Rechten voor bomen – Floris van den Berg

Rechten voor bomen – Floris van den Berg

De laatste decennia is de muur die de mens tussen zichzelf en de overige schepselen heeft opgetrokken meer en meer aan het verbrokkelen. Jozef Keulartz

Op 5 april 2019 heeft de Nationale Vergadering in Frankrijk een Verklaring van de Rechten van de Boom aangenomen waarvan artikel 3 luidt: “Een boom is een levend organisme waarvan de gemiddelde levensduur veel langer is dan die van een mens. Hij moet zijn hele leven gerespecteerd worden en heeft recht zich vrij te ontwikkelen en te reproduceren, vanaf zijn geboorte tot aan zijn natuurlijke dood, of het nu om een stadsboom, of een plattelandsboom gaat. Een boom moet beschouwd worden als een rechtssubject, ook wanneer het gaat om wetten inzake menselijk eigendom.” (in: Keulartz, Boommensen)

Dat is een monumentale verklaring die de morele cirkel enorm uitbreidt. Frankrijk heeft een beroemde traditie van emancipatoire verklaringen met als beroemdste de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen uit 1789 die uiteindelijk, met 159 ertussen, heeft geleid tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die in 1948 door de Verenigde Naties werd aangenomen. Zou het weer 159 jaar duren voordat de verklaring uit 2019 tot een universele verklaring leidt? Dan zitten we in het jaar 2178.

Eén van de kenmerken van het project van de Verlichting waar de mensenrechtenverklaringen uit voortkomen, is de axiologie: welke dingen hebben morele status, wat is daarvoor het inclusiecriterium en wat voor gevolgen heeft het als een object morele status heeft? Als bomen morele status krijgen waaraan rechten verbonden worden, dan limiteert dat wat mensen bomen mogen aandoen. Zoals ik artikel 3 lees is er geen ruimte om bomen te mogen kappen, hooguit te snoeien, al mag dat de genoemde vrije ontwikkeling niet in de weg staat. De praktische morele consequenties van het uitbreiden van de morele cirkel, of dat nu gaat om niet-menselijke dieren of om bomen, zijn verregaand. Als bomen niet meer gekapt mogen worden, dan heeft dat invloed op menselijk handelen. De vraag is of het überhaupt mogelijk is om de samenleving zo te organiseren dat er nooit bomen gekapt worden. Hoewel de praktische bezwaren tegen implementatie van de Franse bomenverklaring veelvuldig zijn, denk ik dat het van het uiterste belang is om bomen niet alleen te zien als instrumenten voor wat de mens er maar mee wil doen.  

Milieufilosoof Joseph Keulartz (1947) slaagt erin om in Boommensen. Over nut en nadeel van humanisering van de natuur (2020) in minder dan honderd pagina’s niet alleen het landschap van de milieufilosofie te schetsen, maar ook om één van de ontwikkelingen in het vakgebied, namelijk het denken over planten en bomen als voelende subjecten, van kritiek te voorzien. Het boek is ook nog eens leuk geïllustreerd. Tijdens het lezen was ik bij vlagen laaiend enthousiast, maar nu ik het uit heb en er nog eens over denk, vraag ik mij af wat het boek bij zou kunnen dragen aan het oplossen van de ecologische crisis en dan blijft het stil. Het boek is meer een oefening in denken over natuur dan dat het een duidelijke richting biedt. Het boekje biedt een overzicht en heldere uitleg van tal van milieufilosofische begrippen. Ik doe een greep, dan weet je ongeveer waar je staat in je kennis over het vakgebied: antroponegatie, antropofobie, mechanofobie, antropomorfisme, moreel extensionisme, zoöcentrisme, biocentrisme en pedomorfisme.

‘In de omgang met huisdieren heeft de vermenselijking van dieren gaandeweg plaatsgemaakt voor een verkleutering, en heeft het antropomorfisme de vorm aangenomen van wat ook wel wordt aangeduid als “pedomorfisme”: het toekennen van kinderlijke eigenschappen aan dieren.’ Keulartz bedoelt dat mensen hun huisdier als een kind behandelen en het dier ook kinderlijke eigenschappen toekennen. De kleding- en accessoirewinkels voor huisdieren zijn daar een voorbeelden van. Hij schrijft dat er naast een dierenuitvaartcentrum ook al een rouwcafé is waar je kunt praten met lotgenoten die ook een niet-menselijke huisgenoot hebben verloren. Mensen hebben inconsistente opvattingen over dieren: we houden van huisdieren, maar we houden ook dieren onder erbarmelijke omstandigheden in bioindustrie. Wij mensen houden van de natuur op de manier hoe het ons uitkomt: wij houden van onze hond én van een biefstukje; wij houden van de natuur want we hebben toch zo’n mooie vaas met bloemen op tafel en een groen gazon. Het aantal huisdieren is de afgelopen decennia, met name in westerse landen, exponentieel toegenomen. Hoe slechter het met de natuur en biodiversiteit gaat, hoe meer dieren in de bio-industrie zitten, onze liefde voor huisdieren neemt navenant toe. Het is wel een egoïstische liefde, want de huisdieren moeten wel voldoen aan onze smaak (vandaar het fokken van rassen) en als het ons niet bevalt doen we het dier gewoon weer weg – zie hoe vol de asielen zitten. Zoals veel milieufilosofen wijst ook Keulartz op de door de moderniteit toenemende mate van vervreemding van de natuur: ‘Omdat het grote publiek het contact met de natuur in toenemende mate heeft verloren, is het zich er steeds minder van bewust dat de echte wereld weinig gelijkenis vertoont met het eigen wensbeeld.’

