Een nieuwe Tijd, een nieuw Recht - Rudi Collijs
Het begint allemaal zo een beetje, een ruime aanloop inbegrepen, eind 19de begin 20ste eeuw: een nietig, sluimerend technologisch sneeuwballetje ontwaakt en groeit plots exponentieel aan tot een enorme, alles overmeesterende lawine van industriële ontwikkeling en robotisering. Vitalisme troef! Maar dit en vooral ook de zorgen die dit in de armoedige arbeidersmiddens met zich meebrengt, zal de 19de eeuw later omdopen tot de eeuw van de sociale thema’s want vooral arbeiders zien tot hun grote ongerustheid hun al zo bescheiden nut op de arbeidsmarkt ernstig bedreigd. De mens stond, alweer, voor uitdagingen waarvan men voornamelijk in sociaal geëngageerde kringen vreesde dat ze wel eens de doodsteek voor de overleving van de modale werkmens konden betekenen.
Niet veel later rezen gelukkig ook in bepaalde academische rangen stilaan twijfels en bedenkingen bij wat op handen was. Zo ook bij de Nederlandse professor experimentele fysica Gerhart Rathenau, die besefte dat het op termijn wel eens op een belangenstrijd tussen de mens en ‘zijn’ machines zou kunnen uitdraaien. En bestond hier wel een middel tot verzoening voor? De mens stond namelijk voor een dilemma dat er de facto geen was. Kiezen is verliezen en keuze was er slechts tussen vooruitgang of inertie, waarbij vooral dat laatste geen optie was. Het zou misschien wel tijdelijk en ogenschijnlijk voor wat rust zorgen maar kiezen voor de verachterlijking kon de mens op termijn uiteraard nooit goed doen.
Het denken laat zich nu eenmaal niet ketenen, ook al zouden sommigen het wel wensen. Middels steeds hogere geletterdheid met de toekomst leren omgaan, bleek nuttiger dan domweg te trachten ontwikkelingen tegen te werken. En precies dàt had professor Rathenau goed begrepen, alleen wist hij niet meteen hoe zowel de geit als de kool te sparen. Het inzicht in het probleem leverde wel meteen al een deel van de oplossing. En wie ondertussen dacht dat de mensheid zou tenonder gaan aan het gewicht van haar eigen uitvindingen, had het toen mis. En de vooruitgangsoptimisten, zij kregen gelijk.
Ondertussen is er in Nederland sinds de jaren ’70 van vorige eeuw naar de oude professor (hij wijdde zich pas volop aan het probleem na zijn emeritaat) een heel instituut genoemd. En dat is broodnodig want wie nu van de weeromstuit gaat denken dat robotisering en technische omwenteling helemaal géén struikelblokken bevatten, heeft het ook niet juist, vandaag niet en ook morgen niet. Alleen, de bedreigingen van een eeuw geleden zijn vandaag niet meer dezelfde. Waar het vroeger mankracht versus drijfkracht betrof, is dat vandaag menselijk brein versus artificiëel brein geworden. Privacy en integriteit van het individu hebben het zwaar te verduren onder het beleg van pientere datasystemen. Bang hoeven we niet te zijn maar naïviteit is uit den boze; een gezond-kritisch voorbehoud bij alles wat op ons afkomt, is geen overbodige luxe, zo zal blijken.
Twee pertinente vragen lijken mij daarbij essentieel. Ten eerste: Hoe kunnen we onszelf wapenen tegen de al te opdringerige datajacht van buitenaf? In het verleden hebben we het er achteraf beschouwd vrij succesvol van afgebracht tijdens verschillende industriële revoluties. Het typerend liberale vooruitgangsoptimisme moet dit nu en in de toekomst minstens kunnen evenaren. De tweede vraag luidt: wie of wat zal deze verantwoordelijke taak op zich nemen? Zorgen we daar, voor zover we ons daartoe in staat achten, zelf voor of leggen we ons vertrouwen liever in handen van een regulerende overheid?
Een combinatie van beide lijkt mij het verstandigst en wel hierom: de overheid zelf bezondigt zich constant aan ongebreidelde datamining en gaat dus in deze zelf niet vrijuit. Dat doet ze onder meer met kruisbestuiving tussen haar databanken (de zogenaamde kruispuntbanken), registratiecamera’s op invalswegen naar steden en gemeenten en zelfs door haar ronduit liederlijke attitude om mensen aan te zetten tot klikken in naam van de strijd tegen onder meer sociale fraude enz. Vingerafdrukken op ID-kaarten zijn voorlopig door de Privacycommissie negatief beoordeeld maar ook van die weerstand zal de houdbaarheidsdatum allicht snel verstrijken. Allemaal goed bedoeld… waarschijnlijk… hopelijk.
