Vrijheid voorop. Een kennismaking met het liberalisme - Patrick Stouthuysen
Professor Patrick Stouthuysen ken ik als ex-collega aan de VUB, en het doet me veel plezier om hier zijn boek in te leiden. Het is maar een boekje, zei hij me enkele maanden geleden. Maar ik vind het een heus boek. En iedereen die over een vrije samenleving wil nadenken – liberaal of niet – kan het best lezen. Het werk verschijnt naar aanleiding van de stichtingsverjaardag van de liberale partij, op 14 juni 1846, thans 170 jaar geleden. Het bestaat uit drie delen: de liberale beginselen, de geschiedenis van de Belgische Liberale Partij en nieuwe uitdagingen voor het liberale denken.
De liberale beginselen
Stouthuysen gebruikt Wittgensteins idee van de familieverwantschap om het begrip liberalisme te duiden. Benjamin Constant gebruikte als eerste de term, en doelde op zoveel mogelijk vrijheid voor de burger, met beperkingen van de overheid. Met de Verlichting deelt het liberalisme enkele strijdpunten en eisen: zoveel mogelijk vrijheid voor individuen als belangrijkste waarde. Dat is geen sociologisch vertrekpunt, maar een moreel. Natuurlijk zijn mensen deel van een samenleving, maar uiteindelijk mag het individu beslissen.
Waarop is die vrijheid gebaseerd? Locke spreekt over onvervreemdbare, natuurlijke rechten. Adam Smith meent dat vrijheid leidt tot de creatie van welvaart: indien elk individu zijn eigenbelang kan najagen, dan bevordert dit een gedeeld algemeen belang. Toch citeert Stouthuysen Chomsky om misverstanden over Adam Smith weg te werken. Smith was zich wel degelijk bewust dat de overheid de arbeidsrelaties moest regelen. Smith verdedigt dus de vrije markt om de vrijheid te bevorderen. Zijn denken is een efficiënt wapen tegen de al te sterke totalitaire interventies van de overheid. Maar de overheid moet wel wettelijk kader maken, naleven van contracten afdwingbaar maken en monopolies vermijden.
Een andere figuur is Immanuel Kant, die de nadruk legt op autonomie; dankzij de rede kan de mens zelf wetgever zijn, en zijn eigen morele handelen inschatten. Voor Jeremy Bentham is vrijheid fundamenteel om het eigen geluk te bepalen. Dat kunnen anderen niet in je plaats doen. Het onderscheid tussen klassieke en moderne liberalen speelt doorheen de geschiedenis: beide kampen discussiëren over de mate waarin de overheid een beleid kan uitstippelen. Klassieke liberalen verkiezen de negatieve vrijheid; moderne liberalen dan weer de positieve vrijheid, waarbij het individu zich kan ontplooiing binnen een geheel. Isaiah Berlin waarschuwt er echter voor dat de positieve vrijheid de deur opent voor paternalisme.
Liberalen vinden vrijheid dus belangrijk als middel voor een doel: het goede leven. Maar wat dat goede leven inhoudt, dat vullen ze niet in. Dit is de kracht en een mogelijke zwakte van het liberalisme, denk ik. Het is de kracht, omdat liberalen meer dan anderen het pluralisme respecteren – mensen zijn verschillend, je moet aan elk de vrijheid laten. Maar deze meta-visie kan een zwakte worden wanneer burgers wel degelijk vragen hebben over het goede leven, en moeite hebben om zelf die antwoorden te vinden. Wanneer de hang naar Grote Verhalen zo groot is dat religieus fundamentalisme, fascisme, populisme opduiken, dreigt het liberalisme als een ontoereikende optie te verschijnen
In het eerste deel bespreekt de auteur de verschillende liberale visies op de overheid. Tijdens de bespreking van de elementaire principes in het eerste deel, merkt de lezer de aanzet voor de problemen die er vandaag de dag zijn. En blijkbaar leven we in een minder liberale wereld dan we denken. dat is belangrijk, omdat het liberalisme makkelijk als oorzaak voor alle kwalen wordt aangewezen. Ik geef twee voorbeelden. Liberale denkers verzetten zich tegen monopolies. Wat betekent het dan dat technologische bedrijven – Facebook, Google – monopolies dreigen te verwerven, én aan de controle van de overheid ontsnappen? Sociale media hebben een sterke impact op de verspreiding van nieuws, ook fake nieuws. Ze passen wel een bepaalde code toe, ze censureren vrouwelijk naakt, terwijl ze fake nieuws laten passeren. Wie controleert wat ze doen? Ze hebben bijna onzichtbaar enorm veel macht verworven.