In het baanbrekende boek Animal Liberation: A New Ethics for our Treatment of Animals (1975) populariseert Peter Singer het concept van speciësisme (soortisme) waarmee hij discriminatie op basis van soort bedoelt. Soortisme is volgens Singer een vorm van discriminatie vergelijkbaar met seksisme (discriminatie gebaseerd op sekse/gender) en racisme (discriminatie gebaseerd of ras/huiskleur/etniciteit). Discriminatie gaat over het maken van een moreel onderscheid op basis van een irrelevante eigenschap. Iedereen begrijp dat het discriminatie is om kalende mannen te weren bij een theatervoorstelling, om grappige mensen te weren bij cabaret of om brildragers de toegang tot een bibliotheek te ontzeggen. Deze voorbeelden begrijpt – hopelijk – iedereen. Maar lang niet iedere vorm van discriminatie is zo invoelbaar. Dat komt omdat het soms zo is dat discriminatie verstopt zit in een lange traditie en in opvoeding of onderwijs. Als iets heel normaal voelt omdat iedereen om je heen dat doet en je geleerd hebt dat het goed is, hoe kan het dan fout zijn? Wel nu Welnu, dat is precies waar toegepaste ethiek zich op richt: om te bepalen of zaken die ook vanzelfsprekend zijn. In Animal Liberation richt Singer zijn aandacht op hoe mensen omgaan met niet-menselijke dieren en hij gebruikt als uitgangspunt het adagium van de utilist Jeremy Bentham: ‘Can they suffer?’ Het antwoord hierop is volmondig ja: alle dieren die in de dierindustrie gebruikt worden, kunnen lijden. In het hoofdstuk hierover gaat Keulartz wel in op de mogelijke consequenties die dit heeft, namelijk dat we ons ook zouden moeten bemoeien met het leed in de natuur, zoals met de leeuwen die gazellen opeten (het zogenaamde predatieprobleem), maar hij wijst niet op de logische consequentie die de uitbreiding van de morele cirkel met zich meebrengt, namelijk veganisme.

Een volgende mogelijke uitbreiding van de morele kring is het biocentrisme waarbij leven het morele criterium is: als iets leeft hoort het bij de morele club. Dit concept is ontwikkeld door de filosoof Paul Taylor in zijn boek Respect for Nature: A Theory of Environmental Ethics (1986). Dat is een enorme uitbreiding vergeleken met antropocentrisme en sentiëntisme, er zijn nogal wat wezens die leven, niet alleen insecten, bomen en planten, maar ook bacteriën. Keulartz lijkt in zijn boek te pleiten voor een nieuw moreel criterium waarbij planten en met name bomen wel binnen de morele cirkel vallen en bacteriën niet. Het is dus een gemodificeerde versie van het biocentrisme. Keulartz behandelt de recente wetenschappelijke inzichten omtrent de mogelijke intelligentie en het mogelijk gevoel van bomen en planten. Hij doet dat enigszins ongelukkig door eerst enkele pseudowetenschappelijke werken te behandelen zodat je de indruk krijgt dat het hier om pseudowetenschap gaat, om vervolgens de recente wetenschappelijke literatuur te behandelen. Hieruit komt naar voren dat planten een totaal andere soort van intelligentie hebben dan dieren, maar dat die intelligentie en de bewuste respons op de omgeving er wel degelijk zijn.

Als bomen een vorm van bewustzijn hebben en ze dus op de een of andere manier kunnen lijden, dan vallen ze binnen het criterium van het sentiëntisme (Can they suffer?). Dat heeft dat verstrekkende gevolgen voor onze omgang met bomen en planten. De morele noodzaak is dan niet langer veganisme waarbij er ook schade en leed aan planten wordt gedaan, maar fruitarianisme. Bij fruitarianisme kunnen vruchten of delen van de plant of boom worden genuttigd, zolang de plant als geheel maar intact blijft. Bij het oogsten van eenjarige groenten, zoals aardappelen, soja en maïs is daarvan geen sprake.

