De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan - Bas Van Bavel

De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan - Bas Van Bavel

Een van de betere manieren om te beseffen hoe wij, als individu maar ook als maatschappij, dezelfde processen herhalen, is een grondige studie van het verleden. Welke toekomst wacht onze door een vrijemarkteconomie gedomineerde samenleving? Dit boek (oorspronkelijk gepubliceerd in het Engels, door de prestigieuze Oxford University Press) zou wel eens een klassieker kunnen worden. Als historicus biedt van Bavel op grond van degelijk studiewerk een andere blik op de evolutie van marktsamenlevingen in het algemeen en op de onze in het bijzonder.

Inderdaad, marktsamenlevingen, in het meervoud. Dat is al een eerste originele bevinding waarmee dit boek ingaat tegen de dominante opvatting die het vrijemarktkapitalisme als een recent fenomeen van de industriële revolutie beschouwt. Klassiek wordt het ontstaan ervan gesitueerd begin negentiende eeuw, met een forse opgang in de twintigste. In de tweede helft van de vorige eeuw komt er een onwrikbaar geloof in de vrije markt, als bron van vooruitgang, vrijheid en democratie, op de koop toe gebaseerd op een zelfregulerend mechanisme, sedert Adam Smith bekend als ‘de onzichtbare hand’. Tot vandaag de dag gebruiken neoliberale politici dat verondersteld zelfregulerend mechanisme als argument om overheidsinterventies zoveel mogelijk af te schaffen.

De laatste decennia komt dit geloof in het gedrang door de opeenvolgende economische crisissen. De verklaring voor de crisissen kan twee richtingen uitgaan. Volgens de gelovigen zijn zij slechts tijdelijke rimpelingen die vanzelf zullen verdwijnen op voorwaarde dat we nog méér vrije markt installeren. Volgens de ketters zijn de crisissen het startpunt van het onvermijdelijke einde dat ingebakken ligt in het systeem, en moeten we het roer radicaal omgooien. Beide opvattingen gaan uit van een lineaire visie op de geschiedenis, de ene opwaarts, de andere bergaf, beiden even onafwendbaar.

Van Bavel toont aan dat marktsamenlevingen al veel langer bestaan dan de negentiende eeuw, en bovendien dat ze een cyclisch verloop kennen, van opgang, bloei, stagnering tot ondergang. Het cyclische verloop is meteen zijn tweede originele bijdrage tot de studie van het verband tussen economie, markt en maatschappij.

In een eerste hoofdstuk beschrijft de auteur de klassieke opvatting samen met zijn eigen stellingen. Daarbij is het onderscheid tussen ‘productmarkten’ (de alledaagse invulling van markt) en de pas later in de geschiedenis ontstane ‘factormarkten’ van belang. Op factormarkten worden de productiefactoren verhandeld, met name de middelen om goederen en diensten te produceren, zoals grond, arbeid en kapitaal. In traditionele samenlevingen blijven grond en kapitaal in de schoot van een familie of een organisatie, waarbinnen ook het leeuwenaandeel van de arbeid gebeurt. In doorgedreven marktsamenlevingen worden ze verhandeld. Belangrijk om weten is dat de regelgeving bij de handel in grond, arbeid en kapitaal een veel grotere impact op de samenleving heeft dan deze bij productmarkten. Afhankelijk van de aard en omvang van de regelgeving kan de impact van factormarkten zeer verschillend zijn. Bij wijze van voorbeeld: hoeveel interest is er toegelaten? Wat zijn de fiscale maatregelen? Welke tijdslimieten worden er opgelegd bij verkoop (tegenwoordig koopt en verkoopt men aandelen binnen de tijd van één seconde). Wijzigingen in dergelijke regelgevingen hebben een enorme invloed op de accumulatie van geld en bijgevolg op de maatschappij.

Dit wordt ten overvloede geïllustreerd in de daarop volgende hoofdstukken. Van Bavel toont aan dat markteconomieën reeds lang voor het industriële tijdperk bestonden en dat we over voldoende data beschikken om ze aan wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen: het Irak van de achtste tot de dertiende eeuw, de Noord-Italiaanse stadstaten vlak voor en tijdens de Renaissance, de Lage Landen van de late Middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Vervolgens vergelijkt hij deze vroege vormen van markteconomie met meer hedendaagse (Engeland in de periode 1500-1800, gevolgd door de VS 1800-1850 en ten slotte Noordwest-Europa vanaf 1950) met als doel na te gaan of hij ook daar gelijkaardige cyclische bewegingen kan aantreffen.

