Overbevolking, biodiversiteit, stadsvossen en de pandemie - Jelle Reumer
Minder mensen, minder problemen
Pleidooi voor humane vermindering van de wereldbevolking
Je kunt een huis betrekken, het volkomen uitwonen en op het moment dat er geen raam meer in zit, de waterleiding gebroken is en het plafond naar beneden dreigt te komen, verkassen naar een ander huis. Wat je daarbij dan achterlaat is andermans zorg. Je zou dat kunnen doen, met een huis. Maar niet met de aarde. Er is, in alle nuchterheid, geen planeet B. Jelle Reumer
De wereld is vol problemen. Maar geen van de problemen kan los worden bezien van de overbevolking.’ (p. 21) We zijn met teveel en het worden er nog meer teveel. Paleontoloog Jelle Reumer (1953) schuwt de controverse niet door met één woord duidelijk te maken wat hij wil betogen: Teveel (2020). Het bondige essay met als ondertitel Overbevolking, biodiversiteit, stadsvossen en de pandemie zoomt uit van het nieuws dat sinds bijna een jaar wordt gedomineerd door corona, en vat de koe bij de horens door overbevolking aan de orde te stellen. Hij stelt dat overbevolking het onderliggend probleem is van vele andere problemen van klimaatverandering, ontbossing, vervuiling, migratie en wat dies meer zij. Hij lardeert zijn betoog met cijfers. Schokkende cijfers. Neem dit: ‘Sinds 1978 is 750.000 vierkante kilometer Amazonegebied ontbost. […] Dat oppervlak is twee keer zo groot als Duitsland, met Nederland daar nog bij opgeteld. […] Driekwart van dat oppervlak wordt benut voor veeteelt. Runderen.’ (p. 22) Reumer combineert het grote perspectief met terzijdes en anekdotes en dat alles met een soort Engelse droge humor.
Teveel is een corona-essay. Dat wil zeggen dat het geschreven is tijdens corona, in de tijd die vrijkwam in de agenda van Reumer, en over corona. Het fraai uitgegeven boek is geschreven op verzoek van de uitgever Lias om zijn vorige boek over populatie-ethiek, De ontplofte aap (2005), te herzien. In plaats daarvan heeft hij een nieuwe tekst geschreven waarin hij het nieuws uit de kranten in een breder perspectief plaatst. Ook corona past in dat perspectief. Doordat we met veel mensen zijn, die een gevaarlijke relatie hebben met dieren en dieren eten met kans op zoönosen en ook nog eens hypermobiel zijn in deze tijd van globalisering, is corona een symptoom dat samenhangt met het onderliggende probleem van overbevolking, aldus Reumer.
Reumer stelt expliciet wat hij met zijn essay wil bewerkstelligen, namelijk: ‘het besef dat de mensheid als geheel bezig is met het kapotmaken van de eigen leefomgeving en dat je daar als individu op je eigen zeer bescheiden manier iets aan kunt doen.’ (p. 11) Zijn essay is niet alleen een beschouwing maar een moreel appèl om overbevolking aan te pakken.
Als paleontoloog gebruikt Reumer het ‘Big History perspectief’ en hij begint bij het leven op planeet Aarde. Dat is een verhelderend perspectief. Op de manier waarop Reumer behendig zijpaden bewandelt doet hij denken aan historicus Maarten van Rossem. Zo slaat Reumer een zijpad in naar Mars. Hij weerlegt de onzin van het plan om naar Mars te verkassen. Het ‘dan gaan we wel naar Mars!’ argument is borrelpraat. Ik noem het een vorm van technomessianisme, met Elon Musk als Messias. Niet god daalt op de Aarde neer, maar god schiet mensen de ruimte in om op Mars hun geluk te beproeven. Het erge vind ik dat mensen dit blijkbaar zo serieus nemen dat er concrete plannen voor worden gemaakt en dat er zelfs vrijwilligers voor te vinden zijn. Mijn naamgenoot, de arts Floris van den Berg, heeft een jaar op Antarctica vertoefd in een soort ruimtecapsule als onderzoek naar hoe het is om voor lange tijd eerst op een ruimteschip en vervolgens in een klein bivak op Mars te verblijven. Het is technisch onmogelijk om 