Godenslaap - Erwin Mortier
‘Ik zou er veel voor geven om in de ondergrond van onze geschiedenissen te kunnen afdalen, om aan touwen neergelaten te worden in hun donkere schachten en grondlaag na grondlaag in het lamplicht voorbij te zien schuiven’, zo begint Mortier zijn magistrale Godenslaap. Ruim vierhonderd bladzijden lang sleurt hij de lezer mee in het levensverhaal van Helena, een stokoude vrouw, die terugblikt op haar leven. Als dochter van een Vlaamse handelaar en een rijke Franse boerendochter bracht ze samen met haar broer haar kinderjaren door in het ouderlijk huis in Vlaanderen afgewisseld met lange zomerse vakanties in de boerderij van de familie van haar moeder in Noord-Frankrijk. Haar leven speelde zich af binnen de regelmaat van de toenmalige Franstalige bourgeoisie in het begin van de nieuwe eeuw waarin tradities nog diep in de negentiende eeuw wortelden en de nieuwe tijden, gekenmerkt door snelheid en onvrede, nog niet overal waren doorgedrongen. Stefan Zweig had het in De wereld van gisteren over ‘de gouden eeuw van de zekerheid’. Tot in de zomer van 1914 de Grote Oorlog losbarste en alles veranderde. Wat voor velen begon als een opwindend avontuur, veranderde al snel in een nachtmerrie die vier jaar lang zou duren en de loop van de geschiedenis danig zou beïnvloeden. Van de Belgische kust in Nieuwpoort tot de Zwitserse grens in Basel zaten miljoenen soldaten in stinkende loopgraven ter bescherming van het vaderland. Een bloedig lidteken dwars door Europa die Helena, haar broer en haar moeder vier jaar lang zouden scheiden van haar vader.
De Eerste Wereldoorlog vormde de aanzet voor de meest verschrikkelijke eeuw in de menselijke geschiedenis. Er zijn over die wereldbrand al talloze films en boeken verschenen, vaak geromantiseerd, soms realistisch, zelden indringend. Denk aan de film Joyeux Noël over soldaten die tijdens kerstdag 1914 uit hun loopgraven kwamen om er in het niemandsland samen de mis te vieren. Of Lenteriten van Modris Eksteins waarin historisch goed wordt uitgelegd hoe het allemaal zover is kunnen komen en wat de directe gevolgen waren. Het zijn interessante werken, maar ze tonen niet de ware fysieke en psychologische impact van de oorlog. Om te begrijpen wat er echt aan het front gebeurde is het beter om Im Westen nichts Neues? van Erich Remarque te lezen, of Heeresbericht (Frontberichten) van Edlef Köppen, of het afzichtelijke Krieg dem Kriege! van Ernst Friedrich met zijn 180 foto’s van kapotgeschoten menselijke hoofden – gueules cassés –, rompen en ledematen, die voorzien zijn van bijtende commentaar in verschillende talen, en die men kan bekijken in het Anti-Kriegsmuseum in Berlijn. Die werken confronteren ons met het Radicale Kwaad van de oorlog. In Ieper kan men het museum Flanders Fields in Ieper en de omliggende loopgraven en kerkhoven bezoeken, maar ook die vertellen maar een deel van het verhaal.
Mortier voegt er met zijn boek een dimensie aan toe: de impact van de oorlog op de gewone mensen, hun angsten en onzekerheden, hun verwachtingen en teleurstellingen, hun eigen kleine en grote drama’s. Al die onherstelbaar verminkte en vernietigde levens. Daarvoor gebruikt hij een enorm rijke woordenschat, een onvoorstelbaar kleurenpalet aan beelden, en vooral een empathie die aan het obscene grenst. De Eerste Wereldoorlog begon voor de gewone man met een kleine aankondiging in de krant van een kroonprins die ergens ver weg in het Oosten was vermoord door een gek. Langzaam maar zeker wordt de vreselijke impact ervan echter duidelijk. En terwijl de moeder en de andere familieleden van Helena in de boerderij in Noord-Frankrijk de normaliteit van ‘de wereld van gisteren’ zoveel mogelijk trachten op te houden, slaat ook daar het noodlot toe. Haar broer meldt zich als soldaat, fel tegen de zin van moeder die vreest dat ze haar lieveling gaat verliezen, en haar greep blijft houden op haar dochter. Intussen vallen de slachtoffers. Nog geen halfjaar na het begin van de oorlog is al één derde van de knechten op de boerderij gestorven. Vele anderen komen zwaar verminkt, soms zonder armen en benen terug van het front. De bladzijden die Mortier daarover schrijft, zijn bijna ondragelijk om te lezen, en wie ze leest voelt ze als plompe misselijk makende vuistslagen in de buik.
