Mythos - Stephen Fry
‘Griekse mythen zijn verslavend, amusant, toegankelijk en verbazingwekkend menselijk,’ aldus Stephen Fry (1957) in zijn woord vooraf van Mythos. Een boude aanhef van zijn vuistdikke voorstelling van het universum van de oppergod Zeus, diens voorouders, familie, nageslacht en schepsels. Is het immers geen titanenwerk om in de maalstroom van goden en godinnen, halfgoden, nimfen, saters, centaurs, faunen, reuzen, monsters, waterdraken, oreaden, dryaden, najaden, helden en stervelingen het hoofd boven water te houden? Zeker, Zeus is geen onbekende. Pandora, Prometheus, Narcissus, Tantalus en Sisyphus zijn evenmin vreemden. En wellicht klinken de lotgevallen van Midas, Eros en Echo eveneens vertrouwd in de oren.
Maar als iemand in staat is om de verbijsterend complexe wereld van de Griekse goden en hun nu eens doldriftige en dan weer doordachte dadendrang op aansprekende manier in beeld te brengen is het de onvermoeibare komiek, schrijver, acteur, activist, presentator en allround good egg en knuffelbeer Stephen Fry. Hilarisch in zijn rol van de knullige Melchett in de Blackadder-reeks, indrukwekkend erudiet als presentator van QI, de inventieve BBC-quiz over quite interesting facts, brutaal eerlijk in zijn televisiedocumentaires over onder meer bipolariteit, de manisch-depressieve stoornis waar hijzelf aan lijdt. Een alleskunner, een alleskenner. Desondanks bescheiden en vaak twijfelmoedig. Een man ten slotte die verliefd is op het Engels zoals anderen verliefd zijn op slagroomtaart. Kortom: Brits cultureel erfgoed.
Steeds weer opnieuw drukt Fry de lezers op het hart dat iedereen door Griekse mythen kan betoverd worden. We moeten ze immers louter lezen als verhalen. De kern van die verhalen? ‘Het misleidende, ambigue en duizelingwekkende (en onoplosbare) raadsel van geweld, hartstocht, poëzie en symboliek.’ Waarmee meteen een directe link met het menselijk lot is blootgelegd. Fry is er voorts van overtuigd dat de Griekse mythologie uniek is. Ten eerste waren de Grieken de eersten die hun goden, monsters en helden tot een complete literatuur hebben verwerkt. Ten tweede is deze door dichters in verhalen gevangen mythologie tot vandaag in blakende gezondheid gebleven. Zo bulkt onze taal van soortnamen en begrippen die door die mythen zijn bezwangerd. Enthousiasme? Het Griekse woord voor wanneer je door een god bezeten wordt. Een hermetisch gesloten blik sperziebonen? De god Hermes Trismegistos, de Griekse naam voor de Egyptische maangod Thot, is verantwoordelijk. Chloor en chlorofyl verwijzen naar Chloris, nimf van het groen en nieuwe groei. Hyacint, krokus, anemoon en narcis? Ze lessen allemaal hun dorst aan Griekse bronnen. Fry had wel mogen vermelden dat een klassieke (en dus vermeend degelijke) schoolopleiding eeuwenlang op de schouders van Griekse (en Romeinse) dichters, geschiedschrijvers en filosofen leunde. Dat verklaart uiteraard waarom bijvoorbeeld Noordse of Hebreeuwse mythen minder kans kregen om onze woordvoorraad aan te vullen.
Griekse mythen zijn soms ook te beschouwen als verhalen die ‘verklaren hoe het komt dat de dingen zijn zoals ze zijn.’ Waarom weeft een spin een web? Hoe komt het dat de bij maar niet de wesp een angel heeft? Waarom is de stad Athene naar de godin Athene genoemd? Hoe ontstonden de jaargetijden? Waarom heeft de mannetjesvink rode borstveren? Hoe zijn de Sahara en de poolstreken ontstaan? Waarom kreeg een laureaat een lauwerkrans? Hoe komt het dat mensen en dolfijnen zo goed met elkaar overweg kunnen? Ook hier tuimelen de pittige voorbeelden om de haverklap uit de bladzijden. Wie bang is dat hij zijn weg in het labyrint van oorzaken en gevolgen verliest, hoeft zich geen zorgen te maken. Fry pakt alles systematisch aan: eerst beschrijft hij de vormeloze Chaos, vervolgens schetst hij de orde der oergoden, dan verklaart hij hoe de Tijd en de Vorm uit de Gedachte werden geboren, daarna legt hij uit waarom Zeus na een cyclus van apocalyptische oorlogen tussen de goden de teugels in handen kreeg, en ten slotte licht hij toe hoe de oppergod aan Prometheus de opdracht gaf om een sterveling uit klei te boetseren. Eerst enkel de man. Pas jaren later zou Zeus Hephaistos, de god van het vuur, verordenen om de vrouw leven in te blazen. Vanaf dan lag het voor de hand dat de goden zich met stervelingen zouden bemoeien en dat stervelingen de goden niet enkel zouden uitdagen maar zich uiteindelijk ook van ‘hun tirannieke greep op het leven en de beschaving van de mens’ zouden willen bevrijden.
