Wat te denken van islamitische scholen - François Levrau
Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits heeft, op advies van de onderwijsinspectie en op voorstel van de onderwijsadministratie, beslist dat het islamitische Selam College in Genk geen erkenning zal krijgen omdat het niet aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet; meer in het bijzonder werden de Rechten van de Mens en van het Kind onvoldoende gewaarborgd. Als het College niet aan de voorwaarden heeft voldaan, dan is de genomen beslissing de logica zelve. Maar, wat indien nu wel aan die voorwaarden werd voldaan? Hoe moeten we de oprichting van islamitische scholen begrijpen? De meningen (en het onderzoek waarop die in het beste geval zijn gebaseerd) lopen uiteen. Er is een ‘positieve’ en een ‘negatieve’ visie. Voor de beide valt iets te zeggen; veel hangt van de school en de lokale context af.
De ‘positieve visie’ stelt dat de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (art. 24 GW) inhoudt dat iedereen, mits voldaan aan een aantal kwaliteitscriteria, een school kan/mag oprichten. Moslims die een school oprichten maken dan gewoon van hun vrijheid gebruik. Het is diezelfde vrijheid die ertoe heeft geleid dat er in Vlaanderen zovele katholieke scholen aanwezig zijn. Islamitische scholen zouden bovendien ook heel wat voordelen hebben. Zo blijkt uit nogal wat onderzoek dat het Vlaamse onderwijs wordt gekenmerkt door een diepe kloof tussen de onderwijsprestaties van kinderen met en zonder migratieachtergrond (waar dus veel moslimkinderen bij horen). Al van bij het begin en zelfs nog voor de leerplicht zijn hiervan duidelijke signalen merkbaar. Kort samengevat komt het erop neer dat er voor die jongeren sprake is van een aanhoudende (en cumulerende) onderwijsachterstand. Doorheen alle onderzoek blijkt dat hun onderwijsloopbanen worden gekenmerkt door zwakke leerprestaties, een grotere schoolse vertraging, meer zittenblijvers, minder doorstroom naar algemeen vormende studierichtingen, minder doorstroom naar het hoger onderwijs en meer schoolverlaters zonder diploma. Het Vlaamse onderwijs is dus in die zin eigenlijk behoorlijk gesegregeerd. Daaraan dient te worden toegevoegd dat ‘autochtone’ ouders van de vrije schoolkeuze gebruik maken om de segregatie nog te bekrachtigen. Zoon of dochter worden immers, wanneer het even kan, bewust niet naar een ‘multiculturele school’ gestuurd. In het licht van die ‘dubbele segregatie’ (segregatie in termen van leerprestaties en segregatie door actieve schoolkeuze) is de oprichting van eigen islamitische scholen beter te begrijpen. Moslimjongeren kunnen zich in die scholen ook even terugtrekken en ervaren dat er met hun religiositeit niks ‘fout’ is teneinde dan later (na de vervolmaking van de studies) als ‘versterkte’ en goed opgeleide burgers terug in de Vlaamse samenleving te stappen. Islamitische scholen zouden dus een middel zijn om opwaartse sociale mobiliteit te bewerkstelligen. Dat die oprichting kan worden beschouwd als een bewijs van integratie en ambitie, maakt dat sommigen het zelfs aanmoedigen.
Een andere visie ziet het minder positief en stelt dat niet alles wat volgens het recht kan ook sociaal wenselijk is. Eerder dan dat de islamitische school de leerlingen in de Vlaamse samenleving zal katapulteren, wordt benadrukt dat het de segregatie nog meer in de hand werkt. De oprichting van een islamitische school is illustratief voor het bestaan (of het in wording zijn) van een islamitische zuil. Leerlingen worden dan in die scholen indirect voorbereid hun leven te leiden in een parallelle gemeenschap die voorziet in allerhande instellingen exclusief bedoeld voor moslims. De vraag is of een cohesieve Vlaamse samenleving gebaat is met een gemeenschap die zich in toenemende mate terugtrekt en mogelijks ook via het onderwijs een op conservatieve leest geschoeide islamidentiteit cultiveert die de participatie van jonge mensen in de Vlaamse samenleving bemoeilijkt. Wat ook niet bepaald in het voordeel van islamitische scholen pleit, is dat er binnen de lokale moslimgemeenschap een sociale druk kan ontstaan die maakt dat wie aarzelt of beslist zijn kind niet naar die school te sturen met de vinger zal worden gewezen. Een ander kritisch argument stelt dat er in theorie ook niet-moslim leerlingen en leerkrachten welkom zijn, maar dat dit in de praktijk allerminst evident is, zeker wanneer er in de school een ‘verborgen curriculum’ zou aanwezig zijn dat nogal negatief is voor niet islamitische levensstijlen. Wat dat betreft kan de islamitische school wellicht ook de vergelijking met een katholieke school niet doorstaan. Immers, daar waar die laatste wordt bevolkt door leerlingen die hun religieuze identiteit hebben afgezwakt en hun schoolkeuze vooral op pragmatische redenen hebben gebaseerd (vb. nabijheid of bekendheid of faam), zullen leerlingen die naar een islamitische school gaan hun keuze wellicht net wel op de religieuze identiteit baseren. Zeker wanneer de islamitische school enige orthodoxie voorschrijft, zal wellicht van jonge meisjes worden gevraagd erg zedig/religieus gekleed te zijn. Hoeveel jonge Vlaamse niet-moslimmeisjes staan daar voor te springen?
Hoe uiteenlopend de beide visies ook zijn (islamitische scholen bevorderen op termijn de integratie versus islamitische scholen bevorderen de segregatie), wat ze met elkaar delen is de vaststelling dat de Vlaamse samenleving er op dit ogenblik onvoldoende in slaagt moslims naadloos in haar maatschappelijk weefsel op te nemen. Daar zijn ongetwijfeld vele redenen voor. Wat echter duidelijk is, is dat voor de uitbouw van een cohesieve multiculturele samenleving jongeren/mensen best elkaar blijven ontmoeten omdat net in het gebrek aan wezenlijk contact een belangrijke bron van onbegrip, agressie en rancune schuilt. Onderwijs moet op haar manier bijdragen aan een samenleving waar mensen bij elkaar willen blijven. Gesegregeerde scholen zijn daarom toch vooral te vermijden.
François Levrau, Doctor Sociale Wetenschappen en verbonden aan het Centrum Pieter Gillis van de UAntwerpen