En misschien denkt u: ‘Van mij mogen ze alles weten, ik heb niets te verbergen’. Dirk Holemans, lid van denktank Oikos omschreef dit soort reacties onlangs in een opiniestuk in De Standaard als ‘zo ongeveer de domste vorm van democratisch slaapwandelen’. Die paar onopvallende camera’s boven de invalswegen naar uw gemeente zijn in werkelijkheid slechts een onderdeel van wat de Privacycommissie in haar commentaren ‘massasurveillance’ noemt. Met z’n duizend zijn ze ondertussen, die paar onopvallende camera’s waarmee de federale politie u en mij observeert. Vlaanderen voegt daar op de gewestwegen nog zo’n 500 stuks aan toe en eenzelfde aantal komt daar nog eens bij op het lokale niveau. Maar laat ons inschikkelijk zijn en voor ogen houden dat het allemaal de goede zaak dient…
Althans tot we vernemen dat minister Jambon er nu ook voor ijvert om een link te leggen tussen de registratie van data op al deze verschillende niveaus zodat onze overheid plots over een enorm, ja zelfs onbeheersbaar arsenaal aan persoonlijke informatie zal beschikken. Wees hierin bovendien niet te naïef en hoop vooral niet te verdwijnen in de massa want afwijkende of anderszins interessante bewegingspatronen zullen, onder meer gesteund door gesofisticeerde nummerplaat- en gezichtsherkenning, moeiteloos uit de overload aan gegevens kunnen gefilterd worden. Patroonherkenning verkeert namelijk in sluimerstand zolang er geen variatie in optreedt. Naar welke conclusies onze opzichters uit zulke afwijkende patronen trekken, hebben we overigens al helemaal het raden. En wie niet weet, kan zich ook niet verweren.
Zelfs het Europees Hof van Justitie heeft ernstige bedenkingen geuit bij dergelijke praktijken, al lijkt de Belgische overheid zich daar verder niet teveel aan te storen. Volgens hetzelfde Hof komt alleen al het opslaan van cameraregistraties neer op een schending van de privacy. In ons land wordt de opgeslagen informatie daarenboven een heel jaar lang bewaard. De stelling dat het in België voornamelijk de rechtervleugel van het politieke spectrum is dat gruwt van een aantasting van de privacy, verbaast mij met de dag meer. Aan minister Jambon is die boodschap alleszins niet besteed.
Hoe dan ook, dit alles wekt en versterkt het ‘unheimliche’ gevoel een onvrij mens te zijn. Het zet een domper op de sfeer. Het is de flinterdunne lijn die loopt tussen de bescherming van het individu en de onbehaaglijke controle erop. Maar als onze overheid dan niet geheel te vertrouwen is, kunnen we dan enkel nog onszelf vertrouwen? Zelfs dat is geen geruststellende gedachte meer. Dat Zuckerberg onlangs zwaar op de vingers werd getikt, kunnen we nu eenmaal niet aan een lekkende overheid toeschrijven. En al evenmin aan een weloverwogen vrijgave van onze privégegevens. We maken onszelf zo lek als een zeef en leggen vervolgens de schuld buiten onszelf. Hoog tijd dus voor een ethisch reveil.
Het is dus nog maar de vraag of het er buiten het openbaar domein respectabeler aan toe gaat. Als we uitgaan van een overheid die enkel goede intenties heeft, zijn het in deze schijnbaar wezenloze context tenslotte ook de mensen van vlees en bloed die zich onrechtmatig bedienen van knoppen die hun eigenlijk niet toebehoren. Bij misbruik hoeven de intenties niet a priori zwaar crimineel te zijn. De gevolgen ervan blijven echter wel te allen tijde onmogelijk in te schatten. Met andere woorden ik ben er helemaal niet zeker van dat geen enkele onbevoegde ambtenaar toegang tot mijn medische gegevens heeft en dit volledig los van het feit of hier iemand ook maar enige belangstelling voor heeft.
