De overlevenden - Martin Schoups en Antoon Vrints
Dat oorlogen een traumatische impact hebben op zij die er direct bij betrokken zijn, is voldoende bekend en ruimschoots gedocumenteerd. Dat oud-strijders zich na een oorlog verenigen, niet alleen om gezamenlijk hun trauma te verwerken, maar ook en misschien vooral om erkenning te krijgen voor de door hen geleverde opoffering ten bate van het vaderland is ook vrij universeel. Dus zou je op het eerste zicht niet direct denken dat een thema ‘oud-strijders’ stof voor een vernieuwend inzicht kan zorgen.
Toch staan de auteurs Martin Schoups en Antoon Vrints stil bij de heel bijzondere casus van de Belgische oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog en de politieke rol die ze tijdens het interbellum (1919-1939) hebben gespeeld. Die casus is in die mate bijzonder omdat België tijdens de Eerste Wereldoorlog ongeveer het enig land was dat zowat volledig was bezet door de vijand. Zo speelde in Frankrijk de gevechten zich grotendeels af in het grensgebied tussen Frankrijk en Duitsland, maar bleef het grootste deel van het land zelf onder Frans beheer. Het Gemenebest, met Engeland op kop, heeft massaal troepen naar hier gestuurd, maar was nooit bezet.
Dat maakt dat de Belgische strijders in grote mate waren afgesneden van hun geboortestreek. Zo konden zij hun verlof niet opnemen bij hun familie en waren grotendeels in het ongewisse over de precieze situatie thuis. Met andere woorden, de meesten leefden in een hoge mate van sociale en familiale afzondering en waren dus vooral op hun directe collega’s en vrienden aangewezen, wat al in hoge mate het gevoel van samenhorigheid en solidariteit binnen deze groep verklaart.
Om hun ‘verhaal’ te schrijven, hebben de auteurs gekozen voor een vrij aparte aanpak. Teneinde een zo objectief mogelijk zicht te krijgen op de activiteiten, en dit op heel diverse terreinen, van deze oud-strijders na de oorlog, zijn ze in de archieven van vier grote kranten gedoken: Het Laatste Nieuws, De Standaard, Le Peuple en La Libre Belgique. Ze zochten er naar verslagen van gebeurtenissen die tijdens het interbellum een vermelding kregen in een of meerdere van die kranten. Zo kwamen zij aan 1412 verschillende zaken, die zij dan verder hebben opgedeeld in verschillende thema’s. En deze thema’s vormen dan de hoofdstukken van dit boek. Door thematisch te werken, komen in de verschillende hoofdstukken nogal veel herhalingen voor. Iets minder details en meer synthese zou zeker de leesbaarheid van het boek ten goede komen.
Het uitgebreid en soms heel erg gedetailleerd feitenmateriaal uit dit boek hier samenvatten, is dan ook onbegonnen werk. Daarom zal ik zo vrij zijn enkele – althans naar mijn smaak – markante krachtlijnen uit dit boek weer te geven. Vooreerst het begrip oud-strijder zelf. Volgens sommigen zijn dat alleen die soldaten die echt in de vuurlinie hebben gestaan. De ruimere interpretatie omvat zowel de echte frontsoldaten als zij die achter de linies voor logistieke steun moesten zorgen. Binnen de categorie van de oud-strijders vormen de oorlogsinvaliden nog eens een afzonderlijke doelgroep. Verder, zeker in de Belgische context, moet dan nog eens een onderscheid gemaakt worden tussen het kader of de officieren, en het gewone voetvolk. Dit onderscheid is van wezenlijk belang omdat de meeste officieren Franstalig waren, vaak uit de gegoede bourgeoisie en in veel gevallen vrijzinnig.
De troepen daarentegen, onder meer nog ten gevolge van de naweeën van het systeem van Loting, waren bevolkt met Vlaamse jongens uit landbouwersgezinnen en fabrieksarbeiders met meestal een katholieke achtergrond. Het is precies rond deze verscheidenheid en tegenstellingen, dat na de oorlog een groot aantal oud-strijdersverengingen zijn gevormd. Dus ‘de’ oud-strijder bestaat niet, maar moet, om zijn acties tijden het interbellum beter te begrijpen, gezien worden binnen dit uiterst verdeeld landschap.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk of Italië, hebben de meeste van die verenigingen zeker geen militaristisch, laat staan fascistisch, karakter. Bij quasi alle openbare optredens waren ze gekleed in burger en zonder in het gelid of militaire pas te lopen. Het waren dus zeker geen paramilitaire organisaties. Trouwens, tijdens de 1412 onderzochte acties is nooit één dode gevallen, ondanks het feit dat de tegenstellingen en de emoties soms heel scherp konden zijn.
