Nederlands thuis - Vince Liégeois
Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts riep vorige maand in een interview met De Morgen (De Morgen, 07/12/2019, p.30ff) op om thuis resoluut voor het Nederlands te kiezen en daarmee ook “voor de toekomst van je kinderen”. Reden hiervoor was dat hij vond dat het Nederlands te vaak aan de schoolpoort achtergelaten wordt. Minister Weyts gelooft in dat opzicht ook dat een verminderde Nederlandse taalvaardigheid mede verantwoordelijk is voor de slechte PISA-resultaten.
De oproep van Minister Weyts is de zoveelste in een rijtje van NVA-tussenkomsten en interviews over het belang van (correct) Nederlands thuis, wat voor een heel aantal politici een nieuw stokpaardje lijkt te zijn. De uitspraken van de heer Weyts werden echter ook gezien als framing van migrantenfamilies, die vaak nogal “moeite zouden hebben” met het Nederlands. Vijf opmerkingen over het belang van Nederlands thuis en de politieke reflecties hierover.
1. Is de oproep van Ben Weyts tegen migranten gericht? Op twitter en andere sociale media heerste de idee dat de oproep van Ben Weyts voornamelijk tegen migranten gericht was – die thuis uiteraard vaak hun eigen taal gebruiken – en hij op die manier weeral de “Vlaamse” of “autochtone” kaart trok. In werkelijkheid kunnen we niet empirisch vaststellen of de bevolkingsgroep die de meeste problemen heeft met de Nederlandse taal werkelijk de groep met een migratieachtergrond is, om de simpele reden dat men in België geen statistische enquêtes mag houden naar het gebruik van taal. Reden hiervoor is dat, wanneer men zo’n bevraging in Brussel zou afnemen, de resultaten bezwaarlijk zouden blijken voor bepaalde partijen; daar men hier natuurlijk veel meer Frans spreekt dan Nederlands.
Het is dus raar dat een partij die het Nederlands zo hoog in het vaandel draagt er langs de andere kant voor zorgt dat effectief statistisch onderzoek hiernaar bemoeilijkt wordt. Uitgaande van wat we horen van leerkrachten en rondvragen die in het onderwijs gebeuren, kunnen we echter stellen dat problemen met het Nederlands het meeste voorkomen bij kinderen met een migratieachtergrond. Andere groepen die eventueel problemen met het Nederlands zouden kunnen vertonen zijn enerzijds kinderen die tweetalig opgevoed zijn – bv. Frans en Nederlands, Spaans/Duits/Italiaans/… en Nederlands –, een groep die door de partij van de heer Weyts ook vaak met een minder oog bekeken wordt (hoewel deze kinderen vaak juist een mentale en intellectuele voorsprong hebben op hun leeftijdsgenoten en geen problemen met één van de twee talen hebben), en anderzijds mensen die thuis zodanig veel dialect spreken dat de standaardtaal of tussentaal er niet aan te pas komt. Het is weeral onmogelijk om te zeggen in hoeveel families dit laatste nog het geval is, al mag marginalisering en sociale uitsluiting nog steeds niet onderschat worden.
Betreffende de mogelijke framing van “migrantengezinnen”, moet ook opgemerkt worden dat kwalitatieve studies – hoewel kwantitatieve taalkundige bevragingen vandaag de dag verboden zijn, is een kwalitatieve bevraging nog steeds toegestaan – aantonen dat het Nederlands ook in deze gezinnen sterk vooruit gaat. Veel migranten tonen zich bovendien ijverig in het leren van het Nederlands – hoewel psycholinguïstisch onderzoek aantoont dat een te grote klemtoon op het beheersen en leren van de nieuwe taal vaak lijdt tot een zekere afkeer hiervoor. Ik herinner mij daarbij aan een recente televisie tussenkomst van D66’er Rob Jennen in Nederland, die er op wees dat de emancipatie van migranten telkens weer verbetert en opriep om ook die kant van de medaille te belichten i.p.v. telkens weer dezelfde stereotypes aan te halen.
