De liberale strijd voor vrouwenkiesrecht - Fleur de Beaufort en Patrick van Schie
Al te vaak wordt vergeten dat het recht om te stemmen het resultaat is van een lange evolutie. Bovendien bleven er op dat vlak grote verschillen tussen mannen en vrouwen, die in heel wat Europese democratieën pas veel later naar het stemhokje mochten. Wanneer vrouwenkiesrecht dan toch op de agenda kwam, gebeurde dit historisch gezien veelal onder druk van externe factoren. In de jonge naties die na de Eerste Wereldoorlog vorm kregen leidde bijvoorbeeld het streven naar zelfstandigheid tot een toenemende gelijkberechtiging. Mannen en vrouwen waren immers gezamenlijk en eendrachtig opgetrokken om een nieuw vaderland uit te bouwen. Zij streden samen voor dezelfde rechten, met positief effect op een gemeenschappelijk kiesrecht (voorbeelden hiervan zijn Estland, Letland, Litouwen, Polen). Ook een (dreigende) revolutie of crisis had soms tot gevolg dat vrouwenkiesrecht werd ingevoerd. De druk van de omgeving was immers van die aard dat de overheid besloot extra democratische rechten toe te kennen, waaronder dus ook vrouwenkiesrecht (dit was in zekere mate het geval in Nederland, Duitsland, Zweden, Oostenrijk in de periode rond 1918). Het einde van een oorlogsperiode betekende eveneens zo’n moment waarop in eendracht en democratie alle rechten en verworvenheden nog eens op een rijtje worden gezet. Zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog kregen vrouwen in afwezigheid van de mannen aan het front nieuwe verantwoordelijkheden. In sommige landen leidde dat tot de invoering van het vrouwenkiesrecht (Frankrijk en België na de Tweede Wereldoorlog).
In 1919 nu is het exact 100 jaar geleden dat Nederland het vrouwenkiesrecht heeft ingevoerd. Ter gelegenheid van dit bijzonder jubileum publiceerden Fleur de Beaufort en Patrick van Schie (beiden verbonden aan de Teldersstichting) een boek dat niet enkel aandacht heeft voor de geschiedenis van het vrouwenkiesrecht maar ook voor de liberale inbreng in deze strijd. Het resultaat is een interessant, goed leesbaar en mooi onderbouwd historisch boek, dat - zoals hoger valt te lezen - verder reikt dan enkel de situatie in Nederland (al is het internationale kader vooral op Europa gefocust). Het is tegelijkertijd een interessant naslagwerk met in de bijlage een overzicht van de soorten kiesrecht, een interessante bibliografie en een persoonsnamenindex.
De auteurs vatten deze publicatie aan met een algemene historische schets over de visies op vrouwenrechten die zich in Europa ontwikkelden voor de Franse Revolutie. Er waren voorlopers zoals François Poulain de la Barre, Marie le Jars de Gournay of Mary Astell. Een belangrijke figuur was vooral de filosoof markies De Condorcet. Op het einde van de 18de eeuw toonden Mary Wollstonecraft en Olympe de Gouges zich hevige voorvechters van vrouwenrechten. Hun teksten vormden een inspiratiebron voor velen, wellicht ook voor een pamflet dat in 1795 in Nederland verscheen, onder de titel Ten betooge, dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het land. Een andere mijlpaal is de inzet van John Stuart Mill die in Groot-Brittannië zowel met de pen als in het parlement streed voor vrouwenrechten, hierin gesteund of geïnspireerd door zijn echtgenote Harriet Taylor. Na de revolutie van 1848 ijverden in Duitsland Louise Otto-Petersen en Hedwig Dohm voor erkenning van de rechten van vrouwen.
De Beaufort en van Schie besteden uiteraard heel veel aandacht aan hoe de Nederlandse politiek worstelde met het specifieke thema van vrouwenkiesrecht, vertrekkend van de kieswet van Thorbecke in 1848 tot aan de daadwerkelijke invoering in 1919. Het thema zorgde in liberale kringen voor flink wat verdeeldheid en lag bijvoorbeeld mede aan de basis van de oprichting van een radicaal-liberale partij (Vrijzinnig-Democratische Bond). Zij wijzen er terloops op dat ook andere partijen (de sociaaldemocraten) worstelden met de vraag of vrouwen mochten kiezen. De kwestie werd niet altijd bekeken vanuit het principe van gelijke rechten maar vooral vanuit het idee van bekwaamheid of geschiktheid (zoals dat overigens ook lange tijd voor mannen gold, zie het bekwaamheidskiesrecht in België in de 19de eeuw).