Waar die verenigingen aanvankelijk de materiële belangen van hun leden wilden behartigen, zoals het recht op een dotatie of pensioen, prioriteit bij rekruteringen in het overheidsapparaat, voorrang bij de toewijzing van sociale woningen, een faire behandeling van de oorlogsinvaliden (zeker toen bleek dat de Franstaligen en dus de officieren proportioneel veel meer erkenningen kregen, verlegden ze na verloop van tijd hun focus naar andere zaken waar de oud-strijders heel gevoelig voor waren. Zoals bijvoorbeeld de woekeraars, mensen die tijdens de oorlog misbruik hadden gemaakt van de situatie en zich buitensporig hadden verrijkt op de kap van hun arme families die alleen thuis waren achtergebleven. Die moesten volgens de oud-strijders zonder mededogen worden aangepakt.
Het idee was dat men met het geld dat men van deze woekeraars zou afpakken, de materiële compensaties voor de oud-strijders zou kunnen financieren. Die woekeraars konden zowel gewone bakkers of beenhouwers zijn, maar evengoed bankiers of munitieleveranciers die gouden zaken deden tijdens de oorlog. Heel merkwaardig in deze context is dat collaborateurs aanvankelijk veel minder geviseerd werden. Die groep zou pas echt in het vizier komen, als de regering eraan dacht amnestie te verlenen aan zij die om militaire of bestuurlijke redenen veroordeeld waren voor grote of kleine oorlogsmisdaden.
Maar de grootste kloof, die trouwens breder werd naarmate de tijd voorbij ging, betrof de gelijkberechtiging van de onderdrukte Vlaming. Het was Koning Albert zelf die direct na de oorlog (in zijn verklaring voor het Parlement) dit thema op de agenda had geplaatst. Door zijn verblijf van vier jaar tussen zijn troepen aan het front langs de IJzer, had hij kunnen zien hoe Vlamingen op allerlei manieren tekort werden gedaan door het Franstalige officierenkorps. Als concrete maatregel had hij voorgesteld om onder meer de Universiteit van Gent te vernederlandsen. Toen duidelijk werd dat naarmate de tijd verstreek, van deze en andere beloftes weinig terechtkwam, nam het ongenoegen, en de verdeeldheid binnen die oud-strijdersverenigingen toe. De meeste nationale en unitaire verenigingen probeerden nog op een krampachtige manier aan te tonen dat diversiteit binnen een eenheid perfect kon werken, maar dat kon niet beletten dat geregionaliseerde, vooral Vlaamse) verenigingen steeds populairder werden, met de VOS (Verbond der Vlaamsche Oud-Strijders) als grootste.
En ook hier weer zeer merkwaardig: zelden of nooit kwam de regionalisering, laat staan de splitsing van België aan bod. Het enige wat men vroeg, was een gelijkberechtiging van Vlamingen en Franstaligen in onder meer het onderwijs, de justitie, de ambtenarij, enz. Als zichtbaar beeld van deze evolutie was er de geleidelijke vervanging van de tricolore vlag tijdens hun publieke optredens, door de Vlaamse Leeuw.
In die zin is het boek dan ook meer dan lezenswaardig, omdat het aantoont hoe tijdens dit interbellum en door de koppige weigering van de Franstaligen om iets te doen ten gunste van de Vlamingen, in feite de kiem gelegd werd voor alles wat er later op communautair gebied met dit land is gebeurd. De vraag is dan ook prikkelend, maar helaas niet te beantwoorden, te weten hoe ons land er nu zou uitzien, mochten de Franstaligen direct na Grote Oorlog wat meer luisterbereidheid, en wat minder minachting en arrogantie, aan de dag hebben gelegd naar de redelijke vragen en verzuchtingen van vooral Vlaamse oud-strijders.
Dit is trouwens een les die ook in veel andere dossiers kan worden geleerd: naarmate de ‘redelijke’ verzuchtingen van een bepaalde groep worden miskend, wordt de boodschap en de strijdvaardigheid alleen maar extremer en dus radicaler.
Martin Schoups en Antoon Vrints, De overlevenden. De Belgische Oud-strijders tijdens het interbellum, Polis 2018.
Recensie door Mark Bienstman