Hyperpolitiek (2023) - Anton Jäger
Hyperpolitiek (2023) - Anton Jäger
Het is al even geleden dat een politiek schrijver me intrigeerde en nog langer geleden dat het een marxist was, want hedendaagse marxisten dwalen per definitie.
Maar je kan ook dwalen met flair, en daar slaagt Anton Jäger (°1994, zoon van barones Anne Teresa De Keersmaeker) goed in. Zijn denkwerk is – in tegenstelling tot bijvoorbeeld dat van Paul Goossens – elegant en prikkelend.
De honderdveertig bladzijden Hyperpolitiek verzamelen vier eerder gepubliceerde essays die allemaal hetzelfde betreuren: namelijk het verdwijnen van de massapolitiek die links zo groot maakte tijdens de ‘trente glorieuses’.
De titel van zijn boek heeft Jäger ontfutseld aan Peter Sloterdijk die hem muntte in zijn werk In hetzelfde schuitje: Proeve van een hyperpolitiek (1993). Ik haalde dat boekje van Sloterdijk naar aanleiding van deze recensie in huis en vond het haast onleesbaar. De achterflap zegt nochtans heel mooi dat de stress voor ons kuddedieren in de geglobaliseerde wereld bijna onhoudbaar is en er zijn dagen dat ik het daar niet mee oneens ben.
Van ‘bowling alone’ tot ‘bowling for fascism’
De grote vraag van Jäger is, hoe maken we links even groot als het ooit was? Om die vraag te beantwoorden heeft hij veel gelezen, zowel aan de linkerkant als de rechterkant van het politieke spectrum. Daarom maakt hij zijn lezer zowel attent op Bowling alone (1980) van Putnam en het antwoord erop “Bowling for fascism” (2017). Het eerste boek beweert dat – willen we de democratie redden – we meer moeten investeren in sociaal kapitaal om het sociaal weefsel te herstellen zodanig dat mensen niet meer in hun uppie gaan bowlen en zich van de weeromstuit socialer zullen gaan gedragen. “Bowling for fascism” beweert dan weer dat een hersteld sociaal weefsel evengoed tot asociaal fascisme kan leiden.
Voorts is Jäger de perfecte entree om je te verdiepen in de heilige drievuldigheid van Frans literair links: Annie Ernaux (°1940), Didier Eribon (°1953) en Édouard Louis (°1992), schrijvers die de traditie van Les Misérables (1862) en Germinal (1885) voortzetten. Die nadruk op het artistieke maakt Jäger uniek, het is dan ook de reden dat je stukken van zijn hand ook in de Vlaamse kunstkrant De Witte Raaf zal aantreffen.
Verwonderlijk: in de huidige polycrisis – een woord dat onlangs ook bij Elchardus opdook – en dat slaat op kwalijke ontwikkelingen zoals het klimaat, de Russische invasie van Oekraïne, de naweeën van covid, BLM en de bankencrisis; wordt met geen woord gerept over de 'nieuwe religiositeit' in de gedaante van de meest recente versie van het Abrahamitische monotheïsme dat sinds 2001 weer helemaal op de kaart staat.
‘De kerken hebben hun kerkbanken niet meer weten te vullen,’ schrijft Jäger en dat is wel waar maar ook totaal naast de kwestie want de kerkbanken zijn vandaag de matten van het vrijdaggebed en die zitten behoorlijk vol. Het zou naïef zijn niet in te zien dat ook daar zich nieuwe politieke breuklijnen aftekenen.