Uit de heel gedetailleerde en interessante historische schets voor Nederland blijkt dat de geesten langzaam rijpten, en dat de kwestie nog tot sterke interne verdeeldheid leidde. Het was vooral toen de vrouwen zelf aandrongen op kiesrecht dat er schot in de zaak kwam (met dank aan feministes als Esther Welmoet Dyserinck maar vooral Aletta Jacobs). Een opmerkelijk feit deed zich voor in juni 1916 met een grote optocht ten voordele van het vrouwenkiesrecht. De druk kwam pas echt op de ketel toen enkele weken daarop tientallen vrouwen post vatten in het hart van de Nederlandse democratie, op het Binnenhof. De actie lokte verdeelde reacties uit in de politieke wereld in het algemeen en in liberale kringen in het bijzonder. Na veel discussie in pers en parlement zorgde de progressief-liberale Henri Marchant voor een doorbraak met het indienen van een wetsvoorstel voor vrouwenkiesrecht. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van juli 1922 konden vrouwen voor het eerst stemmen. Een heuglijke dag voor veel vrouwen, aldus de auteurs.
De Beaufort en van Schie stellen verder vast dat de invoering van het vrouwenkiesrecht zich als het ware verspreidde van noord naar zuid. De Scandinavische landen golden als voorloper terwijl Frankrijk, Italië en België pas na de Tweede Wereldoorlog het algemeen vrouwenkiesrecht hebben ingevoerd. Uiteraard waren er heel veel nuances en tussenwegen mogelijk (nationaal en lokaal kiesrecht, passief maar geen actief kiesrecht). Het denken over vrouwenkiesrecht kan ook niet los worden gezien van de algemene ontwikkeling van dit recht om te stemmen. Het thema is verder ook meestal gekoppeld aan of verweven met andere politieke vraagstukken (de onafhankelijkheid van de natie of de emancipatie proletariaat).
In het boek komen ook de tegenargumenten aan bod die het proces soms hebben vertraagd. In de discussies kwamen immers stemmen naar boven dat vrouwen zich te veel zouden laten door emotie, dat de invoering van het vrouwenkiesrecht het voortbestaan van het gezin bedreigde of dat vrouwen zelf helemaal geen kiesrecht wilden. Verder leefde er soms ook de vrees voor numerieke vrouwelijke meerderheden of de vaststelling dat vrouwen niet dienstplichtig waren en dus dan maar niet mochten stemmen (België). Een veel gehoord tegenargument (zeker in liberale en socialistische kringen, die op zich gelijkberechtiging hoog in het vaandel droegen maar merkwaardig genoeg niet altijd voorstander waren van het vrouwenkiesrecht) was van strategische aard. Vrouwen zouden immers heel vatbaar zijn om te stemmen voor confessionele partijen en dat voordeel gunden de tegenpartijen hen niet.
Enkele slotvragen in het boek betreffen de effecten van het vrouwenkiesrecht. Stemden vrouwen daadwerkelijk anders dan mannen? Kozen zij voornamelijk voor confessionele partijen? Het is moeilijk te bewijzen maar misschien toch wel wat overschat. Enkel in Oostenrijk kon er dankzij stembiljetten met verschillende kleuren via onderzoek worden aangetoond dat dit werkelijk zo was. Hadden de zogenaamde aparte ‘vrouwenlijsten’ succes? Neen, de feiten wijzen uit dat die na korte tijd een stille dood stierven. Leidde het vrouwenkiesrecht meer vrouwen naar het parlement? Aanvankelijk duidelijk niet, later wel. Na de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht zetelden zeven vrouwen in Nederland. In de jaren 1970 nam dit aantal daadwerkelijk toe en pas in 2010 overschreed dit 40%. Bij de lijstvorming kwamen overigens zeker niet evenredig veel vrouwen op als mannen. Het idee volstond blijkbaar dat met de verkiezingen van tenminste een vrouw de vertegenwoordiging was geslaagd. En tot slot, waren er favoriete thema’s? Ook daar wijzen de auteurs er op dat decennialang de overtuiging leefde dat vrouwen zich vooral dienden te bekommeren om de echte ‘vrouwenbelangen’ en zich niet dienden te bemoeien met andere thema’s. Bovendien was er blijkbaar zoiets als de vooringenomenheid van een ‘vrouwelijke stijl’. In 1975 kreeg de liberale Kappeyne van de Coppello in het debat over oorlogsmisdadiger Menten kritiek wegens haar te harde (lees: niet-vrouwelijke) aanpak. Tegelijkertijd had op dat ogenblik de liberale VVD wel reeds een eerste vrouwelijke voorzitter (1969-1975) gehad met Haya Van Someren-Downer (1926-1980). Langzaam maar zeker was het politieke landschap veranderd.
De liberale strijd voor vrouwenkiesrecht, Fleur de Beaufort en Patrick Van Schie, Amsterdam, Boom, 2019
Recensie door Peter Laroy
Directeur Liberas/Liberaal Archief