Na de zoveelste aanslag, dit keer in Duitsland, een copy-cat van de aanslag te Nice, woedt het populistische debat over jihadistische terrorisme weer volop. De lezer kan op verschillende manieren nadenken over totalitaire bewegingen: op een provocerende en destructieve manier, of op een constructieve manier, met diepe verankering in de mensenrechten en vanuit een oprechte bekommernis om het welzijn van iedereen, in het bijzonder minderheidsgroepen in een democratie. Net als Dirk Verhofstadt bepleit in zijn boek Salafisme versus democratie moet een weerbare democratie zich kunnen beschermen tegen totalitaire apologeten, wiens argumenten we best letterlijk kunnen nemen in plaats van ze weg te schuiven als nonsens uit de mond van gefrustreerde beunhazen. Verhofstadt verdedigde in zijn boek onder meer de stelling dat een weerbare democratische samenleving is het eigenlijk aan zichzelf verplicht om ernstig na te denken over de vraag tot verbieding van organisaties die de democratie wensen omver te werpen.
Naar aanleiding van de discussies op sociale media ga in ik deze bijdrage in op de deze stelling: moeten we ernstig nadenken over verbieden? Ik denk dat we zeer ernstig moeten nadenken, en dan vooral in termen van bedoelde en onbedoelde neveneffecten. Er bestaat niet zoiets als hét salafisme. Deze denkfout wordt nog te veel gemaakt: er is niet zoiets als één islam, net zo min als er één christendom is. Net zoals Verhofstadt in zijn boek deed, pleit ik voor een onderscheid tussen de apolitieke of quitetistische salafisten en de politieke salafisten, waarvan de jihadi-salafisten de enige zijn die actief oproepen tot de kleine jihad en tot ombrengen van andere moslims, die tot andere strekkingen behoren, aanzetten. Hoe meer je over salafisme en de politieke islam leest, hoe duidelijker dat het opvalt dat het hier allerminst om “een eenheid” gaat. Toch delen salafisten het idee dat de sharia bovengeschikt is aan de democratische spelregels. Daarom vormen salafisten, samen met het moslimbroederschap (gebaseerd op de ideeën van Said Qutb) Al Qa’ida, Jabhat fatah al Sham (voorheen Jabhat al-Nusra), al Shabaab, Boko-Haram,…, en sjiitische extremistische organisaties een reële bedreiging voor de democratie.
De politieke leiders van ons land (maar ook vele academici en praktijkwerkers) hebben veel te laat beseft dat het salafisme gevaren inhield. Ik blijf het hallucinant vinden hoe opbouwwerker Peter Calluy in zijn boek Kroniek van een aangekondigde crisis reeds in 2006 waarschuwde voor de gevaren van de voorlopers van Sharia4Belgium en hoe iedereen, de andere kant opkeek, misleid door nuttige idioten zoals cultuurrelativisten die moedwillig zand in de ogen strooiden. Filosofen zoals Maarten Boudry hebben overschot van gelijk als ze stellen dat religie nog steeds de olifant in de kamer is en ten onrechte een voorkeursbehandeling geniet, maar dat wordt hen niet altijd in dank afgenomen. Nochtans voeren zij enkel een debat over een fenomeen, niet ad hominem. Die onbewuste fluwelen behandeling, samen met een victimisatiecultuur (“mijn gevoelens zijn geschaad”) heeft ons geïmmobiliseerd bij de aanpak van religieus extremisme.
De vraag is of salafistische organisaties verbieden een effectief bestrijdingsmiddel is. Verbieden is, zoals Verhofstadt in zijn boek zelf ook aangaf, een heikel punt in een liberale democratie. Immers, kenmerkend is nu net het idee dat de vrijheid van meningsuiting niet zo maar kan aangetast worden. Zelfs al kan het apolitieke salafisme een opstap of hellend vlak zijn naar de politieke jihad, is het nog maar de vraag of deze strekking verbieden heilzame effecten zou genereren. Ik sluit me op theoretische gronden aan bij het idee dat een weerbare democratie de plicht heeft organisaties te verbieden die manifest in strijd zijn met het EVRM. De discussie over verbieden is een belangrijke discussie over morele grenzen van het toelaatbare, de tolerantiedrempel. Inderdaad, een moeilijke evenwichtsoefening. Hoe zit het nu met de praktijk? Apolitieke salafistische organisaties verbieden is niet mogelijk. Niet-jihadistische salafistische organisaties zijn natuurlijk het mikpunt van haat door Jihadi’s. Het is logisch dat Jihadi’s bij het ronselen eerst mikken op hun “ideologisch meest nabije verwanten”.