Kortzichtig vind ik ook volgende vaststelling waar Jäger aan voorbij gaat: de welvaartsstaat bestaat reeds. Gezien dat feit, moeten we ons dan niet de vraag stellen waarvoor we gaan vechten? Dat was in de naoorlogse jaren niet zo moeilijk: afschaffen van kinderarbeid, recht op kindergeld, dertiende maand, betaald verlof, vaderschapsverlof, vijfdagenweek, noem maar op, er viel wat te winnen. Anno 2024, wat wil links? Vechten voor het globale zuiden? Een versnelling van het halen van de millenniumdoelstellingen? Of eerder lokale ‘I shop therefore I am’-koopkracht? Een strijd ten faveure van de groene zaak die van de groen-rode spagaat een heuse spreidstand maakt? Of meer gewicht van de nieuwe religiositeit op het bestel? Afschaffen van de afschaffing van onverdoofd slachten? Wat zal het worden? Links heeft geen gemeenschappelijk doel meer. En zonder doel, geen gerechtigheid noch rechtvaardigheid, omdat je niks hebt om aan af te meten. Zonder teleologie, geen moraal, en zonder moraal geen ideaal.
Als een arbeidersklasse – zoals dat in de 19de eeuw het geval was – in de volledige abjecte miserie zit, is het niet zo moeilijk om in de strijd tegen de armoede een welvaartsstaat als wortel voor de ogen te houden. En als een heel continent – zoals dat na de Tweede Wereldoorlog het geval was – unisono roept ‘dit nooit meer’, is het niet verwonderlijk dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens er kwam.
Het nieuwe proletariaat
Waar kan links zich dan wel achter scharen? Toegegeven, het is een moeilijke vraag. Ik moet denken aan een stuk uit 2004 van de Britse politieke analist David Goodhart (°1956) dat de veelzeggende titel “Too diverse?” draagt. De argumentatie gaat ongeveer zo:
‘Misschien is Europa meer zoals de Verenigde Staten aan het worden. Waaruit bestaat het ‘progressieve dilemma’? De basis waarop je grote sommen geld aan belasting kunt innen en uitbetalen in de vorm van uitkeringen, is dat de meeste mensen denken dat de begunstigden mensen zijn zoals zijzelf, die moeilijkheden ondervinden die zij zelf ook zouden kunnen ondervinden. Als waarden meer divers worden, als levensstijlen meer gedifferentieerd worden, dan wordt het moeilijker om de legitimiteit van een universele verzorgingsstaat met risicodeling in stand te houden. Mensen vragen: “Waarom zou ik voor hen betalen als ze dingen doen die ik niet zou doen? Dit is Amerika versus Zweden. Je kunt een Zweedse welvaartsstaat hebben op voorwaarde dat je een homogene samenleving bent met intens gedeelde waarden. In de VS heb je een zeer diverse, individualistische samenleving waar mensen minder verplichtingen voelen ten opzichte van medeburgers. Progressieven willen diversiteit, maar daarmee ondermijnen ze een deel van de morele consensus waarop een grote welvaartsstaat rust.’
Die zoektocht naar een nieuwe set gedeelde waarden, een nieuw project, lijkt me de vraag waar Jäger en links in het algemeen op moet antwoorden. Doet hij dat? Niet echt.
Hoewel Jäger wel Ernesto Laclau (1935 – 2014) en Chantal Mouffe (°1943) vermeldt, heeft hij het niet over de cruciale rol die het tweetal speelde in de diversifiëring van de linkse strijd. In hun tekst "Socialist Strategy: Where Next?" (1981) vraagt het tweetal zich luidop af of de notie van klassenstrijd niet gewijzigd moest worden. Kan men nog wel rekenen op de stemvijver van de naoorlogse arbeidersbeweging waar links altijd haar stemmen uit geput had? Moet de linkse strijd zich niet eerder richten op ‘vrouwen, nationale, raciale en seksuele minderheden én antikernenergie- en anti-institutionele bewegingen die wel duidelijk een antikapitalistisch karakter hebben maar wiens identiteit niet opgebouwd is rond specifieke klassenbelangen.’
Laclau en Mouffe hadden gelijk en hun strategie werd overgenomen. En vandaag? Bestaat de arbeidersklasse eigenlijk nog? Is Europa überhaupt nog een continent dat zich toelegt op zware industrie, de natuurlijke habitat voor de arbeider?
