Génération offensée - Caroline Fourest
Kernlid Jan-Willem Geerinck las The Madness of Crowds van Douglas Murray en besprak het boek. Murray is een Brit, maar in Amerika schreven J.Haidt en Greg Lukianoff The Cuddling of the American Mind, welk boek in grote mate hetzelfde vertelt. Identity van Francis Fukuyama gaat iets breder, maar ergert zich net zo goed aan een opkomend gedachtegoed waar hij geen heil in ziet. Er zijn nog een hele rist boeken die aansluiten bij de analyse van Murray. Ook bij ons vindt groeiende ergernis met de excessen van de identiteitspolitiek zijn weg naar de media. Van commentator Mia Doornaert is dat niet onverwacht, maar ook filosofen als Tinneke Beeckman en zelfs linkse activisten als Abou Jahjah manen het activisme aan om af te remmen en te reflecteren over zin en onzin van het identitaire denken.
Het is een feit dat de Angelsaksische wereld de toon aangeeft in deze debatten, wat niet wegneemt dat ook in de taal van Alexander Dumas (een man van kleur) de kat de bel wordt aangebonden.
Génération offensée van Caroline Fourest verscheen in februari van dit jaar en past op dezelfde boekenplank als de hierboven vernoemde auteurs die met scherp schieten op de langetenencultuur, de hysterie en de ‘liberticide’ die ook volgens haar het waarmerk geworden zijn van een beperkt, maar groeiend en luidruchtig deel van de linkerzijde. Wie Murray gelezen heeft, zal bij Fourest veel herkennen, maar wat Génération offensée toevoegt, zijn de eigen accenten en het gegeven dat die voor een flink stuk bepaald zijn door een lesbische, feministische activiste.
Caroline Fourest is in Frankrijk een bekende schrijfster, filmmaakster en radio-presentatrice. Ze is sterkhouder van het magazine ProChoix en haalde de pers met ondermeer een zeer kritische analyse van het werk (en de persoon) van islamfilosoof Tariq Ramadan. Ze werd aangeklaagd en veroordeeld voor smaad door vader en dochter Le Pen (wat ze waarschijnlijk een eer vond). Ze schreef voor Le Monde en voor Charlie Hebdo. Van rechtse sympathieën zal men haar niet gemakkelijk beschuldigen.
Wat opvalt is dat Génération offensée, net als de Britse evenknie, voortdurend refereert aan gebeurtenissen in de Amerikaanse wereld en de gangbare argumenten en termen van daar overneemt. Die copy/paste gebeurt overigens nog meer bij de activistische schrijfsters zelf (het gaat nagenoeg uitsluitend over vrouwen). Bij ons is het boekje van Dalilla Hermans een kopie van de Britse bestseller van Reni Eddo-Lodge, die haar mosterd overduidelijk in Amerikaanse universiteiten heeft gekocht. Maar ‘two wrongs don’t make a right’: Europa is Amerika niet, wat overigens expliciet door Fourest wordt uitgelegd. Fourest begint vaak met Amerikaanse nieuwsfeiten, maar koppelt telkens weer terug naar Franse (en Belgische) toestanden en verwijst naar Franse stemmen zoals Albert Camus, Clément Rosset e.a. De beide kanten van de Atlantische zijn in haar boek niet altijd duidelijk van elkaar gescheiden, wat regelmatig verwarrend is.
Culturele toe-eigening als nieuwe heiligschennis, is wat Fourest naar eigen zeggen over de streep trok om haar boek te schrijven. Ze was betrokken bij een boekproject over Claudette Colvin die nog voor Rosa Parks weigerde haar buszitje af te staan aan een blanke (un blanc). Een getekende versie van het Colvin-verhaal kon aanvankelijk niet omdat de tekenares geen vrouw van kleur is, terwijl de uitgave ‘Noir’ zou heten. De uitgeverij wou niet beschuldigd worden van ‘appropriation culturelle’. In Génération offensée staat een hele bloemlezing van soortgelijke absurditeiten, maar het punt dat Fourest wil maken, is dat wanneer werk van een kunstenaar niet door de beugel kan omwille van een verkeerde huidskleur, dit alleen maar begrepen kan worden als racisme, terwijl het toch dat is wat bestreden moet worden. In een soort segregerend links kan ze zich niet terugvinden. Fourest heeft begrip voor protest tegen blackfaces in de VS, maar snapt niet waarom maquillage voortaan verboden zou moeten worden voor baritons die in Verdi’s opera de rol van Othello zingen. Fourest is dus niet a priori tegen elke identitaire eis, maar etaleert een afkeer voor de compromisloze excessen en de onzinnige argumentatie.