Tweede voorbeeld: de overheid heeft een taak waar de markt tekortschiet of tegen zichzelf moet worden beschermd. Het gaat bijvoorbeeld om wat economen het probleem van negatieve externaliteiten noemen: de kosten die je, als gevolg van je activiteiten, voor anderen veroorzaakt maar die je zelf niet draagt. Milieuvervuiling is zo’n voorbeeld van een negatieve externaliteit. Het is, vinden liberalen, aan de overheid om negatieve externe effecten te reguleren. Je zou dan de echte prijs moeten betalen voor de producten die je koopt, inbegrepen de onkosten die er zijn om het milieu te vrijwaren, en inclusief het gebruik van duurzame stoffen. Het is duidelijk dat deze consumptiemaatschappij daar helemaal niet op gericht is. We verbruiken energie, plastic, metalen alsof alleen de productiekost de volledige onkosten dekt, zonder visie op de toekomst. Vaak betreft het de productieprijs dankzij arbeiders in lageloonlanden, waardoor er niet eens een leefbaar, correct loon verrekend zit in de prijs.
De geschiedenis van de liberale partij
Ik wil slechts één momentje benoemen – hoe de bisschop van Namen het liberalisme de grootste dwaalleer van onze tijd noemt, in 1882. Het geeft erg veel inzicht in de perceptie van het liberalisme om de tegenstander aan het woord te laten. Zijn verhaal luidt als volgt: De grootste vergissing van deze tijd, het grootste gevaar is het liberalisme, een misdaad van Lucifer, en de hoogmoed van het liberalisme is ook de oorzaak van de val van Lucifer, die nu onder de mensheid wordt verspreid. De bron is de Franse Revolutie, al bestaan corrumperende ideeën zolang er zonden bestaan. De eerste schuldige die een corrupte doctrine als principe heeft uitgesproken is Luther, de vader van het protestantisme die door het vrije onderzoek de rede losmaakt van Gods beschikking.
Dat principe hebben de liberalen dan op de samenleving, en op hun privéleven toegepast. Het gevaar schuilt er dat het liberalisme de hoogmoed en alle passies bevordert. Je kan niet katholiek (of zelfs christelijk) en liberaal zijn tegelijkertijd. Een mens moet kiezen. Wat opvalt is dat liberalisme niet bestreden wordt als een alternatieve politieke stelling, maar als een laakbare morele positie. Eind 19e eeuw zijn we nog ver verwijderd van de politieke pluraliteit: mensen hebben andere politieke interpretaties van het algemene belang, en de verschillen worden juist niet in absolute morele termen uitgedrukt.
Ten tweede: het liberalisme wordt hier een gevolg van een theologische discussie, tussen de katholieken en de protestantse Luther: de gewetensvrijheid was de aanzet tot liberale principes. Ik denk dat deze stelling zeker klopt voor een denker als John Locke. Dat is een interessante opmerking wanneer je het basiskader van het liberale denken vandaag wil verdedigen en verspreiden onder mensen die vanuit een heel andere traditie denken: de gewetensvrijheid is niet vanzelfsprekend, en werd een thema vanuit een opvatting over God (elk individu heeft als opdracht om zich open te stellen voor de goddelijke genade).