2. Hoe belangrijk is Nederlands thuis? De taal die we thuis spreken, in een aantal taalkundige disciplines vaak “ecolect” genoemd (< Gr. οικος: huis), heeft zeker en vast een belangrijk aandeel in onze eigen taalkundige ontwikkeling. Ouders die een positieve attitude uitdragen ten opzichte van één of meerdere talen geven deze vaak ook mee aan hun eigen kinderen en ook de taal die ouders spreken wordt heel vaak geïmiteerd door kinderen, zo gebruik ik zelf heel vaak wat men “moeilijke woorden” zou noemen omdat mijn vader dit ook deed. Bovendien vormen onze ouders en directe familieleden gedurende onze jeugd de taalkundige input waar we het meest mee in aanraking komen.
Dit wil echter niet zeggen dat kinderen die thuis altijd Nederlands gesproken hebben, in het latere leven ook Nederlands zullen spreken. Wanneer men – meestal als tiener – van habitus verandert of met verschillende habiti in aanraking komt (om nu een term van Bourdieu te gebruiken) zien we heel vaak dat zowel de taal als ook het sociaal gedrag van kinderen verandert: bij sport- en jeugdverenigingen, een nieuwe school, internaat, een nieuwe vriendengroep,…. Daarbij bemerken we vooral verschillen tussen verschillende soorten scholen, waarbij ASO scholen trouwer blijven aan het AN en vooral BSO scholen een eigen register ontwikkelen, dat vaak een mengeling vormt van dialecten en slang van jongeren met een migratieachtergrond. De voornaamste reden voor deze verandering is om jezelf te plaatsen in je nieuwe omgeving en een gepaste persoonlijkheid/identiteit te ontwikkelen. Dit gebeurt dan vaak op basis van onze nieuwe voorbeelden en peers, die – in tegenstelling tot de 10-12 voorgaande jaren – niet meer onze ouders zijn. We ontvangen dus sowieso stimuli die ons vaste taalgebruik kunnen veranderen, maar eerder het gevolg lijken van sociale segregatie dan gebrek aan motivatie thuis. Meer hierover onder [4].
3. Onder andere Nederlands thuis is goed. Het Nederlands is in Vlaanderen zeer functioneel en zelfs onmisbaar; in het onderwijs, op de arbeidsmarkt,…. Het staat dus buiten kijf dat het gebruik van Nederlands thuis en het aanleren van Nederlands in huiselijke kring belangrijk is. Dit moet echter niet enkel Nederlands zijn. Zoals eerder aangehaald zijn er ook veel gezinnen waarin men twee verschillende talen aangeleerd krijgt, zonder dat hier een anderstalige of migratieachtergrond bij komt kijken, of een achterstand voor een van de twee talen. Deze ouders zijn heel vaak mensen die een internationale carrière hebben, gezinnen waarbij een van de ouders anderstalig is, voormalige studenten taal- en letterkunde/toegepaste taalkunde, etc.. Zoals reeds vermeld zijn de voordelen hiervan niet te overzien (heel soms zien we echter wel problemen oprijzen, maar dit zijn eerder uitzonderingen; het is een zeer positieve oefening voor de hersenen, helpt de geestelijke ontwikkeling van kinderen en zelfs jaren later hebben deze daardoor nog altijd een streepje voor op de arbeidsmarkt. Nederlands is zeker belangrijk, maar mag ook niet als “de enige” taal beschouwd worden die men thuis mag spreken.
4. Attitude is belangrijker dan de taal zelf. We keren nog eens terug naar mensen met een migratieachtergrond die thuis mogelijks te weinig Nederlands spreken – hoewel we nogmaals herhalen, in de geest van Rob Jetten, dat dit niet zo erg is als altijd in de media en door populistische partijen weergeven wordt en volgens kwalitatieve studies ieder jaar verbetert. Wanneer minister Weyts spreekt over Nederlands, bedoelt hij daarmee telkens Nederlands als taal in de meest klassieke zin; het Nederlands dat geschreven en gesproken wordt.
