op meer dan het dubbele. Maar willen deze belastingplichtigen eigenlijk wel betalen voor erkende levensbeschouwingen? Uit recent onderzoek blijkt alvast dat dit niet het geval is en dat de meeste burgers een aanpassing (41%) of afschaffing (26%) van het systeem willen. Dat is ook niet zo verwonderlijk: wanneer 2 op 3 burgers religie als schadelijk opvatten, kan je moeilijk verwachten dat ze staan te popelen om deze ‘schadelijke’ zaken financieel te ondersteunen.
En toch gebeurt dit. Jarenlang al. En vaak zonder dat de belastingbetaler zich hier van bewust is. Anders dan de meeste Belgen gaat de overheid er met dit beleid van uit dat levensbeschouwingen voor alle burgers belangrijk zijn en daarom, net zoals bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs, door de overheid gesubsidieerd moeten worden. Dit is echter een verkeerde veronderstelling. Levensbeschouwingen zijn voor een aantal mensen waardevol en zijn voor sommigen zelfs een wezenlijk en onmiskenbaar aspect van hun leven. Maar dit geldt zeker niet voor iedereen. Als overheid eisen dat iedereen mee betaalt voor de levensbeschouwelijke voorkeur van medeburgers, zonder rekening te houden met het maatschappelijk draagvlak, is bijgevolg niet democratisch en niet neutraal. Met dit beleid geeft de overheid immers aan dat levensbeschouwingen, in tegenstelling tot wat vele burgers denken, in het algemene belang zijn, maar dit is een foutieve en niet-neutrale veronderstelling.
Dit alles neemt niet weg dat levensbeschouwingen, net zoals bijvoorbeeld sport, cultuur en recreatie, door de overheid gesubsidieerd zouden kunnen worden. Maar anders dan nu het geval is, zou men deze subsidiëring niet op voorhand mogen vastleggen in een moeilijk te wijzigen grondwet. Bovendien zou het neutraler en efficiënter zijn om financiering los te koppelen van ‘levensbeschouwing’. Want wat is een levensbeschouwing eigenlijk? En wie bepaalt dit? Zijn zaken zoals jediisme, pastafarianisme en heavy metal ‘levensbeschouwingen’, zoals sommige aanhangers beweren? Of zijn het, net zoals bijvoorbeeld sport en cultuur, zaken die sommige burgers waardevol vinden en die daarom, onder bepaalde omstandigheden en met het oog op gelijke kansen, door de overheid gesubsidieerd kunnen – maar niet noodzakelijk moeten – worden?
Ook het organiseren en financieren van levensbeschouwelijke vakken, zoals vastgelegd in art.24 van onze grondwet, roept heel wat vraagtekens op. Dit grondwetsartikel, dat teruggaat op het schoolpact uit 1958, is achterhaald en geeft (erkende) levensbeschouwingen onnodige privileges. Niet alleen op financieel gebied, maar ook op vakinhoudelijk gebied: alle vakken in het regulier onderwijs worden immers door de overheid gecontroleerd, maar voor de levensbeschouwelijke vakken geldt dit niet. Niet de overheid, maar de betreffende levensbeschouwelijke instanties zijn hier verantwoordelijk voor de opleiding en aanstelling van leerkrachten, de leerplannen en leerboeken, en de inspectie. Dat dat in de praktijk niet altijd de gewenste effecten heeft, weten we al langer. Vooral het islamonderwijs, dat door steeds meer leerlingen gevolgd wordt (op tien jaar tijd verdubbelde het aantal leerlingen), staat geregeld onder vuur, maar ook de andere levensbeschouwelijke vakken gaan niet vrijuit.
Volgens Groen en SP.A komen er daarom best volwaardige, gemeenschappelijke eindtermen voor levensbeschouwingen, maar voor CD&V en Katholiek Onderwijs Vlaanderen is dat een brug te ver. Hét argument bij uitstek is dat dit soort overheidscontrole ongrondwettelijk zou zijn en zou ingaan tegen de vrijheid van godsdienst en de daaraan verbonden scheiding tussen kerk en staat. Dat is echter onjuist. Zo is er in België helemaal geen strikte scheiding tussen kerk en staat, maar is het Belgische kerk-staat systeem, zoals de Luikse bisschop Jean-Pierre Delville het stelt, een typisch ‘compromis à la Belge’: geen strikte scheiding, maar ook geen absolute eenheid. Het feit dat erkende levensbeschouwingen door de overheid gesubsidieerd worden en dat officiële scholen grondwettelijk verplicht zijn om les aan te bieden in “de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer” laat dit duidelijk zien. Zolang deze samenwerking tussen kerk en staat het algemene belang ten goede komt, niet discriminerend werkt, de vrijheid van godsdienst en van onderwijs niet inperkt, en burgers voldoende inspraak geeft, is daar op zich niets mis mee. De genoemde samenwerking mag in dat geval echter geen eenrichtingsverkeer zijn: voor wat hoort wat, dus wanneer de overheid toelaat dat er gesubsidieerde lessen levensbeschouwingen plaatsvinden in het leerplichtonderwijs, mag er verlangd worden dat dit onderwijs aan een aantal door de overheid opgelegde kwaliteitscriteria voldoet, ook wat betreft de inhoud. Dit geldt eveneens voor de erkende erediensten: wie subsidies wil als levensbeschouwing, moet aan een aantal door de overheid opgelegde criteria voldoen.