Fourest meent dat de waanzin in Frankrijk niet dezelfde proporties aanneemt als in Engeland en Amerika. Zo nam de president van de Sorbonne er in niet mis te verstane bewoordingen afstand van, net als de ministers van cultuur en hoger onderwijs. Toch ziet ze dat ook in Frankrijk de druk van het identitaire denken toeneemt. De grootste linkse studentenvereniging van het land (l’UNEF) bedient zich manifest van het identitaire taalgebruik en kiest bijvoorbeeld resoluut pro het dragen van de hoofddoek. Andere activisten ijverden voor een verbod op het voorlezen uit een boek van Charb, de vermoorde medewerker van Charlie Hebdo ...
Fourest noteert dat het anti-racisme in de VS en Europa niet dezelfde geschiedenis, noch dezelfde uitdagingen heeft. In Europa word ‘ras’ geminimaliseerd, in de VS niet. Inzetten op ras om bijvoorbeeld positieve discriminatie af te dwingen, verdringt in de analyse van Fourest een sociaal programma dat alle minderbedeelden ten goede komt. Het bevestigt bovendien raciale stereotypering en voedt het ressentiment van minder geprivilegieerde blanken. Vragen naar particuliere behandeling, verstevigt bovendien de segregatie. De onvrede met dit ‘politiek correcte’ denken bij een deel van het electoraat, heeft Trump geen windeieren gelegd, meent Fourest. Meer en meer luisteren blanken naar de haatpropaganda van alt-right, wat alleen maar zal verergeren als zwarte activisten blanken het recht gaan ontzeggen om te praten of te creëren. Helaas, schrijft Fourest, blijft de democratische partij en een meerderheid van de vertegenwoordigers van minderheden vasthouden aan een virulent identitair anti-racisme.
Tussendoor wijst Fourest er fijntjes op dat in de VS een en ander ook een pecuniaire oorzaak heeft. Studenten die tot $60 000 per jaar betalen, gedragen zich als tirannieke cliënten. Om de eigen zekerheden in twijfel te trekken of emotioneel comfort op te geven, hebben de activisten niet betaald.
Anti-racisme kent volgens Fourest twee stromingen: een universalistische en een identitaire. Een Frankrijk dat republikeins, seculier, anti-fundamentalistisch en anti-totalitair wil zijn, kiest voor het eerste, net zoals Martin Luther King. Volgens Fourest kiest de Europese jeugd — net als in de VS — meer en meer voor Malcolm X. Wat dat betekent laat Fourest Malcolm X zelf vertellen: ‘de blanke man is duivels van nature en moet vernietigd worden,’ welke oproep elk universalisme onmogelijk maakt. In Frankrijk kon Les Blancs, les Juifs et nous van Houria Bouteldja het anti-semitisme van extreem-rechts bekoren, maar wordt er ook stevig gescholden op blanke feministes. Er staat dat een moslima een verkrachter niet mag aangeven als die zwart of moslim zou zijn ... ‘Broederschap’ wordt hier belangrijker dan vrijheid en gelijkheid (eigen verwoording) of de rechtstaat.
De historiek van de identiteitspolitiek gaat volgens Fourest terug tot 1977 en een separatistisch manifest van een Amerikaanse, zwart-lesbische organisatie die de eigen identiteit voorrang gaf op de strijd voor gelijkheid voor vrouwen. De eigen navel werd hier belangrijker dan een strijd voor algemeen welzijn. Voor Fourest is zo’n optie niet onbekend, omdat ze die zelf overwogen heeft als lesbische feministe, maar algauw inzag dat separatisme niet was waarvoor ze wou strijden.
Fourest vermeld expliciet dat ze helemaal achter #MeToo staat, maar niet achter de strijd tegen valse vijanden in het theater, de cinéma of de universiteit die vecht voor een particuliere behandeling voor elk willekeurige gevoel van verdrukking.
Fourest heeft een broertje dood aan ‘intersectionaliteit’. Dat laatste stelt dat verdrukking in verschillende lagen komt, met als bovenste laag die van het kleinste particularisme. Gevolg daarvan is dat minderheden met elkaar in de clinch gaan om de meeste lagen te mogen claimen en zo de status van meest verdrukte te krijgen. Dat komt er volgens de auteur op neer dat Harvey Weinstein a priori (!) schuldiger zou zijn dan Tariq Ramadan. Intersectionaliteit maakt dat de strijd tegen vrouwenbesnijdenis en chador mag weggezet worden als racisme van seculiere, witte bourgeoises.