Fry is er zich terdege van bewust dat een keurige classificatie niet volstaat om stokoude mythen weer een gezonde blos op de wangen te toveren. Daarom strooit hij waar hij maar kan geestigheden in het rond. Van een doorgewinterd humorist verwacht je natuurlijk niets anders. Die vormeloze Chaos? ‘De slaapkamer van een puber, zeg maar, maar dan nog erger.’ Fry’s humor is vaak die van een kwajongen die de regels en mores van de volwassenen een voetje licht. Daarmee is niet gezegd dat zijn grappen pueriel of puberaal zijn. Fry probeert enkel op een speelse of onschuldig plagerige manier de pretenties van de grote mensen van hun bombast te ontdoen. Af en toe bezondigt hij zich echter zelf aan een zekere mate van kinderachtigheid. Aan de ene kant moppert hij in zijn nawoord over de taal van internetsites die de jeugd willen helpen de Griekse mythen te ontdekken. Ontdekken zet Fry tussen aanhalingstekens. Wat hem stoort? Kadmos, de stichter van Thebe, wordt er getypeerd als een ‘gabber,’ Hermes, de snelle en slimme bode van Zeus, als ‘cool’ en Hades, god van de Onderwereld, als ‘een gast met problemen.’ Aan de andere kant boetseert hijzelf de ontmoetingen tussen goden, halfgoden en mensen tot kleine toneelstukjes vol gladde en versimpelde dialogen. Gelukkig schuwt hij daarbij alle preutsheid. Een bewuste keuze overigens. Schrijvers in de 19e eeuw hadden immers ‘de schroomvallige neiging om de erotische en gewelddadige taferelen die zo’n essentieel bestanddeel zijn van de wereld der Griekse mythen te omzeilen of te kuisen.’
Fry’s voorkeur voor eenvoudige taal en ongekuiste inhoud heeft nog een andere, eveneens begrijpelijke reden. In zijn voorwoord schrijft hij dat er ‘helemaal niets academisch of intellectueels (is) aan de Griekse mythologie.’ Daarom gaat hij ervan uit dat een banaal babbeltje hier of een gezellig kletspraatje daar de beste manier is om de lezers dichter op de huid van al die vreemde wezens en rare stervelingen te doen kruipen. De gevolgen van deze strategie? Enerzijds onderstreept hij nogmaals dat de Griekse mythologische figuren enkel door mensen en voor mensen hun gestalte hebben gekregen. Anderzijds riskeert hij de mythen hun verheven, zeg maar goddelijke aura te ontnemen. Ook dat mag geen verwondering baren. Fry is een overtuigd atheïst. Maar het is in de eerste plaats de God van de christenen, de Joden (Fry is van Joodse afkomst) en de moslims die hem doet schuimbekken van woede. ‘Waarom zou ik een onvoorspelbare, zelfzuchtige, domme God moeten respecteren, een God die een wereld vol onrecht en pijn heeft geschapen?’ zei hij ooit in een interview. Dan liever de Griekse goden; die pretendeerden nooit alles te zien en alles te weten, die gaven tenminste toe dat ze ook wreed, waanzinnig en onrechtvaardig konden zijn.
Mythos houdt je van begin tot eind aan je stoel gekluisterd. Zelfs de met weetjes volgestouwde noten onderaan bijna elke bladzijde en de schelms pedante opmerkingen van Fry de schoolmeester verhogen het leesplezier. Fry’s cruciaalste conclusie van de Griekse mythen ten slotte is dat ze de mens een spiegel voorhouden. Net als de goden is ook de mens ‘krijgshaftig maar creatief, wijs maar woest, liefhebbend maar jaloers, teder maar bruut, gevoelig maar wraakzuchtig.’ Ontnuchterend? Enkel voor diegenen die zich aan de illusie van een almachtige God blijven vastklampen.
Stephen Fry, Mythos, Thomas Rap, 422p., 24,99 euro. Vertaald door Henny Corver, Ineke van den Elskamp, Pon Ruiter en Frits van der Waa.
Recensie door Joseph Pearce
Deze recensie verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen