De woke ondermijning van filosofieonderwijs – Floris van den Berg
“De claim dat filosofie objectieve, neutrale, universele theorieën zou betreffen, geschreven door ‘ontlichaamde’ filosofen, volledig losstaand van contexten als achtergrond en gender, is onzinnig.” - Booy & Varekamp
Toen ik als eerstejaars student geschiedenis en Japanologie in Leiden uit interesse mijn eerste geschiedenis van de filosofie las, was dat het als Prisma Pocket in twee delen uitgegeven boek De geschiedenis van de filosofie (1950) van Hans Joachim Störig. Het boek begint met de klassieke Indiase filosofie en dan de klassieke Chinese filosofie. Daarna volgt de Griekse filosofie en ontrolt zich het verhaal van de westerse filosofie. Uit interesse volgde ik in Leiden vakken over Indiase en Chinese filosofie, Chinese cultuurgeschiedenis en boeddhisme. Bij Japanologie richtte ik mij vooral op de geschiedenis van ideeën: neoconfucianisme, boeddhisme met de vele scholen (waarbij ik vooral in zenboeddhisme geïnteresseerd was) en shintoïsme.[1] Toen ik verder in mijn studie begon met filosofie, eerst in Leiden en later in Utrecht, kwam ik erachter dat er helemaal niets over niet-westerse filosofie op het programma stond. Nu had ik dat al uitgebreid zelf aan mijn curriculum toegevoegd, dus ik ervaarde het niet als lacune.
Na mijn afstuderen in Japanologie vertrok ik naar Japan om daar dieper de Japanse cultuur en met name de daar hoogontwikkelde traditie van de theeceremonie (chadō) te bestuderen en te beoefenen. Deze ervaring liep stuk op Japans dogmatisme en hiërarchische machtsrelaties met een sadomasochistisch tintje: studeren moet (althans in dat vreemde eeuwenoude instituut Urasenke in Kyoto waar mijn vriendin en ik waren beland) vooral afzien zijn. In Japan besefte ik eens te meer wat de waarde is van de westerse Verlichting waarbij het individu autonoom is en waarin het kritisch bevragen van tradities, machtsstructuren en kennisclaims uniek is. We keerden teleurgesteld terug uit Japan. Daarna nam ik de studie filosofie weer op. Ik kwam erachter dat de Verlichting – waar ik in geïnteresseerd ben ‒ maar een klein deel van de filosofie uitmaakt en dat een groot deel van het curriculum metafysische dwaalwegen zijn, met Heidegger als duistere oppercharlatan. Met behulp van de nodige coaching van mijn mentor zette ik door om uiteindelijk toch in de filosofie af te studeren en te promoveren.
In 1995 verscheen het prachtig geïllustreerde boek De verbeelding van het denken. Geïllustreerde geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie onder redactie van Jan Bor, Errit Petersma en Jelle Kingma. Ik had het boek al een poos niet meer ingekeken, maar nu ik het weer doorblader zie ik hoe schitterend het is. Het is een bladerboek met tal van illustraties (niet alleen maar portretten), met korte uitleg, primaire teksten in tekstblokken en er zijn duidelijke en bondige alinea’s met subkopjes. Het is ook toegankelijk en helder geschreven – het boek is een prima handboek voor de middelbare scholen, HOVO-cursussen[2], volksuniversiteiten, maar ook voor studenten, inclusief filosofiestudenten.[3] Dit boek heeft oosterse en westerse filosofie samengevoegd. Niet zoals bij Störig een apart hoofdstuk over de klassieke Indiase en Chinese filosofie, maar door het hele boek heen aandacht voor de niet-westerse filosofie. In De verbeelding van het denken zijn ook de islamitische en joodse filosofie opgenomen.[4] De teksten in het boek zijn geschreven door (Nederlandse) experts, zo is het hoofdstuk over Chinese filosofie geschreven door prof. Erich Zürcher die specialist is in boeddhistische filosofie en in Leiden doceerde (waar ik magnifieke colleges bij hem heb gevolgd). Wat mij betreft wordt dit boek op middelbare scholen gebruikt als basisboek. Maar ik heb niet geteld hoeveel vrouwen en mensen van kleur er in het boek staan, dus er is kans dat het niet door de hedendaagse woke ballotage komt.
Filosofie wordt thans in Nederland op middelbare scholen gegeven en het is een eindexamenvak. Ik had ook dolgraag filosofie op de middelbare school gehad willen hebben![5] Nu is er gedoe over het filosofiecurriculum op de middelbare school, omdat het voornamelijk bestaat uit Dead White Males, er nauwelijks vrouwen of gekleurde mensen aan bod komen en er geen of nauwelijks aandacht is voor niet-westerse filosofie. De term ‘niet-westers’ ligt ook onder vuur omdat de standaard blijkbaar westers is en dat wat niet-westers is gedefinieerd wordt als dat wat niet westers is.
Kritische zelfreflectie hoort bij filosoferen, niet alleen op jezelf maar ook op wat filosofie is en wat niet en waarom. Reflectie over de canon van de filosofie is daarom goed, maar veranderingen daarin moeten wel worden aangebracht op basis van goede argumenten. De tijd is beperkt, vooral de tijd die op school en in het onderwijs in het algemeen aan filosofie besteed kan worden. Bij elk vak moet er noodgedwongen een keuze gemaakt worden wat essentieel is. Bij filosofie is er, meer dan bij andere vakken, ruimte om te manoeuvreren hoe filosofie wordt onderwezen en welke aspecten ervan en welke filosofen aan bod komen. So far so good. Het essay ‘Diversiteit als toetje’[6] van Heleen Booy en Kiki Varekamp stelt: ‘Filosofie is voor álle leerlingen. Maar wie weleens een schoolboek voor filosofie openslaat, ziet dat dit anders lijkt. Bijna alleen maar mannelijke en witte filosofen staan in het examenprogramma.’
Volgens de auteurs heeft filosofieonderwijs daarom een diversiteitsprobleem. Ik zou dit de representatiedrogreden willen noemen: er moet een representatie zijn tussen object (leerstof, kunst, literatuur) en subject (leerling). Als een subject zich niet gerepresenteerd voelt (op basis van huidskleur, gender, etniciteit, et cetera) dan is er iets mis met het object. Nogmaals: dit is een drogreden. Je kunt hoogstens zeggen dat er om pedagogische en psychologische redenen aanleiding zou kunnen zijn om rekening te houden met de doelgroep: zoals dat kinderboeken veel plaatjes hebben en vaak kinderen in de hoofdrol hebben. Maar een onderdeel van volwassen worden is dat je jezelf juist niet per se terug hoeft te zien in kunst en cultuur.
Het is goed mogelijk je in te leven in Anne Frank ook als je geen jong meisje bent en geen jood. Of kun je je niet inleven in Frederick Douglass, de vrijgemaakte slaaf? Kijk, als een onderwijsinstelling wil uitstralen dat alle soorten mensen welkom zijn dan is het qua communicatie een strategie om allerlei soorten mensen in de folders en websites te zetten, zelfs als het geen representatieve doelgroep is (door bijvoorbeeld een moslima met hoofddoek af te beelden terwijl daar maar weinig dames mee rondlopen). Of het curriculum representatief moet zijn of niet is een heikel punt. Ik ben van mening van niet. Het is begrijpelijk dat bij cultuurvakken op school (kunstgeschiedenis, geschiedenis, filosofie) in westerse landen als het onze vooral[7] aandacht gaat naar de westerse traditie. Dat er dan voornamelijk witte mannen voorbijkomen is onvermijdelijk.[8]
Filosofiedocenten Booy en Varekamp schrijven: ‘Wanneer er […] bijna alleen maar mannelijke en witte filosofen in het examenprogramma staan, schotelen we onze leerlingen en studenten voor dat filosofie een witte, mannelijke, westerse aangelegenheid is.’ Tot vrij recent was filosofie inderdaad met name een aangelegenheid van witte westerse mannen. Dat lag aan allerlei maatschappelijke vormen van discriminatie. Die vormen van discriminatie zijn nu grotendeels weg: iedereen kan filosofie studeren, ook niet-westerse studenten. Filosofie is daarmee niet anders dan de wetenschappen: in de astronomie, biologie, natuurkunde, scheikunde, geologie, archeologie, paleontologie, filologie et cetera: het overgrote deel van de bestudeerde theorieën is afkomstig van witte westerse mannen. Maar dat wil niet zeggen dat die kennis alleen relevant is voor witte westerse mannen of dat alleen witte westerse mannen een zinnige bijdrage aan wetenschap kunnen leveren. Filosofie verschilt van de wetenschappen in die zin dat bij filosofie de geschiedenis van het eigen vakgebied (de geschiedenis van het denken) een belangrijk onderdeel vormt om filosofie te begrijpen. Om natuurkunde te bestuderen hoef je geen kennis van de historische ontwikkeling van het vakgebied te hebben. Hoewel je kunt filosoferen zonder gedegen kennis van de filosofie, helpt het enorm als je kennis hebt van de ontwikkeling en dwaalwegen van het denken.