De belangrijkste conclusie van dit boek zal ongetwijfeld bekend worden als ‘de cyclus van van Bavel’. Hij herkent in de door hem beschreven markteconomieën een telkens terugkerend verloop, van aanvankelijk positief, gevolgd door stagnatie en uiteindelijk negatief, waarna de cyclus zich herhaalt (zij het meestal elders). Het vernieuwende zit hem in de gedetailleerde analyse van het verloop, in de vaststelling dat dit reeds meerdere malen in de geschiedenis opgetreden is, en – natuurlijk – in de herkenbaarheid voor wat vandaag de dag bij ons bezig is.

De korte samenvatting van de cyclus geef ik graag weer in de bewoording van de auteur zelf: “(…) de oorspronkelijk zo positieve terugkoppelingscyclus van toenemende vrijheid, groeiende factormarkten en economische groei slaat om in een negatieve cyclus van toenemende maatschappelijke polarisatie, een toenemende verstoring van het marktevenwicht ten gunste van de belangen van de marktelites, en stagnatie van de economie, uiteindelijk gevolgd door relatieve of absolute achteruitgang.” (p.371). Een langere beschrijving geef ik in de volgende paragrafen.

De aanvangsperiode is uitdrukkelijk positief. Een feodaal tijdperk leidt tot maatschappelijke revolte, gevolgd door een samenleving met een hoge graad van zelforganisatie van gewone mensen. Dat leidt tot grotere vrijheid en grotere activiteit, met meer producten en dus ook meer handel. Voor van Bavel verklaart dit de positieve visie van Adam Smith in The Wealth of Nations (1776), want de studie van Smith betreft de ‘gunstige fase van de Engelse cyclus’. De markt zoals wij die kennen, vindt in die periode haar ontstaan, wat op zijn beurt de basis vormt voor de ontwikkeling van factormarkten. Het is deze positieve aanvangsperiode  die tot vandaag de dag gebruikt worden om ‘de’ vrijemarktsamenleving te verdedigen, waarbij er geen rekening gehouden wordt met de verdere evolutie. Na de mooie aanvangsfase volgt er helaas een negatieve evolutie die men probeert op te lossen met nog meer vrije markt, in de illusie dat deze zichzelf zal corrigeren. Voorbij een bepaald punt verdwijnen de zelfcorrigerende mechanismen en gaat het steeds sneller de verkeerde richting uit. De oorzaak ligt in een uiterst belangrijke accentverschuiving: van productiemarkten naar factormarkten en dan vooral naar kapitaalmarkten. Kapitaal is niet langer een middel, maar wordt een doel.

De oorspronkelijke bedoeling van kapitaalmarkten (denk aan de eerste ‘beurs’) was het faciliteren van ondernemingen en dus van de productie en handel (kapitaal als middel). In de verdere evolutie van de vrijemarktsamenleving verschuift dit: kapitaal wordt het doel op zich, waarbij het bovendien zelf als middel dient: het verhandelen van kapitaal (aandelen, verzekeringen en alle hedendaagse ‘financiële producten’) levert nog veel meer kapitaal op, bovendien op korte termijn. Gevolg: een enorme vermogenstoename bij een kleine groep zonder dat de reële economie toeneemt. Investeren in arbeid en productie brengt veel minder op dan investeren in kapitaal op zich. In het beursjargon heet dit: ‘Wall street kills Main street’.

De accumulatie van vermogen bij een steeds kleiner wordende groep maakt dat dezelfde groep een steeds grotere macht verwerft, met als voorspelbaar gevolg dat zij uiteindelijk ook de politiek gaat aansturen in functie van het eigen belang. Merk op dat van Bavel hier (opnieuw) een ander accent legt dan wat gebruikelijk is: het gaat hem minder om inkomensongelijkheid dan wel om vermogensongelijkheid. Het gros van de bevolking wordt de mogelijkheid ontnomen om daadwerkelijk deel te nemen aan het economische en politieke leven – ze mogen nog hun stem uitbrengen, maar de overheid luistert niet langer naar hun reële bekommernissen, met als resultaat dat de gevestigde politiek haar geloofwaardigheid verliest bij de kiezers. Omwille van de overheidsschuld worden natiestaten gegijzeld door internationale kredietinstanties – vanaf dat ogenblik danst de politiek naar de pijpen van een kleine financiële elite die de institutionele organisatie van de markten gaat bepalen. Concreet: zij schrijven de wetgeving, zij bepalen de  daarbij aansluitende rechtspraak.