Volgens sommigen leidt dit soort overheidscontrole, in het bijzonder wanneer het gaat over de levensbeschouwelijke vakken, echter tot ‘staatspedagogiek’ en legt het de vrijheid van godsdienst en onderwijs aan banden. Maar ook dat klopt niet. In Frankrijk bijvoorbeeld wordt le fait religieux in vakken zoals geschiedenis, aardrijkskunde en literatuur geïntegreerd en door de overheid vastgelegd en gecontroleerd. En in Noorwegen, Zweden en een aantal Zwitserse kantons moeten alle leerlingen een door de overheid ingericht vak over levensbeschouwingen, ethiek, filosofie en burgerschap volgen. Ondanks deze ‘overheidsbemoeienis’ is er in de genoemde landen of deelstaten wel degelijk een scheiding tussen kerk en staat – veel meer dan in België trouwens. Bovendien is ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van mening dat de overheid een vak over levensbeschouwingen op het verplichte curriculum mag plaatsen, op voorwaarde dat zo een vak ‘pluralistisch, objectief en neutraal’ is en er niet geïndoctrineerd wordt.
Ook bij onze noorderburen groeit het besef dat de overheid best wat meer inspraak mag hebben over levensbeschouwing in het onderwijs. Daarom werd er vorig jaar een gezamenlijke ‘rationale voor een kerncurriculum religie en levensbeschouwing’, opgesteld door deskundigen met uiteenlopende levensbeschouwelijke achtergronden en belangen, voorgelegd aan het Ministerie van Onderwijs. België hinkt wat dat betreft nodeloos achterop. Terwijl men in heel wat Europese landen heeft ingezien dat het doorprikken van verzuilde, ideologische en levensbeschouwelijke belangen het onderwijs, en hiermee van de hele samenleving, ten goede komt, blijft men in België halsstarrig vasthouden aan deze belangen. Nochtans zou ook bij ons een door de overheid goedgekeurd ‘kerncurriculum religie en levensbeschouwing’ een verbetering kunnen zijn voor het levensbeschouwelijk onderwijs, maar ook voor de algemene vorming en hiermee voor het onderwijs en de samenleving van morgen.
Net zoals de organisatie van wiskunde, Frans en geschiedenis niet thuishoort in de grondwet, zo ook hoort de organisatie en financiering van levensbeschouwelijke vakken niet in de grondwet te staan. Onderwijscurricula moeten steeds op de noden van de samenleving afgestemd zijn en men moet daarom op basis van onafhankelijke expertise – en niet op basis van vastgeroeste levensbeschouwelijke en/of verzuilde belangen – kunnen bepalen hoe het curriculum er moet uitzien. Een overheid die op voorhand beslist dat bepaalde levensbeschouwelijke vakken tot het curriculum moeten behoren, houdt er geen rekening mee dat de noden en wensen van de samenleving, en hiermee ook van het onderwijs, evolueren.
Op een analoge manier zou ook de financiering van levensbeschouwingen niet langer door de overheid en zonder democratische inspraak, mogen worden opgelegd. Er bestaat geen enkele grondwet die burgers verplicht of verbiedt om musea, concertzalen en dancefestivals te subsidiëren en op een gelijkaardige manier zou er geen enkele grondwet mogen zijn die burgers verplicht of verbiedt om levensbeschouwingen te financieren. Een grondwet moet dienen om onze fundamentele rechten en vrijheden te beschermen, maar over de manier waarop dit gebeurt, hoeft ze geen uitspraak te doen. Dat laten we in een liberale democratie liever over aan het volk, dat anno 2017 blijkbaar een andere opvatting over religie heeft dan de overheid.
Leni Franken
De auteur werkt bij het Centrum Pieter Gillis (Universiteit Antwerpen)
leni franken