Er zijn tenminste twee benaderingen om (westerse) filosofie te bestuderen. De eerste, meer conventionele benadering, is de historische benadering. Deze begint bij Thales van Milete en eindigt ergens in de afgelopen decennia. Op de universiteit vertaalt zich dat in de vakken: antieke wijsbegeerte, middeleeuwse wijsbegeerte, moderne wijsbegeerte en contemporaine wijsbegeerte. Overzichtswerken van de geschiedenis van de filosofie lopen de hoogte- en dieptepunten[9] van de filosofie langs.
De tweede benadering is systematisch. Dat wil zeggen dat een bepaalde vraag centraal staat: wat is goed? (ethiek), wat is kennis? (epistemologie), wat is de mens? (wijsgerige antropologie), wat is schoonheid? (esthetiek), etc. Elk van deze vakgebieden kan ook weer historisch benaderd worden en academici hebben de neiging om dit te doen. Bij het onderwijs in de filosofie moet je je echter altijd afvragen wat het primaire doel is. Gaat het om het bijbrengen van kennis over filosofie (ook wel filosofologie genoemd) of gaat het om het bevorderen van zelfstandig denken? Ik vermoed dat het filosofiecurriculum op de middelbare school een combinatie van beide is. Op de universiteit, althans voor zover ik weet, ligt de nadruk primair op de filosofologie. Filosofie is op de universiteit vooral een op zichzelf gerichte activiteit (wie zei wat en hoe verhoudt zich dat tot andere denkers?).[10] De link met actuele problemen en vraagstukken en de vraag hoe filosofie relevant kan zijn om een goed leven te leiden, komen niet aan bod. De School of Life van Alain de Botton probeert dit juist wel – filosofie als zingeving en levenskunst – maar dit gebeurt buiten de universiteit.
In NRC (aangehaald door Booy en Varekamp) schrijft de scholier Zafia Verhoeven (16) uit 5VWO die twee jaar filosofie volgt, dat ze in die twee jaar niet één vrouw van kleur is tegengekomen. Ik denk ook niet dat ze een filosoof met een hanenkam is tegengekomen, een invalide filosoof of een filosoof van twintig. Zafia schrijft: ‘Als meisje van kleur voel ik mij totaal niet gerepresenteerd in het Nederlandse onderwijs.’ Onderwijs gaat echter niet over representatie (en als het daar wel over zou gaan: representatie van wat?). De (westerse) filosofie is – tot nu toe in ieder geval – om tal van terechte en vooral onterechte redenen – voornamelijk beoefend door witte westerse mannen. Maar het gaat niet om wie een idee heeft, maar of het een zinnig idee is.
Standpoint theory uit de postmoderne woke theorie benadrukt dat je moet kijken naar het gender en de huidskleur van de persoon. Het is best mogelijk dat iemand in veel opzichten op jou lijkt (zelfde gender, geslacht, nationaliteit etc.), maar toch quatsch schrijft. Ik kan er genoeg opnoemen, maar deze keer houd ik mij fatsoenshalve in. Ook is het mogelijk dat iemand die totaal niet op jou lijkt, geweldige ideeën heeft. Een debat over diversifiëring van het curriculum leidt de aandacht al snel af van ideeën naar persoonskenmerken. Bij filosofieonderwijs komen tal van ideeën naar voren, sommige zinnig, veel onzinnig, sommige gevaarlijk (zoals het pleidooi voor totalitarisme en onvrijheid bij Plato). De vraag is, in navolging van wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend: is filosofie anything goes? Zijn alle ideeën filosofie? Filosofie begon in Griekenland met een verandering van mythologische verklaringen (mythos), zoals waar in religies sprake van is, naar rationele pogingen om de wereld te verklaren en na te denken over normen en waarden (logos). Filosofie is niet anything goes.
Filosofie onderscheidt zich van mythen, religies en esoterie. Religies kunnen zich wel met bezighouden vragen over de wereld, de sociale orde en persoonlijk voor- of tegenspoed. De manier waarop er bij religies naar een antwoord wordt gezocht op deze vragen is in de filosofie fundamenteel anders dan in een religie. Bij religies wordt er binnen een dogmatisch kader naar antwoorden gezocht waarbij rationaliteit niet primair is. Veel niet-westerse filosofie valt niet onder de (normatieve) definitie van filosofie, omdat het niet binnen het kader van rationaliteit blijft. Filosofie kan leiden tot een wereldbeschouwing (zoals humanisme) maar niet alle wereldbeschouwingen zijn filosofie. Ideeëngeschiedenis is breder dan filosofie: daarbij worden alle ideeën onder de loep genomen, inclusief cultuur, literatuur, filosofie en religie. Verhoeven stelt: ‘Aan belangrijke vrouwen is geen gebrek, dus het ligt bij scholen en onderwijsinstellingen om radicaal te veranderen en een gelijkwaardig en divers lesprogramma neer te zetten.’ Maar wat is een gelijkwaardig lesprogramma? Moet de samenstelling van de filosofen in het curriculum voldoen aan woke criteria van gender, huidskleur en etniciteit? Dat er ‘aan belangrijke vrouwen geen gebrek is’ is een boude stelling waarvoor bewijs ontbreekt. Is het zo dat in het onderwijs de belangrijke vrouwen en vrouwen van kleur genegeerd worden? Vrouwen hebben heel lang moeilijk toegang gehad tot de academische filosofie en daarom is het logisch dat er minder vrouwen zijn. Ja, het is een schande dat het zo was dat vrouwen geen toegang hadden. Het verleden kunnen we niet veranderen, wel het heden. In Nederland kan iedereen (in het bezit van de juist vooropleiding) filosofie studeren. Het aantal vrouwen in de (academische) filosofie neemt rap toe. Of daar ook veel vrouwen van kleur bij zitten weet ik niet.
Booy en Varekamp zijn niet zachtzinnig met hun kritiek op het hedendaagse filosofieonderwijs: ‘Nog dagelijks maken we ons schuldig aan epistemicide: hele kennissystemen worden als niet-bestaand verklaard omdat we structureel perspectieven, argumenten en posities negeren die van grote waarde zijn.’ Dat is niet niks: epistemicide. Gelukkig maar dat het groteske onzin is: in de filosofie worden alle ideeën aan kritische reflectie onderworpen. Neem de noties ‘islamitische filosofie’, ‘joodse filosofie’ of 'christelijke filosofie’: dat zijn contradictiones in terminis. Religie omvat nu juist uitgangspunten die de toets der kritische rede niet doorstaan. Filosoferen op religieuze uitgangspunten staat gelijk aan het bouwen van een huis op drijfzand. Filosoferen binnen een religieus kader is volkomen nutteloos, het brengt geen enkele kennis. In de filosofie worden ‘hele kennissystemen’ niet zomaar genegeerd, maar juist omdat deze zogenaamde kennissystemen helemaal geen kennis opleveren. Misschien dat er wel interessante en belangrijke manieren om te leven in religie zitten (levenspraktijken)[11], maar niet kennis in de zin van kennis over de wereld. Booy en Varekamp gaan vrolijk verder met zware beschuldigingen: er is volgens hen sprake van een eurocentrisch en racistisch uitsluitingsmechanisme (en seksistisch wellicht). Toe maar.