Het is verrassend om te lezen hoe dit reeds vroeger in de geschiedenis gebeurde en hoe het zich vandaag herhaalt. Hebt u zich al eens afgevraagd waarom er bijvoorbeeld geen BTW geheven wordt op aandelen, maar wel op tampons (tot een paar jaar geleden in België nog belast als luxeproduct); waarom er geen ernstige vermogensbelasting bestaat? Omdat de politici die daarover beslissen, aangestuurd worden door de groep die leeft van aandelen en vermogen. Wat het minst rendeert – arbeid – wordt het zwaarst belast; wat het meest rendeert – vermogen en obligaties – niet of nauwelijks. Bovendien worden fiscale inkomsten gebruikt om de overheidsschulden te betalen, waarvan de aandelen in het bezit zijn van … dezelfde kleine groep. Van Bavel noteert droogweg dat belastingen op deze manier een kanaal zijn waarlangs geld van de sociale onderlaag weggesluisd wordt naar de bovenlaag (p.394), en dit zonder dat de reële economie er baat bij heeft.

Het wordt tijd voor een nieuwe term: ‘trickle up’ – het geld sijpelt door naar boven. Een bekend neoliberaal credo luidt als volgt: belastingshervormingen in het voordeel van de grote vermogens zou een ‘trickle down’ effect hebben, want daardoor zouden er nieuwe investeringsmogelijkheden ontstaan, met als gevolg meer arbeidsplaatsen, enzovoort. Ondertussen wordt het (ook in België) duidelijk dat dit niet het geval is (zie de effecten van de ‘taxshift’). Het enige wat toeneemt door dergelijke belastingsvoordelen is de overheidsschuld die vervolgens betaald wordt met … belastingen op arbeid. Op die manier krijg je een ‘trickle up’ (term die ik cadeau kreeg van Ludo Couvreur).
Het gevolg van een dergelijke machtsconcentratie van factormarkten & politiek is dat er nieuwe regelgevingen en zelfs wetten komen waardoor de vrije markt niet langer vrij meer is. Er treedt stagnatie op, gevolgd door een kantelpunt, waarna de financiële markten  ‘grillige schommelingen’ laten zien. Daarna gaat het snel bergafwaarts, de algemene levensstandaard begint te dalen, de vermogensongelijkheid wordt nog groter en democratie wordt in vraag gesteld. Er ontstaat een nieuwe versie van het feodaal tijdperk, waarbij een kleine groep superrijken steeds meer machtsmiddelen moet inzetten om haar positie te behouden.

Een zeer onaangename vaststelling in van Bavels beschrijving is dat de laatste verschuiving historisch bekeken hand in hand gaat met het verdwijnen van dienstplichtigenlegers of volksmilities die plaats moeten maken voor ingehuurde beroepssoldaten. Voor huurlingen dus. Het eindpunt gaat altijd gepaard met sociale onrust en revolte. We zullen nog meer Franse gele hesjes en Italiaanse sardienen op straat zien verschijnen, samen met geüniformeerde huurlingen die ironisch genoeg uit dezelfde onderklasse gerekruteerd worden. Tot het moment waarop die twee groepen versmelten en het hek helemaal van de dam is. Een hedendaagse filmversie van Les misérables (Victor Hugo) toont wat Eribon in zijn Terugkeer naar Reims (zie een vroegere boekbespreking) ook al aangeeft:  er is niet veel nodig om  het kruitvat te doen ontploffen (beluister de filmbespreking door Lieven Trio: https://klara.be/video/film-van-de-week-les-miserables).

Het is bijna griezelig om te lezen hoe deze cyclus zich meerdere malen voorgedaan heeft tijdens pakweg het voorbije millennium én hoe hij als een zichzelf versterkend mechanisme functioneert. Van Bavel is zich goed bewust van de kritieken waarop zijn model onthaald zal worden en weerlegt de belangrijkste ervan op voorhand: wie de cyclus maar gedeeltelijk bestudeert, ziet slechts één kant, hetzij het positieve begin, hetzij het negatieve einde. Slechts het totaalplaatje legt de interne dynamiek bloot.

Ludo Couvreur wees mij op de overeenkomst met het centrale idee van Karl Polanyi in diens klassieker The Great Transformation. The political and economic origins of our time:  de markt is niet langer ingebed in het sociale weefsel, het sociale weefsel wordt ingebed in de markten. Een markteconomie veronderstelt een marktsamenleving, waarbij de verhoudingen tussen mensen bepaald worden door de economie. Deze transformatie heeft ‘alles’ veranderd, en het bewustzijn van die transformatie is nagenoeg verdwenen. Een hernieuwd bewustzijn is meer dan ooit nodig om een ander beleid te kunnen voeren in functie van wat ooit een samen – leving was.