Helena’s oom gaat het slechte nieuws over de gedode zonen melden aan de ouders, en het zijn vooral de vrouwen die hun verdriet verbijten. Als ze de onheilsbode zien aankomen vragen ze zich af: ‘Wie is het, monsieur? De oudste of de jongste? Of mijn middelste, mijn oogappel? Er waren deuren waar hij een eerste keer aanklopte, en een tweede keer. Bij de derde of vierde keer viel ook daar niet veel meer te zeggen.’ De oorlog treft ook de aller onschuldigsten. Amélie, een jong kind, een popje, wordt getroffen door een verdwaalde kogel. Hier ziet Helena haar moeder veranderen in een kordate en doortastende vrouw die het initiatief neemt om het dode lichaampje te ontkleden, te wassen, en terug aan te kleden, waarop ze een timmerman laat komen die de kist moet maken. Zonder dat Mortier één echt oorlogstafereel neerpent, beschrijft hij in talloze details de impact van de oorlog op de gemoedsstemming van soldaten en burgers. In een café zijn de obers oudere mannen – de jongeren zitten aan het front – die met dienbladen tussen de tafels laveren en de tassen en schotels terugbrengen ‘alsof ze een circusnummer ten beste gaven’. En plots valt in de buurt een bom. ‘Op alle tafels vibreerden ineens lepeltjes en schoteltjes op de ritmiek van een aanzwellend gedaver dat zich niet alleen door de lucht, maar ook door de bodem leek voort te planten, door de tafelpoten, de poten van onze stoel, door onze benen, tot in mijn middenrif.’
De oorlog, ‘een stupiditeit zoals alleen onze soort die kan begaan’ zo schrijft Mortier, vernielt niet alleen het landschap, niet alleen mensenlevens, maar ook de ziel. Wat overblijft zijn de driften, het verlangen van de militairen naar een vrouw. Dat beschrijft de auteur op een ingetogen en gevoelige manier als Helena een groep soldaten passeert en hun oogopslagen merkt, van ‘de flauwe glimlach van een jongeman’ tot ‘het eerder kommervol kijkende oog van een al wat oudere man’. Wat moet hen de aanblik van een jonge en tere vrouw gedaan hebben? Mortier laat Helena in haar herinneringen wroeten en terugdenken aan die priemende ogen, met een onvoorstelbaar mooie zin. ‘Ze kijken me steeds scherper aan en persen in hun blik een heel leven samen. Ik heb daar zonen en minnaars gehad, en ben in zoveel oogopslagen de dochter geweest van vaders die ik nooit gekend heb.’ Samen met haar geliefde neemt Helena foto’s aan het front en ze verbaast er zich over hoe snel de natuur zich in de zomer herstelt. En ze denkt eraan dat binnen honderd jaar die hele oorlog wel vergeten zal zijn, waarop Mortier al het volgende drama aankondigt. ‘We wisten nog niet dat intussen in de wiegen de soldaten sliepen voor de volgende, dat de beulen van morgen aan de rokken van hun kinderjuffen hingen.’
Op die manier is Godenslaap meer dan een roman. Het is tegelijk een aanklacht, een waarschuwing, een donderpreek tegen de waanzin van de oorlog die zoveel kapot maakt. Het geeft inzicht in de verbondenheid van mensen die uit diverse landen komen en verschillende talen spreken (een indirecte sneer naar die imbeciele hang naar zuiverheid van taal en natie die de laatste jaren weer zo een opgang maakt in Vlaanderen), over de liefde die zo grillig is, maar tussen familieleden zo innig en tegelijk zo hard kan zijn, over het ouder worden ook, en de manier waarop we onze bejaarden behandelen – zo wordt de stokoude Helena liefdevol verpleegd door de Marokkaanse Rachida die haar voedt en kleedt, en er alles aan doet om haar laatste jaren nog zin te geven, want ‘oud zijn is geen ziekte bij ons’. Godenslaap is een klassieker in de Nederlandstalige literatuur.
Erwin Mortier, Godenslaap, De Bezige Bij, 2008
Recensie door Dirk Verhofstadt