Veel van het gewraakte gedachtengoed zou teruggaan op Michel Foucault, van wie Fourest niet vergeten is dat hij applaudisseerde voor de vrouwonvriendelijke revolutie van ayatollah Khomeini.
Deze foutgelopen strijd tegen verdrukking krijgt steeds meer armslag, door een nieuwe generatie academici die via de Amerikaanse universiteiten een postmoderne discours met post-koloniale studieprogramma’s ingelepeld kregen. Aanvankelijk ging dat discours over de deconstructie van koloniale en patriarchale normen. Dat was prima, vind Fourest, tot militante groepjes identitaire dogma’s belangrijker vonden dan de kritische geest. Die groepjes ‘foucaldiens en bourdieusiens’ verschansen zich ondertussen aan de Franse uni’s in ware getto’s.
Fourest is niet de enige française met deze analyse. Ze verwijst onder meer naar L’art du politiquement correct van Isabelle Barbéris die zich evengoed ergert aan de herimport van de french theory die ‘gemetaboliseerd’ werd door het identitaire links van over de oceaan.
Fourest wijdt bijzondere aandacht aan Canada, al gaat ze wel vlug voorbij een het essentiële verschil tussen het Franstalige Quebec en de rest van dat land. Hoe dan ook betekent multiculturalisme er volgens haar niet langer wat het woord zegt, maar is het verworden tot het politieke afdwingen van het recht op andersheid van om het even welke minderheid, zelfs als dat betekent dat de principes van vrijheid en gelijkheid daarvoor opzij worden gezet.
De vraag om ‘Redelijke aanpassingen’ (accommodements raisonnables) wordt steeds onredelijker en onzinniger. Fourest wijst met beschuldigende vinger naar Charles Taylor als een van de pausen van het multiculturalisme en de culturele autonomie van minderheden. Wie vandaag aan een Canadese Universiteit pleit voor een meer universalistische insteek in de debatten, mag een kruis maken over zijn of haar carrière.
Ook Le cirque du Soleil, nochtans een icoon van multiculturalisme, is er niet in geslaagd aan de identitaire inquisitie te ontsnappen. Ook dit cirkus moest een programma schrappen of aanpassen omdat een van de acteurs niet de juiste huidskleur voor een bepaalde rol had. Komen er castings op basis van DNA, vraagt Fourest zich af, en wie mag er dan straks nog zombie spelen?
Er staat geen rem op het hokjesdenken, want zelfs Spike Lee kreeg kritiek op een film over geweld in Chicago, terwijl hij zelf van Brooklyn was. Opvallender detail voor Belgische lezers is dat Fourest het even heeft over de film Girl van onze eigen Lukas Dhont. Dit pareltje (sic) kreeg zijn deel van de bagger, omdat een cisgender zich het verfilmen van een transgenderverhaal had toegeëigend!
De nieuwe inquisiteurs van het identitaire denken moeten enkel aangeven dat ze zich gekwetst voelen om recht te hebben op excuses en structurele aanpassingen. Waar ‘lange tenen’ vroeger als te vermijden werd beschouwd, is alleen al de kans op ‘micro-kwetsuren’ vandaag voldoende om heuse cultuuroorlogen te voeren.
In La dictature de identités van Laurent Dubreuil leest Fourest dat er nu al professoren zijn die bepaalde onderwerpen niet aansnijden uit vrees hun leerlingen te kwetsen en zich schuldig te maken een ‘micro-agressies’, die als volgt omschreven worden: ‘onbetamelijke verbale uitingen, gedrag of dagelijkse omgevingen, kort en banaal, intentioneel of niet, die aanleiding geven tot een gevoel van (eigen cursivering) uitsluiting of negativiteit omwille van ras, seksuele oriëntatie of gender, maar ook beledigingen of smaad met religieus karakter tegenover groepen of een persoon’ (eigen vertaling). De definitie komt van twee (alweer Amerikaanse) professoren die hun studenten expliciet aanleren dat er geen verschil bestaat tussen intentionele en niet-intentionele kwetsende uitspraken. Dit duo verwacht dat de kleinste ‘micro-agressies’ gerapporteerd worden. Elders krijgen studenten in de VS nu ‘trigger warnings’ waardoor ze de collegezaal kunnen verlaten voor ze te horen kregen wat hen eventueel had moeten kwetsen. BLM gaat dan niet over politiegeweld of daadwerkelijke discriminatie, maar over de identitaire trauma’s die de academische canon zou kunnen aanrichten. Een islamitische student aan Colombia University tekende protest aan tegen de liberale literatuurlijst die bij zijn studie hoorde omdat ze zijn religieuze identiteit deed verwateren.