8 miljard mensen naar Mars te krijgen. Deze expeditie is bedoeld om menselijke leven te continueren als het (menselijk) leven op Aarde vernietigd wordt. De mensen die menen dat zij een kolonie op Mars kunnen stichten als de Aarde onleefbaar wordt, hebben in feite schijt aan het lot van de achterblijvers. Daar komt bij dat Mars niet alleen ver weg is, maar dat het klimaat daar niet geschikt is voor mensen – of enig ander leven – om zonder beschermende omhulling te kunnen overleven. ‘De enige manier om er langer dan één seconde levend door te brengen, is opgesloten te zitten in een kunstmatige constructie waar de aardse omstandigheden qua temperatuur, luchtdruk en -samenstelling en zo nog wat randvoorwaarden permanent moeten worden nagebootst.’ (p. 19)
Reumer wijst er nog weer eens op dat er sprake is van een zesde massa-extinctie: we zitten er middenin. Dat voelt niet zo, maar biologen laten zien dat het wel zo is: er verdwijnen in zo’n hoog tempo plant- en diersoorten als alleen voorkomt bij massa-extincties. De vorige vijf massa-extincties hadden] natuurlijke oorzaken: reusachtige vulkaanuitbarstingen of een meteorietinslag. Deze zesde massa-extinctie wijkt van dat patroon af omdat het een door mensen veroorzaakte uitstervingsgolf is. De mens verandert het aanzien van planeet Aarde. Of, minder lieflijk, de mens verruïneert planeet Aarde. De vernieling is de afgelopen decennia exponentieel toegenomen. Maar nog steeds voelen we de massa-extinctie en de klimaatverandering niet direct. Vanwege de ingrijpende beïnvloeding van de Aarde door de mens wordt er wel gesproken van het antropoceen. De mens, zo schrijft Reumer ‘is paradoxaal genoeg ook bezig met een langzame zelfmoord. De oorzaak van alle ellende brengt dus uiteindelijk zichzelf om zeep, een interessant terugkoppelingsmechanisme dat, als het niet zo dramatisch zou zijn, vooral van onbedoelde humor en sarcasme getuigt.’ (p. 31)
Overbevolking gaat niet alleen over teveel mensen, maar ook over teveel door mensen gehouden dieren in de intensieve veehouderij. Zo wonen er in Nederland niet alleen 17 miljoen mensen, maar ook nog een zo’n 300 miljoen landbouwhuisdieren. ‘Het agro-industrieel complex is een dolgedraaide en voor de burger nauwelijks meer te vermijden machinerie van boeren, banken, supermarkten, overheden, transportondernemingen, zaadveredelaars, biocideproducenten en lobbyisten waar uiteindelijk de wereld aan ten onder gaat.’ (p. 46)
Reumer stelt dat er vier cognitieve obstakels zijn die maken dat wij de gigantische problemen van ecocide niet serieus nemen en gestadig onze eigen ondergang tegemoet treden. Ten eerste wat hij noemt de afstandsparadox: ‘Dichtbij is bijna altijd erger dan veraf.’ (p. 47). Op zich is het natuurlijk wel te begrijpen dat empathie sterker is voor de mensen in onze nabijheid. Maar in deze tijd van hypermobilisme kunnen problemen als COVID-19 en terrorisme zich razendsnel over de wereld verspreiden. Bovendien hebben zelfs zaken die in Verweggistan plaatsvinden, zoals teerzandwinning in Canada of de bouw van kolencentrales in China, invloed op de leefbaarheid in Nederland. Maar van de grootschalige ontbossing in de Amazone of het smelten van de permafrost waardoor het broeikaseffect nog wordt versterkt, ligt bijna niemand wakker. Dit in tegenstelling tot de stijgende inbraakcijfers in de eigen woonplaats.
De tweede paradox is het tijdsframe. Op een geologische tijdschaal is er niets vreemds aan een hoger CO2-percentage, er zijn tijden geweest met een nog veel hoger CO2- percentage. Het probleem met deze geologische relativering van de klimaathysterie is dat op de menselijke tijdschaal en vanuit het menselijk perspectief een toename van CO2 leidt tot een voor mensen (en veel andere soorten) slecht leefbaar klimaat.