En is Europa niet ook net als Amerika geworden met arbeiders en patroons met dezelfde behoeftes en verlangens? Reeds in 1964 zei Herbert Marcuse (1898 – 1979) in De eendimensionale mens, hier in een vertaling van Paul Brand:
‘Als arbeider en baas van hetzelfde televisieprogramma genieten en dezelfde vakantiecentra bezoeken, als een typiste zich even aantrekkelijk kan opmaken als de dochter van haar werkgever, als een n**** een Cadillac bezit, als ze allemaal dezelfde krant lezen, dan duidt deze nivellering niet op het verdwijnen der klassen, maar op de mate waarin de onderworpenen deelhebben aan de behoeften en bevredigingen die goede diensten bewijzen aan de handhaving der gevestigde orde.’
Strikt genomen is er sinds 1964 weinig veranderd. De televisie werd vervangen door sociale media, maar dat is het zowat, de klassenstrijd werd na de Tweede Wereldoorlog begraven.
En nu de naam Marcuse is gevallen, denk ik aan een citaat van de aartsconservatieve politieke commentator Pat Buchanan (°1938):
‘Wie zal de rol van het proletariaat op zich nemen in de komende culturele revolutie? Marcuse's kandidaten: radicale jongeren, feministen, zwarte militanten, homoseksuelen, de vervreemden, de asocialen, Derde Wereld revolutionairen en alle boze stemmen van de verguisde 'slachtoffers' van het Westen.’
Jäger beseft dit heus allemaal wel maar toch betreurt hij het ‘verlies aan revolutionair potentieel’. Want waaruit bestaat de strijd vandaag?
Hashtag-activisme
Vandaag is alles vager en diffuser. Men weet niet meer zo goed voor wat men strijden moet. En men vecht dan maar her en der voor een willekeurige goede zaak, zwalpend op de golven van de sociale media. Dat is wat Jäger aanklaagt. Hij bestrijdt eigenlijk – zonder het woord gebruiken – het betekenisloze hashtag-activisme zoals het vandaag op ‘de socials’ bestaat: leeg, vrijblijvend en engagementsloos.
Particratie
Hoewel noch het woord zuil, noch het woord verzuiling in het boek voorkomen, blijft Jäger nostalgisch verlangen naar de verzuilde massapolitiek van voor de digitale revolutie. Nochtans ziet hij die periode op sommige pagina’s zoals die echt was: bevuild door alledaags racisme, seksisme en toxisch leiderschap. Mij doet het denken aan het communisme en fascisme van het midden van de vorige eeuw waaruit de jaren zeventig sociale democratie gegroeid is die ik niet mis. Het schrale medialandschap van toen met één televisiestaatszender en verzuilde kranten. Toch uit Jäger nergens kritiek op de particratie die toen hoogtij vierde. Ik ben dan ook benieuwd wat hij van het werk van Thomas Goorden vindt, de grootste Vlaamse bevechter van de uitwassen van partijpolitieke praktijken.
Moeilijke woorden
Jäger gebruikt graag moeilijke woorden. Zo lezen we op pagina 96 ‘neo-bonapartistische acclamatie’. Verder noteren wij nogal wat keren de bijzonder onelegante formulering ‘we kunnen stellen dat’, maar het kan dat die onvolkomenheid op het conto van de vertaler dient geschreven te worden.
Leesplezier
Verder nog vermakelijk: Jäger is een marxist en zijn moeder werd als barones tot de adelstand verheven, dat lijkt me voer voor knetterende tafelgesprekken rond de kersttafel over het wel en wee van het egalitaire en het elitaire. Wie weet vinden moeder en zoon op zulke avonden elkaar wel op een derde weg: rechts noch links, gewoon mooi democratisch?
Hyperpolitiek is een plezier om te lezen en ondanks de tekortkomingen blijft Jäger een auteur wiens werk ik met verlangen tegemoetzie. Vooral voor mensen met enige affiniteiten met de kunsten is het werk van Jäger een aanrader.
Recensie door Jan-Willem Geerinck
Hyperpolitiek kwam uit bij Atheneum en kost 16 euro