Terug in Frankrijk noteert Fourest dat orthodoxe ouderverenigingen er eisen dat hun kinderen niet blootgesteld worden aan gendertheorieën, daartoe aangemoedigd door identitair links.
De ‘guerre des facs’ woedt in Frankrijk vooral bij de sociologen, waar de universalisten het ondertussen mogen schudden. Links is er nu ‘anti-Charlie’, de rassenstrijd heeft er de klassenstrijd overvleugeld. Sprekers die hun overtuigingen niet delen worden regelmatig fysiek (sic) aangevallen door studenten van identitair links. Lezingen van Fourest zelf werden twee keer aan de ULB geboycot. Ze werd bedreigd en uitgescholden omdat ze stelling had genomen tegen de rechtse, maar zwarte komiek Dieudonné, tegen Tariq Ramadan en tegen de burka. Volgens Fourest is een toenmalige kopstuk van de ULB uit zijn post gezet als zoenoffer voor de identitaire meute.
Wat Fourest in de gordijnen jaagt, is dat de progressieve agenda uit elkaar gespeeld wordt door een identiteitspolitiek die vooral verdeelt, intellectuele en culturele ruïnes produceert en van censuur een politiek doel maakt.
Wat de nieuwe waanzin volgens haar vooral doet, is extreem-rechts versterken. Door te verbieden, een activistisch jargon op te dringen en debatten te sluiten, kunnen extreemrechtse actoren straks beweren dat zij de behoeders van de vrijheid zijn.
De strijd tegen een vernederend, haatdragend en vuil vocabularium dat vooral welig tiert op de sociale media is uiteraard legitiem, zegt Fourest. Hate speech moet dringend geregeld worden, maar humor en zelfs spot moeten kunnen. Bovendien mag het geweld van een woord nooit verward worden met het geweld van een daad. Vooruitgang is niet leren zwijgen, maar leren beter spreken. Het tribunaal van de opinie, mag nooit het echte recht vervangen.
Fourest brengt een aantal Amerikaanse schrijvers in herinnering — met name Allen Bloom en Arthur M. Schlezinger — die eind jaren 80 al waarschuwden voor het relativisme aan de universiteiten en de separatistische tribalisering van de samenleving. Er werd toen al gevreesd dat ontspoord multiculturalisme en identiteitspolitiek tot een culturele oorlog zou leiden. Fourest vreest dat ze gelijk hebben gekregen en dat enkel extreem-rechts hierbij garen spint. Steun vindt ze bij o.m. Francis Fukuyama die schrijft in Identity (2014) dat links pas weer op het voorplan zal komen als het stopt met zich te verkopen aan een gefragmenteerd, identitair cliënteel. Ook Mark Lilla pleit in de The once and future liberal (2017) voor een nieuwe universalistische, progressieve agenda. Daar wil Fourest voor tekenen. Ze wil uitdrukkelijk geen conservatieve restauratie die oude monoculturele privileges weer herstelt. Ze staat achter bijzondere aandacht en reparaties voor de zwaar uitgedunde oorspronkelijke bevolkingen van de nieuwe wereld, maar die speciale aandacht kan volgens haar niet opgeëist worden voor om het even welke minderheid. Ze sluit zich aan bij de islam-theologe Irshad Manji waar die pleit voor een dubbele educatieve revolutie: jongeren aanleren om niet te kwetsen, maar tegelijk om niet zo vlug gekrenkt te zijn.
Vernieuwing moet komen van ‘echte’ antiracisten, want discriminatie doodt, vernietigt en besmeurt. Fourest droomt van fluïde identiteiten, vrije seksualiteit en het transculturalisme van een ‘sociéte métisse’, wat volgens haar diametraal staat tegenover een identitair links dat zich voedt met conflicten, elke minderheid opsluit in haar eigen vakje en zich uitslooft in slachtoffercompetitie en eindeloze antagonismes.
Recensie door Nick De Clippel - filosoof.