Een derde paradox wordt aangeduid als het shifting baseline syndrome: wat wij als normaal beschouwen, is tijdsgebonden. Veel mensen vinden Zwarte Piet heel normaal omdat zij dat in hun jeugd hebben meegekregen. Voor kinderen van nu (behalve kinderen van conservatieve ouders die stemmen op Forum voor Democratie of fans van het Ongehoord Nederland- Zwarte Pietenjournaal en vasthouden aan het oude normaal) zijn roetveeg- of regenboogpieten normaal. Sinds kort is het normaal om met een mondkapje boodschappen te doen, sterker nog, het is verplicht. Tot enkele maanden geleden liep er helemaal niemand met een mondkapje op in Nederland. De baseline is gewijzigd. Wat normaal wordt gevonden wordt afgemeten aan wat op dat moment normaal is, maar de criteria voor normaal zijn aan verandering onderhevig. Van die verandering van wat normaal is zijn we ons echter, zeker in het geval van langzame veranderingen, niet bewust. Reumer noemt als voorbeeld dat in zijn jeugd de kuifleeuwerik een veel voorkomende vogel in Nederland was die en dat die nu verdwenen is. ‘Weinig dingen zijn zo veranderlijk als de dingen die we normaal vinden.’ (p. 53) Toegepast op overbevolking levert dat op: ‘Toen ik in het begin van de jaren zestig overal kuifleeuweriken zag, telde de aarde nog geen vier miljard bewoners. Dat was toen normaal. Maar echt normaal was het natuurlijk niet, ook toen niet. En nu zijn het er al bijna twee keer zoveel.’ (p. 53)
Ten vierde is er de onzichtbaarheidsparadox: ‘Veel zaken die invloed op ons hebben, op onze toekomst, onze gezondheid en ons welbevinden, zijn onzichtbaar.’ (p. 52) Je kunt klimaatverandering niet zien. Ons kenvermogen is evolutionair ingesteld op clear and present danger. Wij reageren doorgaans adequaat op gevaarlijke situaties. Vroeger was het vluchten voor roofdieren, tegenwoordig is constante alertheid vereist als je je in het verkeer begeeft. Als we het acuut voor lijf en leden dreigende gevaar met onze eigen ogen zien, dan werken onze systemen: we vluchten of vechten: er wordt actie ondernomen. Maar als we het gevaar niet direct kunnen zien, als het abstract is en ook nog eens pas op de lange termijn effect heeft, dan werkt ons cerebraal systeem niet. We zijn qua evolutionaire ontwikkeling apen die op de savanne rondscharrelen en bij gevaar snel een boom in trachten te klimmen. Door de elkaar in toenemende mate versterkende technologische mogelijkheden is ons invloed op systeem Aarde zo groot geworden dat wij dat mentaal niet aankunnen. Door reflectie en wetenschappelijk onderzoek zijn wij in staat om de door mensen veroorzaakte abstracte problemen te zien en te begrijpen. Maar we handelen niet rationeel wanneer de noodklok wordt geluid. Sterker nog: ‘[…] juist die onzichtbaarheid, die onwaarneembaarheid, maakt dat er twijfel kan worden gezaaid door lieden die daar een belang bij (denken te) hebben.’ (p. 54) En dat is waar de virus- en klimaatsceptici op de proppen komen. Vooral als er dan ook nog maatregelen genomen (moeten) worden die tegen ons korte termijn eigenbelang ingaan, zoals corona-maatregelen. ‘Een op je afstormende auto valt niet te ontkennen. Virussen, klimaatverandering en het overbevolkingsprobleem wel.’ (p. 56)
Terzijde: waar ik me mateloos over verbaas is de voortvarende en radicale actie die wordt ondernemen in veel landen waaronder Nederland, om de corona-pandemie te lijf te gaan, terwijl dit voor de ecologische crisis niet mogelijk is. De verschillende varianten van de lock down hebben grote economische gevolgen en de vrijheid van individuen wordt danig ingeperkt. En het zijn de politici van de gevestigde orde die het doen. Misschien heeft het ermee te maken dat het risico van een pandemie op korte termijn zichtbaar is en duidelijk zichtbaar is: er gaan mensen dood die aantoonbaar aan het corona-virus zijn overleden. We zijn bereid om verregaande en ingrijpende maatregelen te nemen. Waarom is die bereidheid om zo snel en zo radicaal maatregelen te nemen voor het bestrijden van de coronapandemie er wel en waarom is die er totaal niet wanneer het gaat om het bestrijden van de ecologische crisis die onomkeerbare en catastrofale gevolgen heeft waarbij de coronapandemie verbleekt? De tegenwerpingen dat het slecht is voor de economie en dat mensen niet in hun persoonlijke vrijheid beperkt mogen worden, blijken in het coronatijdperk plotseling terzijde geschoven te kunnen worden.