Onder Nederlandse filosofiedocenten is er discussie over of er een vrouwenquotum moet komen voor het curriculum. Mocht dat quotum er komen dan wint de woke ideologie het van het vrije denken. Het is goed dat er een gevoeligheid is om te kijken of er ook vrouwelijke filosofen zijn of zijn geweest met een interessante bijdrage, maar het opleggen van een quotum betekent het einde van de Lehrfreiheit van docenten. Filosofie gaat over ideeën, niet over de kenmerken van degenen die die ideeën uiten.[12]
De kritiek van de auteurs betreft niet alleen het curriculum, maar ook de docentenpopulatie want daarin zijn ook de meesten witte mannen en bovendien geschoold in de westerse filosofie. De auteurs willen het filosofieonderwijs driezijdig dekolonialiseren[13]: het docentencorps moet diverser (quota?), in de academische filosofie moet aandacht komen voor wereldfilosofie, dat wil zeggen inclusief (niet-westerse) filosofie, het curriculum van filosofie zowel op school als op de universiteit moet gediversificeerd worden. De crux van de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van deze opstelling zit in de vraag of objectiviteit en universalisme bestaan. Booy en Varekamp ontkennen dat: ‘De claim dat filosofie objectieve, neutrale, universele theorieën zou betreffen, geschreven door “ontlichaamde” filosofen, volledig losstaand van contexten als achtergrond en gender, is onzinnig.’
Een essentieel streven van filosofie – van vóór de postmoderne wending – is gericht op objectiviteit en universalisme. Filosofische theorieën zijn, net als wetenschappelijke theorieën, gemaakt door mensen, maar het is notoire onzin om een theorie via psychologisering terug te herleiden tot kenmerken van die persoon. Filosofische theorieën zijn wel degelijk – om dat vreemde woord te gebruiken – ontlichaamd, dat wil zeggen dat iedereen de argumentatie kan bekijken en controleren. Het tegenovergestelde van objectivisme is relativisme. Een universele ethiek claimt dat goed en slecht niet tijd- en cultuurgebonden zijn: het martelen van kinderen (om maar eens iets te noemen), is niet alleen slecht omdat wij dat nu slecht vinden, maar altijd en overal. Het bewijs dat dit moreel universalisme is, is dat niemand vrijwillig in de positie van een overduidelijk slachtoffer zou willen verkeren. Niemand zou als homoseksueel opgehangen willen worden zoals het islamitische regime in onder andere Iran praktiseert.
Booy en Varekamp ondergraven de essentie van filosofie als het streven naar objectiviteit en universalisme. Het lijkt tolerant om filosofie te verbreden (diversifiëren) door universalisme en objectivisme overboord te gooien, maar je zaagt daarmee de tak af waar je op zit. Zonder universele morele standaard kunnen culturele praktijken als voetbinden, weduwenverbranding, uithuwelijking, steniging, besnijdenis, eerwraak, homovervolging, censuur niet bekritiseerd worden. Zonder universalisme kun je zelfs het nazisme en communisme niet veroordelen. Booy en Varekamp willen leerlingen leren deconstrueren, dat wil zeggen universele en objectief beargumenteerde claims verwerpen, voor zover die door witte mannen (en hun meelopers) naar voren worden gebracht: ‘Zo leren leerlingen dat een claim op absolute kennis problematisch is omdat dit kan leiden tot epistemicide.”
Booy en Varekamp blijken niet alleen kritiek te hebben op de samenstelling van het curriculum, dat er te veel witte mannen in zitten, maar ook hoe filosofie zich vandaag de dag ziet, althans in de Angelsaksische wereld, namelijk als een streven naar universalisme, objectiviteit en neutraliteit zowel qua kennis als qua ethiek. Wat ‘absolute kennis’ is, is mij niet duidelijk. ‘De maan draait rond de aarde’ lijkt mij onproblematische kennis die absoluut zeker is, zonder ruimte voor twijfel. Dit geldt voor een groot deel van de wetenschappelijke kennis. Er zijn ook kennisclaims die het absoluut fout hebben, zoals alle mythologische en religieuze kennisclaims. Wie wetenschap serieus neemt wijst inderdaad tal van kennisclaims af. Het is malicieus om dat epistemicide te noemen omdat je toch een associatie maakt met genocide. Als je leerlingen leert dat absolute kennis problematisch is, dan is dat misinformatie. Onderwijs zou leerlingen juist de beste beschikbare kennis moeten voorschotelen en leerlingen bekend maken met de methode die de meest betrouwbare kennis oplevert, namelijk wetenschap.