In dit deel herneemt Patrick Stouthuysen ook een boeiend en helaas vergeten liberaal verleden: hij besteedt heel wat aandacht aan de rol van liberale burgemeesters aan het einde van 19e en het begin van de 20ste eeuw, die te weinig krediet hebben gekregen voor hun inspanningen om de stad voor iedereen leefbaarder te maken door straten, pleinen, musea en scholen te bouwen. zodra enkelvoudig stemrecht werd ingevoerd, gingen kiezers naar andere partijen. Die burgemeesters handelden vanuit een ‘civic pride’. Die dynamiek tussen een liberale pioniersrol, zonder politieke verzilvering van het beleid, is een rode draad doorheen die liberale Belgische geschiedenis.
Uitdagingen vandaag
Stouthuysen bespreekt er vier – milieu, armoede en ongelijkheid, maatschappelijk samenhang en zingeving. Ik belicht de laatste twee samen uit. Liberalisme als meta-visie impliceert zoals gezegd dat de liberalen geen inhoud geven aan het goede leven, maar de vrijheid om het goede leven openhouden. Dan kom je automatisch in een geest van pluraliteit en tolerantie terecht. Er zijn wel randvoorwaarden: basiskenmerken van een open samenleving, zoals individuele vrijheid, gelijkheid, pluralisme en tolerantie, rechtsstaat, neutraliteit van de overheid, democratie en kansengelijkheid. Dat staat voor de liberalen niet ter discussie. Ik hoef niemand er aan te herinneren dat deze principes wel degelijk ter discussie staan. De vraag is dan hoe je die pluraliteit behoudt.
Stouthuysen citeert Amin Maalouf, die een ‘code de conduit’ voorstelt: regels die door iedereen als eerlijk en efficiënt worden ervaren. De gedeelde toekomst moet het perspectief zijn voor samenhorigheid, niet het niet-gedeelde verleden. Het klinkt als een mooi idee. Twee dagen geleden had ik een discussie met een Belgisch-Turkse man (derde generatie), waaruit blijkt dat juist het verleden loslaten niet vanzelfsprekend is. Hij zei dat het Westen te negatief was over Erdogan, omdat het niets begreep van Erdogans grootsheid: de 20ste eeuw was een zwarte eeuw geweest voor Turkije. Na Wereldoorlog Een viel het Turkse Rijk, en begon de seculiere periode onder impuls van Atatürk. Erdogan geeft opnieuw fierheid en hoop, vanuit de islam, aan Turkije, en dus was de scherpe kritiek op zijn leiderschap onterecht.
Het verleden leeft bij die man dus nog heel erg, en dat verleden is bepalend voor zijn houding tegenover Turkije, en Europa. Zelfs over het niet-gedeelde verleden en haar betekenis bestaat dus vaak geen eensgezindheid: veel verschillende verledens moeten (toch deels) begraven kunnen worden vooraleer alle burgers samen aan de toekomst kunnen denken. Dezelfde paradox keert terug: het liberale denkkader vertrekt van vooronderstellingen over de vrijheid van het individu, over een toekomstgerichte identiteit, over de maakbaarheid van de samenleving en de kracht van het individu, terwijl die vooronderstellingen juist niet door iedereen worden gedeeld. Hoe betrek je mensen bij een project dat ze niet in eerste instantie delen, dat voor hen geen referentiepunt is, maar dat ook voor hen wel de beste garantie biedt op vrijheid, welvaart en veiligheid?
Een daarmee samenhangende vraag is hoe je het liberale denkkader verdedigt, en of je niet meer nodig hebt dan de nadruk op wetten en contracten. Wanneer het gaat over vrouwenrechten, bijvoorbeeld, zou je kunnen zeggen dat conservatieve levensstijlen een individuele keuze zijn. De moeilijkheid is dat uitgerekend vrouwen slachtoffer kunnen zijn van groepsdruk. Anderzijds behouden ze het recht op gewetensvrijheid die de Bisschop van Namen als een kwalijke liberale boodschap beschouwde.