Taal is echter meer dan “een aantal woorden en geluiden” die men schriftelijk of mondeling produceert, taal komt ook met een zekere identiteit, geschiedenis, attitude, etc.. Het is juist die attitude die belangrijk is voor het willen en kunnen gebruiken van Nederlands op school. Voor ouders die meer moeite hebben met thuis (vloeiend) Nederlands te spreken – dit hoeven bovendien niet enkel migranten te zijn, maar kunnen ook dialectsprekers e.d. zijn – is het bijgevolg belangrijker dat men een goede attitude uitdraagt naar het Nederlands (“Nederlands is belangrijk in het latere leven”, etc.), dan dat men echt perfect of vaak Nederlands spreekt. Dat een moeder daarbij zelf minder Nederlands gebruikt of fouten maakt zoals “de huis, de meisje”, is geen probleem. Het is die attitude die bij jongeren vaak ook langer meegaat of invloedrijker is dan de taal zelf, kijk maar naar de uitleg bij punt 2. Het is nog steeds cruciaal dat we jongeren en nieuwkomers motiveren, aanspreken en stimuleren, i.p.v. normatief over te komen: hetzij op vlak van taal, “gewoontes”, cultuur, etc.. Een normatieve benadering van eender wat is bovendien iets waar wij ons als liberalen maar moeilijk in kunnen vinden.
5. De positie en toekomst van het Nederlands. Daarmee komen we noodgedwongen aan bij de huidige positie en de toekomst van het Nederlands. Er zijn veel politici die vorig jaar voor een meer “normatieve” benadering van het Nederlands hebben gepleit en om een duidelijkere definitie van de standaardtaal hebben gevraagd. Dit dreigt de toekomst van het Nederlands in gevaar te brengen, kijk maar naar andere talen (zoals het Latijn) die vroeger een te normatieve benadering hebben gekend.
Vandaag is het nog steeds belangrijk dat we zo goed mogelijk Nederlands leren, maar ons taalbeleid moet ook dynamisch zijn, willen we dat dit binnen 30 à 40 jaar ook zo is. Taal is inherent variabel; er is geen enkele taal in de wereld die de afgelopen 20 jaar niet op één of andere manier veranderd is. Politici die zich te normatief opstellen tegenover taal hypothekeren juist deze toekomst en begeven zich op een ideologisch luguber domein. Wanneer een te groot verschil tussen de gesproken taal en geschreven norm ontstaat, kan het zijn dat het Nederlands obsolete wordt, wat maakt dat we dynamisch met die norm moeten omspringen. Het verdedigen van de standaard kan zeker, maar dan wel op een wetenschappelijke manier.
Als conclusie kunnen we stellen dat het Nederlands onontbeerlijk is om in Vlaanderen (en Nederland) onderwijs te kunnen volgen en de beste mogelijkheden te hebben op de arbeidsmarkt. Het leren en actief spreken van Nederlands thuis is daarom ook zeer belangrijk. Dit echter niet in die mate dat men een normatieve benadering van het Nederlands moet voorstaan. Deze normatieve benadering zorgt juist voor het framen van mensen en gezinnen die moeite doen om zo goed en vaak mogelijk Nederlands te spreken – want weeral: attitude is belangrijker dan taalproductie zelf –, Nederlands moet niet de enige taal thuis zijn (wat weeral contraproductief kan zijn) en deze normatieve benadering kan bovendien leiden tot het irrelevant worden van het Nederlands zelf. Een te harde focus op het spreken van Nederlands in de politiek leidt bovendien tot het creëren van nieuwe problemen – zie de eerdere verwijzingen naar het discours van Rob Jennen – en zorgt ervoor dat we problemen zoals maatschappelijke segregatie in verenigingen en op scholen, vaak juist de oorzaak van een afkeer voor het Nederlands, negeren.
Vince Liégeois is Kernlid bij Liberales en was voorheen hoofdredacteur van ‘Neohumanisme’, het magazine van LVSV Gent. Vince is momenteel PhD-student in Language Sciences aan de Université de Bourgogne en in Romaanse Taalkunde aan de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf. Vanuit die hoedanigheid probeert hij licht te scheppen op de rol van taal in de samenleving.