Het gaat om het principe. Zo zal het de overheid worst wezen of ik pakweg een besneden of onbesneden man ben, zolang er in België geen nazibewind komt. En voor diegenen die echtgebeurde voorbeelden willen: er zijn voorbeelden zat. Zo werden enkele maanden geleden politiemensen betrapt op het stelen van persoonsgegevens om daarmee illegaal toegang te forceren tot goksites. Je zal maar degene zijn die zonder het te beseffen op allerlei zwarte lijsten terecht komt. Kwaadwillige omgang met onze privacy komt in dit geval niet door een kwaadwillige overheid, wel door de nonchalance die haar wel vaker typeert. Laat ons dus ook waakzaam zijn ten overstaan van particuliere belangen bínnen ons overheidsapparaat.
De private sector scoort dus inderdaad niet beter, al zijn de verwachtingen daar wellicht ook minder hoog gespannen. Ziekenhuizen bijvoorbeeld, waarvan we toch enige zorgzaamheid in de omgang met persoonsgegevens mogen verwachten, spelen informatie door aan zogenaamde dataverzamelaars, bedrijven als Quintiles IMS. Vooralsnog beweren beide partijen dat enkel informatie over patiëntengroepen wordt vrijgegeven en geenszins over individuele cases. Bovendien zouden ziekenhuizen hiervoor enkel zeer bescheiden vergoedingen ontvangen. Denk bijvoorbeeld aan bepaalde opleidingen voor het ziekenhuispersoneel op kosten van de dataverzamelaar. Vertederend toch, dat bedrijven van dergelijk formaat mekaar zulke peanuts toegooien in ruil voor wat algemene gegevens?
Zolang dit vertelseltje niet kan weerlegd worden, hebben we uiteraard geen grond om onze ongerustheid op te baseren. Al valt het wel op dat zowel Maggie De Block (volksgezondheid) als Philippe De Backer (privacy) met argusogen deze gang van zaken volgen. Voor alle duidelijkheid: er is niets mis met het stimuleren van commerciële activiteit, het drijven van handel of het verleiden tot consumptie. Als de voorzitter van de Nationale Bank jubelt over een stijgende consumptie, dan jubelt het land uitbundig mee en pieken de aandelenbeurzen. En dat is goed. Alleen is het niet netjes om dit onderduims te doen en de consument weg te leiden van elke transparantie over het beheer van consumentendata.
Mensen als Dirk Holemans, waarover ik het daarnet al had, pleiten ervoor om, als bedrijven die teren op consumentendata hun strategieën niet voldoende transparant maken, ineens dan maar het hele internet te nationaliseren. Hun argument: de eerste spoorlijnen waren ook private initiatieven die later, wanneer hun maatschappelijk nut voldoende was aangetoond, ook in handen van de overheid werden gegeven. Net hij die het ‘democratisch slaapwandelen’ zo sterk hekelt, zou zich hiermee tot hetzelfde verlagen. De overheid als waakhond, over wat dat zoal oplevert heb ik het zo-even al gehad.
Onze omgang met het internet en de sociale media zit momenteel nog teveel in de puberfase en is nog niet voldoende doorgedrongen tot het merg van onze cultuur, hoezeer we onszelf hierin ook overschatten. Zo blijft de niet kapot te krijgen idee dat digitale media ons gratis ter beschikking worden gesteld er één van opperste lichtgelovigheid. Dan moeten we ook maar geloven dat de ‘spaarkaart’ bij de slager er écht wel is om ons tot ‘sparen’ aan te zetten. Dat we onszelf niet méér in bescherming nemen en de strijd tegen aanvallen op onze privacy zelfs uit gemakzucht zouden doorschuiven naar de overheid, vind ik onverantwoordelijk en ronduit een symptoom van niet zozeer een digitale maar wel een sociale ongeletterdheid.
Dit jaar viert de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens haar 70ste verjaardag. In die 70 jaren is er een hobbelig en uitdagend parcours afgelegd en werd er slag geleverd op vele fronten tegelijk. En ook voor de toekomst is er (opnieuw) heel wat werk aan de winkel. Maar al sinds een aantal jaren vraagt het Rathenau Instituut, ooit in het leven geroepen door die oude, visionaire professor Rathenau, om aan deze Verklaring één belangrijk mensenrecht toe te voegen: het recht om NIET te worden gemeten, geanalyseerd of gecoacht. Ook Holemans en bij uitbreiding de denktank Oikos steunen dit idee. En ook ik ben ervan overtuigd dat we door dit ene zinnetje aan die zo gereputeerde Verklaring toe te voegen, al een heel eind de goede weg op zouden gaan.
Want geef nu toe, we kunnen straks toch niet staan beweren dat we niet verwittigd waren!
Rudi Collijs
De auteur is kernlid van Liberales