Als besluit zou ik graag een suggestie doen om het debat over vrouwen en mannen verder te brengen dan een discours over rechten en wetten. In de discussie over geloof (de islam), over vrouwen, hoofddoeken en rechten is het begrip ‘eer’ binnengeslopen. Een vrouw moet bewijzen dat ze eervol is, dat ze de eer van de familie niet beschaamt. Vanuit een logica die gericht is op rechten raak je er moeilijk uit: het kan een individueel recht zijn om jezelf vanuit de gemeenschap te definiëren. Laten we dan eens kijken naar dat begrip ‘eer’. Dat is per definitie een sociaal concept. Het betreft een afspraak over wie respect verdient en wie niet, afhankelijk van een handeling, of een positie. Eer treft dan per definitie niet elke mens vanuit de idee van een onvervreemdbaar recht op menselijke waardigheid.
Juist dit gebruik van eer staat haaks op het liberale denkkader: zodra de idee van een individueel recht op individuele keuzevrijheid het overneemt, verdwijnt het concept ‘eer’. We gebruiken ‘eer’ tegenwoordig zonder de idee van dwang of groepsdruk, maar dat kan pas omdat we ‘eer’ beschouwen als iets waarover we zelf, als individu kunnen beslissen. Ik kan bijvoorbeeld stellen dat het een eer is om hier vanavond te spreken – niemand kan me dwingen dat te vinden, noch om het te zeggen. Zo’n gebruik staat haaks op de traditionele interpretatie van eer.
Met Kwame Appiah – auteur van het boek De erecode – denk ik dat het interessant kan zijn het begrip ‘eer’ opnieuw te begrijpen, juist om meer eensgezindheid rond dat gemeenschappelijke liberale kader te bereiken. Zo kunnen we duidelijker stellen dat het niet eervol is om vrouwen niet als gelijke wezens te beschouwen. Dat het eervol is voor een man of een vrouw om vrouwen hun vrijheden – professioneel, privé, familiaal – te gunnen. Dat eer juist betekent dat je morele integriteit niet op basis van uiterlijkheden kan beoordelen. En ik denk dat deze samenleving impliciet wel erecodes heeft (of althans had – ze staat erg onder druk) – zoals de noodzaak voor waarachtigheid en vrij onderzoek, inclusief wetenschappelijk onderzoek als onderbouw voor meningen.
Tot slot. Het liberalisme vertrekt van de individuele keuzevrijheid. Die insteek heeft de liberale partij echter niet altijd de sterke electorale winst opgeleverd die het verdiende, aldus Stouthuysen, Veel mensen zijn wel overtuigd geraakt van liberale waarden, zonder dat ze voor liberale partijen stemden. Daarbij is het niet makkelijk voor liberale partijen om een strakke partijstructuur op te bouwen, schrijft Stouthuysen, juist omdat individuele vrijheid zo’n hoog goed is. Maar er zijn ook uitgesproken voordelen van het feit dat het individuele denken zo belangrijk is: het liberalisme heeft een fantastische filosofische traditie, waarover je boeiende boeken kan schrijven, en dat is wat Patrick Stouthuysen gedaan heeft.
Vrijheid voorop is een glashelder boek dat meer vragen oproept dan het beantwoord – gelukkig maar. Het is vooral een boeiende aanzet om liberale gedachtengoed en de liberale geschiedenis beter te begrijpen, en om voor de toekomst nieuwe denkpistes te ontdekken.
Tekst van Tinneke Beeckman
Tinneke Beeckman sprak deze tekst uit op de avond van de voorstelling van het boek ‘Vrijheid voorop’ van Patrick Stouthuysen, op dinsdag 20 december 2016, in het Liberaal Archief te Gent.