Keulartz gaat vervolgens in op de verhouding van mensen tot bomen en tot landschappen. Gaandeweg door het boek wordt Keulartz steeds concreter, hij richt zich op landschapsbeheer in Nederland de afgelopen decennia en de rol van bomen hierin. Hij heeft ook een specifieke boeman in gedachten: de boer en CDA-er Henk Bleker die tijdens zijn korte termijn als minister van landbouw de vergroening en verduurzaming van het Nederlandse landschap de nek omdraaide ten faveure van de kortetermijnbelangen van de industriële landbouw en veeteelt (en dus van de CDA-achterban).

Keulartz laat zien dat er verschillende perspectieven zijn op landschapsbeheer in Nederland. Hier wordt duidelijk waar Keulartz staat in de discussie over de morele cirkel. Hij is niet tegen het instrumenteel gebruik van de natuur (zowel van dieren als van bomen). Daarmee is hij primair antropocentrisch. Hij ziet in Nederland het liefst een grote diversiteit aan landschappen. Die diversiteit is een combinatie van natuur en cultuur: ‘Behalve aan de ligging in een delta van grote rivieren, is de grote biodiversiteit in ons land ook te danken aan de verrijkende invloed van de mens, die deze delta eeuwenlang intensief voor land- en bosbouw gebruikt heeft. Hierdoor is een grote verscheidenheid aan cultuurlandschappen ontstaan, waarvan een aantal elders in Europa niet of nauwelijks voorkomt.’ De relevante morele criteria voor Keulartz zijn dus biodiversiteit en verscheidenheid aan landschappen. ‘”Kappen met kappen” is eenvoudigweg geen optie wanneer we de grote rijkdom van ons landschap niet willen verliezen.’ Hij geeft echter geen verdere rechtvaardigingsgronden voor deze twee criteria die voor hem blijkbaar vanzelfsprekend zijn. Er zijn meerdere rechtvaardigingsmogelijkheden. Biodiversiteit kan allereerst worden gezien als een voorwaarde voor duurzaamheid. Ten tweede kan biodiversiteit worden opgevat als iets dat intrinsieke waarde heeft. Dit past in een ecocentrisch wereldbeeld (maar niet noodzakelijk). Het lijkt erop of Keulartz, ondanks zijn inhoudelijke analyse van sentiëntisme en biocentrisme, of de deelvariant daarvan, boomcentrisme, terugvalt op antropocentrisme.

Keulartz is niet categorisch tegen het kappen van bomen en hij is niet categorisch tegen het gebruiken van niet-menselijke dieren in de veehouderij. De toegenomen rechten voor dieren hebben veel gebracht, stelt Keulartz vast. Er kleven nadelen aan de humanisering van de natuur. Het taboe op de boomkap als gevolg van protesten zal volgens Keulartz leiden tot aantasting van de variëteit aan landschapstypen en de bijbehorende soortenrijkdom. De ‘verkleutering’ die hij in de omgang met dieren ziet, leidt ertoe dat natuurlijk diergedrag zoals het doden van prooidieren als aanstootgevend wordt gezien.

Waar Keulartz staat is niet duidelijk. Hij doet mij denken aan het groen conservatisme van Roger Scruton waarbij het gaat om het behoud van tradities en cultureel erfgoed inclusief het traditionele landschap met kleinschalige landbouw en dorpjes. Keulartz vat een heleboel theorie toegankelijk en handzaam samen, maar de vraag blijft: wie moet nu wat doen? Hoever moeten we de cirkel van de moraal oprekken, welke entiteiten vallen binnen deze nieuwe cirkel en wat betekent dat? Kunnen we nu wel of niet vlees eten, een vogels verslindende kat als huisdier nemen, een houtkachel hebben? En: heeft Nederland wel of geen toekomst in het licht van de op handen zijnde ecologische catastrofe? Keulartz benadert de problematiek of het Spielerei is, alsof er geen honderden miljoenen levens van niet-menselijke dieren op het spel staan, alsof er geen stikstofcrisis is en geen CO2-crisis. Hij schiet zijn pijlen af op enkele wijsgerige posities en laat de lezer in vertwijfeling achter en vertwijfeling betekent dat er niets in hun gedrag zal veranderen. Als Keulartz ook maar iets van het traditionele Nederlandse landschap wil behouden (wat er na de desastreuze ruilverkaveling tenminste nog van over is), dan is het grootste obstakel de intensieve veehouderij. En hoewel Keulartz de dierethiek uitgebreid behandelt komt er geen conclusie. En filosoferen zonder conclusie is luchtfietserij.

 

Floris van den Berg

De auteur schreef diverse boeken waaronder De vrolijke feminist en Groen Liberalisme

Print Friendly and PDF
Populisme ondermijnt de democratie – Floris van den Berg

Populisme ondermijnt de democratie – Floris van den Berg

Pleidooi voor de legalisering van drugs – Jef Druyts

Pleidooi voor de legalisering van drugs – Jef Druyts