Dit boek maakt je niet vrolijk, ook al omdat de auteur het systemische aspect van het verloop benadrukt, waarbij hij er verscheidene keren aan toevoegt dat de ondergang geen gevolg is van decadentie of immorele beslissingen van individuele personen. Zij zijn slechts radertjes die aangedreven worden door de grotere structuur waarin ze vervat zijn. Ter tezelfdertijd schrijft hij dat vanaf een bepaald ogenblik in de cyclus vroegere morele waarden verdwijnen en vervangen worden door andere. Vertrouwen, samenwerking en gelijkwaardigheid moeten plaatsruimen voor ‘marktwaarden’ zoals wantrouwen, egoïsme en hebzucht. Die zijn wel degelijk immoreel, en zelf schreef ik al in Identiteit (2012) dat een dergelijke identiteitsverandering aangestuurd wordt door een maatschappelijk-economisch vertoog. Toch vind ik het beroep doen op een interne dynamiek zowel een te makkelijke verontschuldiging als een te pessimistische conclusie. Ja, de meerderheid onder ons zijn meelopers, dat blijkt uit meer dan voldoende sociaalpsychologisch onderzoek. Dezelfde studies tonen dat er altijd een minderheid is die zich verzet en ondanks de omstandigheden humaan blijft denken en handelen. Een boek dat ik eerder besprak (dat van G.Schwarz) levert daarvan een illustratie. Vaak volstaat een dergelijke minderheid om het roer om te gooien.

Mijn hoop is dat de goed onderbouwde voorspellingen die van Bavel maakt zullen bijdragen tot het groeiende bewustzijn dat we het roer moeten omgooien. De auteur geeft zelf de richting van de oplossing aan: “Misschien opent dit [het doorgronden van het cyclisch verloop] tijdig de weg tot een tegenbeweging die het goede van de markteconomie behoudt, zoals efficiënte, vrije markten voor goederen, producten en diensten, maar die vooral tegengaat dat de open, gelijkwaardige samenleving wordt uitgehold, zoals op dit moment gebeurt door de dynamiek van de huidige markteconomie. (…) Dat vraagt om een drastische beperking van de rol van factormarkten.” (p.440, mijn cursivering).Opvallend in zijn analyses zijn de zeer positieve gevolgen van zelforganisatie en deelname van burgers aan politieke besluitvorming (participatieve democratie) – twee zaken die tegenwoordig heel hoog op de agenda van burgerbewegingen staan, om de heel eenvoudige reden dat we beiden dreigen te verliezen. Ook hun verdwijning is een gevolg van een doorgedreven vermarkte samenleving die verwantschapsverbanden en sociale cohesie uitholt, samen met de bijbehorende normen en waarden. Denk aan de doelbewuste vernietiging door een vereconomiseerde overheid van wat in België ‘het middenveld’ heet. Een citaat uit het boek is perfect van toepassing op wat vandaag gebeurt: ‘Factormarkten en hun marktelites, en staten en hun staatselites werkten eendrachtig samen bij het vernietigen van de zelforganisaties van gewone mensen’ (p.403).

Studie van de geschiedenis toont hoe processen zich herhalen, maar ook welke verschillen er zijn. De hedendaagse versie van ‘de cyclus van van Bavel’ bevat twee nieuwe elementen die het probleem nog groter maken, maar terzelfdertijd ervoor kunnen zorgen dat we het tij keren. Het eerste is dat de huidige cyclus zich op mondiaal vlak voordoet en dus iedereen treft. Daarbij aansluitend komt er een tweede, nog grotere catastrofe op ons af, eveneens veroorzaakt door een dolgedraaide economie: de klimaatverandering. In beide gevallen is er geen ‘elders’ meer. Misschien is dat net een reden voor hoop. Plaats mensen voor een gemeenschappelijk probleem, en de kans is groot dat ze als groep een oplossing zoeken en vinden. ‘It takes tragedy to bring people together’. 

Bas Van Bavel, De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan.Amsterdam: Prometheus, 2018

Recensie door professor Paul Verhaeghe

Print Friendly and PDF
Waarom het buitengewoon onderwijs buitengewoon is - Joshua Lindeboom

Waarom het buitengewoon onderwijs buitengewoon is - Joshua Lindeboom

Tussentaal, een probleem of niet? - Vince Liégeois

Tussentaal, een probleem of niet? - Vince Liégeois