Reumer reflecteert over de gruwelen van de afgelopen eeuw: ‘Geen van de afgrijselijke pandemieën, hongersnoden, oorlogen en genocides heeft kunnen voorkomen dat we momenteel met 7,8 miljard mensen op een overbevolkte planeet leven. Zulke rampen helpen niet – en dat is maar goed ook want het is het laatste dat je moet willen.’ (p. 70) Ondanks al die ellende is de wereldbevolking gegroeid. Hoe kunnen we die bevolkingsgroei op humane wijze stoppen? ‘Het enige dat helpt, is geboortebeperking.’ (p. 70) ‘Maar de weerstand tegen geboortebeperking is enorm.’ (p. 70). Die weerstand is het fundamentele probleem. Er is genoeg kennis en kunde om op een humane wijze aan gezinsplanning te doen en het kindertal zoveel mogelijk beperkt te houden – volgens mij twee per stel (drie als de tweede een tweeling is) en liever minder. Die weerstand tegen gezinsplanning komt vanuit verschillende hoeken. Er is natuurlijk religie die te allen tijde bij een moreel dilemma de foute keuze maakt . Daarnaast zijn er economen die menen dat bevolkingsgroei nodig is om meer consumenten te hebben voor economische groei en meer arbeidskrachten om het gammele (piramidespel) pensioensysteem als in een piramidespel overeind te houden. En er zijn de liberalen die menen dat het niemand iets aangaat hoeveel kinderen mensen nemen. Deze liberalen veronachtzamen het probleem van de tragedy of the commons waarbij de uitoefening van de individuele vrijheid tot een collectieve tragedy leidt, in dit geval dus overpopulatie. Tot slot nog de doorsneeburger die niet nadenkt over het aantal kinderen. Trouwens, ik ken genoeg hoogopgeleide mensen die bewust meer dan twee kinderen hebben. Het hele probleem van overbevolking is niet aan hen besteed. En het zijn aardige mensen. (Dat is ook nog een paradox, de aardigheidsparadox: aardige mensen kunnen immorele dingen doen, zoals bijdragen aan de vernietiging van de Aarde of participeren aan de wrede dierindustrie door op leren schoenen te lopen of kaas te eten.). ‘De meeste mensen, zo vrees ik, zal het een zorg zijn; ze hebben wel wat anders aan hun hoofd of zitten vast in hun shifting baseline. Ze leiden hun leven van dag tot dag, maken zich meer zorgen over de dag van morgen dan over de toestand van de wereld tegen de tijd dat hun kleinkinderen zo oud zijn als zij nu zelf.’ (p. 83)
Omdat ongecijferdheid veelvoorkomend is, legt Reumer nog maar weer eens uit wat exponentiële groei is aan de hand van graankorrels en op een schaakbord. Een koning liet de uitvinder van het schaakspel een wens doen. Die zei: ik wil zoveel graankorrels als komen te liggen op een schaakbord, wanneer op het eerste vakje begonnen wordt met één en het aantal bij elk volgend vakje wordt verdubbeld. De koning dacht dat hij er met een koopje vanaf was. Maar het aantal is meer dan 18 triljoen en zou de hele Aarde met een laag van 9 mm graan kunnen bedekken. Exponentiële groei gaat ons bevattingsvermogen te boven.
Volgens Reumer is overbevolking de olifant in de kamer. Deze uitdrukking verwijst echter naar een probleem waarvan iedereen zich bewust is, maar dat iedereen krampachtig negeert of niet aan de orde durft te stellen. Het klimaatprobleem waarover in de media dagelijks wordt bericht, is een olifant in de kamer, maar overbevolking wordt in het hedendaagse publieke debat slechts zelden gezien als probleem. Overbevolking is eerder een onzichtbare olifant in de kamer: een onzichtbaar maar ontstellend groot probleem. En als het onderwerp wel eens ter discussie wordt gesteld, loopt die stuk op taboes zodat het probleem immuun wordt voor rationele discussie. Het boek van Reumer is daarom een vreemde eend in de bijt. Hoewel ik het van harte hoop, verwacht ik niet dat de steen die hij in de vijver van het maatschappelijk debat heeft geworpen, een rimpeling zal veroorzaken. Hooguit zal het verontwaardiging oproepen. Wij gaan immers heen en vermenigvuldigen ons tot we erbij neervallen.
Reumer pleit voor voorkómen in plaats van genezen: we moeten voorkómen dat er nog meer mensen bij komen, maar als iemand eenmaal op de wereld is dan moeten we er ook voor zorgen: ‘[…] ieder mens die geboren wordt, ook al is hij of zij de 8.000.000.000ste, het recht heeft op een gelukkig leven zonder onnodig toegebracht leed en zonder zinloos lijden.’ (p. 81)
De tekst van Reumer leest prettig en is interessant. Je zou er haast door vergeten hoe afschuwelijk de diagnose is die hij stelt: ‘De aarde zit in de zesde massa-uitsterving, de biodiversiteit staat enorm onder druk. Het klimaat warmt op en bijgevolg nemen het aantal en de intensiteit van extreme weersomstandigheden toe: hittegolven, bosbranden, orkanen, plensbuien, overstromingen, modderlawines. De permafrost smelt. Gletsjers verdwijnen. Het landoppervlak dat in gebruik is voor landbouw en stedelijke infrastructuur groeit maar door.’ […] Sapiens is bezig de aarde definitief, grondig en aantoonbaar te veranderen en meestal niet ten goede. Dat mag wel meer van de daken geschreeuwd, luid en duidelijk liefst […]’. (p. 88). Ik herhaal het daarom nog maar een keer:
‘Sapiens is bezig de aarde definitief, grondig en aantoonbaar te veranderen en meestal niet ten goede. Dat mag wel meer van de daken geschreeuwd, luid en duidelijk liefst […]’
Gaat heen en vermenigvuldigt u niet.
Recensie door Floris Van Den Bergh