De auteurs stellen: ‘Als we een samenleving willen waarin vrouwen en mensen van kleur een gelijkwaardige positie vervullen in de publieke ruimte, met gelijkwaardige spreektijd en representatie voor alle deelnemers, dan speelt het onderwijs een cruciale rol.’ Zo’n samenleving is een totalitaire samenleving waaruit de vrijheid onder het mom van gelijkheid en representatie is verdreven. Zo’n samenleving is geen liberale samenleving. Zo’n samenleving is noch een meritocratie noch een liberale samenleving die de vrijheid van het individu respecteert. Een liberale samenleving is een samenleving waarin iedereen gelijkwaardig is; een meritocratische samenleving betekent dat de beste persoon op de aangewezen plek zit (dit is althans het ideaal). Een liberale samenleving beoogt vrijheid van kans; Social Justice Warriors willen een samenleving met een vaststaande uitkomst gebaseerd op representatie. Bedrijven, instellingen, uitgevers, theaters, docentencorpsen: alles moet voldoen aan gelijkwaardige representatie van minderheden. Wie als minderheid gerepresenteerd moet worden hangt af van hoe hard en hoe effectief hun stem is. ‘Gelijkwaardige spreektijd’ lijkt me geen goed plan. Moet ik als docent tijdens vragensessies bijhouden wat de kenmerken van de studenten zijn die een vraag stellen? Zijn er evenveel dames als heren aan bod gekomen? Hebben minderheden hun stem laten horen? Moet je als docent vragen of de nonbinaire mensen ook een vraag willen stellen of islamitische homoseksuelen, zo die er zijn onder de studenten?
‘[….] een diverser en inclusiever curriculum zal leiden tot een diverser en inclusiever denken.’ Maar diverser en inclusiever dan wat? Moeten er meer niet-westerse, vrouwelijke, gekleurde, uit een etnische minderheid stammende of religieuze denkers aan bod komen of moet het curriculum inhoudelijk uitgebreid worden, ook als het gaat om denkbeelden die niet stroken met wetenschappelijke kennisclaims en objectiviteit of die niet door de morele beugel kunnen? Om dat laatste punt toe te lichten: in veel Afrikaanse tradities is homoseksualiteit nog steeds een taboe. Als alle mensen moreel gelijkwaardig zijn, hoe gaan we dan om met tradities die deze morele gelijkwaardigheid met verve verwerpen?[14]
‘We moeten onze leerlingen doceren dat iedereen, ongeacht gender of achtergrond, kan filosoferen, en dat ieders denken ertoe doet.’ Het is ambigu waar ‘ieders’ op slaat: op alle leerlingen of iedereen in het algemeen? Ik hoop maar op alle leerlingen, want anders doen ook de opvattingen van Mao, Stalin, Mussolini en Hitler ertoe.[15] Maar als het op alle leerlingen slaat is het ook onzin: natuurlijk hebben leerlingen recht op hun eigen meningen, maar ze moeten juist uitgedaagd worden om die meningen en opvattingen kritisch te bevragen. Het is niet zo dat de opvattingen van leerlingen ‘ertoe doen’: leerlingen zitten juist op school of universiteit om hun kennis te vergroten en hun (religieuze) misvattingen te laten corrigeren.
Dat de vakken niet-westerse filosofie, wereldfilosofie, comparatieve filosofie of postmoderne filosofie worden onderwezen op universiteiten is prima. Docenten hebben een grote mate van Lehrfreiheit. De auteurs lijken echter meer te willen. Ze willen niet een plaats opeisen, maar het systeem van filosofieonderwijs en filosofie radicaal in het keurslijf van politiek correcte wokery dwingen. Als Booy en Varekamp wat betreft de hervorming van het filosofiecurriculum op middelbare scholen, hun zin krijgen laat dan dat hele filosofieonderwijs maar zitten.
In The History of Philosophy (2019) door A.C. Grayling besteedt hij, net als Störig, een (bescheiden) deel van het boek aan Indiase, Chinese, Arabisch-Perzische en Afrikaanse filosofie. Grayling is een voorstander om filosofie en filosofieonderwijs uit te breiden met niet-westerse tradities. Volgens hem is het vergelijken van denktradities een meerwaarde. Hij besteedt eveneens aandacht aan feministische filosofie en aan postmodernisme. Grayling laat kritische rationaliteit, objectiviteit en universalisme echter niet varen. Als woke leidt tot een verbreding van de culturele blik dan is dat progressie. Het opgeven van objectiviteit, rationaliteit en het idee van morele en epistemologische progressie is echter een gevaarlijk dwaalweg.
Floris van den Berg
De auteur is filosoof
[1] Ik schreef mijn scriptie over de receptie van de westerse wijsbegeerte in Japan met speciale aandacht voor de Kyoto school met Nishida Kitarō waarin een combinatie van filosofie en zenboeddhisme tot ontwikkeling kwam.
[2] Hoge School voor Ouderen: colleges voor mensen vanaf vijftig aan universiteiten en hoge scholen, zonder tentamens.
[3] Ondanks mijn studie wijsbegeerte en uitgebreid curriculum niet westerse filosofie en ondanks dat ik al enkele decennia in de filosofie werkzaam ben, ken ik nog steeds niet alle filosofen, stromingen en concepten uit het boek. (Een filosofische vraag is: hoeveel kennis van de geschiedenis van het denken heb je nodig om te kunnen filosoferen, of beter gezegd: om zinnig te kunnen filosoferen?).
[4] Voor de volledigheid meld ik dat toen ik in Leiden middeleeuwse wijsbegeerte volgde er aandacht werd besteed aan enkele islamitische geleerden als Averroës.
[5] Ik heb later wel mijn scepsis over filosofie in het middelbaar onderwijs geuit, omdat wanneer filosofie vanuit postmodern perspectief gedoceerd wordt, het meer kwaad dan goed doet. Beter geen filosofie dan slechte filosofie. Terzijde: ik heb het meeste last (in de zin van onbegrip) van studenten die onderwijs in postmoderne filosofie hebben gehad omdat die geleerd is sceptisch te zijn over rationaliteit en dus hun rationaliteit (deels) over boord te kieperen. Dat is niet constructief.]
[6] De Groene Amsterdammer, 2 september 2021.
[7] Vooral, maar niet uitsluitend. Ik ben ervoor om ook bij geschiedenis een wat breder perspectief te tonen. Maar de nadruk zou mijns inziens moeten liggen op moderne en contemporaine geschiedenis met als focus het Westen.
[8] Het merendeel van die mannen is rechtshandig. Zou ik mij als linkshandige ondergerepresenteerd moeten voelen?
[9] Welke de hoogte- en dieptepunten zijn hangt af van het perspectief van de auteur. Een eenvoudige test om te kijken waar een auteur staat is om te lezen hoe Heidegger er vanaf komt: is Heidegger de grootste filosoof van de twintigste eeuw of is hij een charlatan? (Wat mij betreft dat laatste).
[10] In mijn eigen onderwijs in de filosofie ligt de nadruk op het aanleren van vaardigheden om zelf een goed leven te kunnen leiden en op het zoeken naar het ware en het goede.
[11] Zie bijvoorbeeld Traditional Ecological Knowledge (TEK): daarin wordt gekeken hoe indigenous people omgaan met de natuur en wat daar voor duurzaamheidslessen uit te trekken zijn. In de meeste handboeken milieufilosofie wordt hier terecht aandacht aan besteed. TEK wordt hier gespaard voor epistemicide.
[12] Al is het goed om te onderzoeken of er niet toch vrouwelijke filosofen zijn te vinden die nog niet ontdekt zijn.
[13] In het essay in de Groene wordt gesproken over diversifiëring; dat klinkt wat vriendelijker dan dekolonialisering maar het komt op hetzelfde neer.
[14] In het westen en in de westerse filosofie is er ook lang sprake geweest van discriminatie van homoseksuelen. De Verlichtingstraditie van de westerse filosofie heeft het belang van de vrijheid van het individu rationeel beargumenteerd. Filosofie moet streven naar vooruitgang in kennis en vooruitgang in moraal.
[15] De opvattingen van deze dictators doen er toe in de zin dat zij ontstellend veel ellende hebben veroorzaakt. In die zin is het goed om aandacht aan de opvattingen van deze dictators te besteden, bij geschiedenis, filosofie of maatschappijleer. Ook is het belangrijk te wijzen op de filosofische invloeden op deze dictators, zoals Plato, Hegel en Marx (zoals door Karl Popper uiteengezet in The Open Society and its enemies). De vraag is: worden bij filosofieonderwijs theorieën en opinies kritisch bekeken of gelden ze als gelijkwaardig? Als er kritische reflectie is, wat is dan het criterium? Ik pleit ervoor dat het criterium is wat Popper noemt: kritische rationaliteit.