Dat is niet nieuw en dat doen rechts-extremistische bewegingen ook. In Noorwegen is bovendien al gebleken dat apolitieke salafisten jongeren ervan hebben weerhouden om naar conflictgebieden zoals Syrië te trekken. Noorse apolitieke salafisten (zie bijvoorbeeld islam.net) kunnen dus wel degelijk jihadistische bewegingen (zoals het intussen ontbonden Profetens Ummah) een stokje in de wielen steken. Dit gegeven is interessant want het doorprikt wellicht een vooroordeel. Toch mag er niet te licht overgegaan worden en moet de volgende bedenking worden gemaakt. De gemiddelde apolitieke salafist is misschien wel een “bijstaander” die geen actieve rol speelt in het proces van rekrutering. Ook op passieve en dus meer indirecte wijze kan de apolitieke salafist de democratie ondermijnen. Dit kan wanneer de apolitieke salafist zich niet moeit met de Westerse samenleving waarin hij verzeild is geraakt en verzwijgt voor overheidsdiensten dat jihadisten actief zijn. Dat ruikt naar schuldig verzuim. Misschien is dat een verklaring voor het feit dat figuren zoals Salah Abdeslam zo lang onder de radar van de inlichtingendiensten bleven.
Maar wat dan wel? Veeleer dan het apolitieke salafisme te verbieden moet hen eerst worden duidelijk gemaakt dat zij hun eigen ondergang graven als zij zich zouden schuldig maken aan schuldig verzuim. Toegegeven, dat is een lange weg, en misschien wel nutteloos of utopisch van mijn kant. Vervolgens is het de vraag in welke mate verbieden geen onbedoelde neveneffecten genereert en daadwerkelijk resultaten oplevert. En wat met het politieke salafisme? Gegeven de gradaties is ook dit geen eenvoudig issue. Aangezien verboden vruchten zo lekker smaken, vind ik verbieden altijd een maatregel die dubbele effecten kan hebben. Ik pleit eerder voor het inperken en grondig screenen van politieke islamitische organisaties. Een duidelijk lik-op-stuk beleid tegenover het politieke salafisme dat aantoonbaar de regels van de democratie geschonden heeft, of dreigt te schenden (als er ernstige aanwijzingen zijn) is noodzakelijk. Een weerbare democratie mag de eigen ondergang niet graven. Maar: er moet evenveel, zo niet meer aandacht gaan naar de sociaal-structurele als situationele preventie van jihadisme en levensbeschouwelijke opvoeding en hervalpreventie.
Veel (criminologisch) onderzoek toont aan dat verbieden nauwelijks een ontradend of afschrikwekkend effect heeft onder diegenen die voor zich reeds de rekening hebben gemaakt de samenleving de rug toe te keren. Men kan zich de vraag stellen of verbieden niet vooral een symbolische functie heeft en veeleer een statement van een weerbare democratie is dan een effectief middel in de strijd tegen de haat. Vandaag de dag hebben we op vlak van wetgeving een uitgebreid instrumentarium (veel uitgebreider dan het instrumentarium dat bestond ten tijde van Popper’s pleidooi voor de weerbare democratie) beschikken om de vijanden van de democratie aan te pakken. Ik heb het dan over de mogelijkheden om individuen die de democratische regels overtreden (aanzetten tot haat, foreign fighters, …) aan te pakken.
Overigens leren alle criminele organisaties altijd iets uit de wijze waarop de samenleving reageert en worden ze slimmer, sluwer, gaan meer underground, en dan wat? Onze inlichtingendiensten zien wellicht niet graag volledige bewegingen ondergronds gaan, want dat maakt de echte controle op de meest staatsgevaarlijke individuen een pak moeilijker. Meer nog dan een wetgevend instrumentarium, moet er effectieve en efficiënte actie komen, moet het bestaande instrumentarium meer optimaal gebruikt worden, moet informatie gedeeld worden over wat werkt en niet werkt (en in welke context iets werkt en voor welke groepen) om het jihadisme (en andere vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme) een halt toe te roepen. Beleidsmakers mogen niet nalaten na te denken over de individuele en sociale push- en pull factoren die maken dat individuen zich beter voelen in een theocratie dan in onze liberale democratie: preventie en repressie vormen een geheel, dat zijn communicerende vaten in de strijd tegen terreur. Elk onevenwicht in de aanpak is daarom gedoemd tot een mislukking.
Lieven Pauwels
Kernlid Liberales en directeur van het Institute for International Research of Criminal Policy (IRCP), Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht, UGent.