Palmyra, de onvervangbare schat - Paul Veyne
Hoe selectief is onze verontwaardiging tegenover de barbaarse misdaden van Islamitische Staat (IS)? Die vraag wordt opgeroepen bij de lectuur van het boek van Paul Veyne, Palmyra, de onvervangbare schat. Palmyra was tot voor enkele jaren bekend als een Grieks-Romeinse archeologische site in de Syrische woestijn, gelegen aan een indrukwekkende oase met palmbomen. In vroegere tijden fungeerde het als regionaal handelscentrum en als stopplaats voor karavanen langs de legendarische Zijderoute die de Middellandse zee verbond met het Perzische rijk, India en China. Het is een stad die haar bloeiperiode heeft gekend van omstreeks 30 v.o.t. tot 271 n.o.t. Tot 2015 waren de restanten van deze Grieks-Romeinse beschaving, met haar tempels, theater, agora, colonnades en poortgebouwen, nagenoeg intact gebleven. Palmyra is Unesco-werelderfgoed en na Pompeï (Italië) en Efeze (Turkije) wordt de stad beschouwd als de belangrijkste Grieks-Romeinse archeologische vindplaats.
Palmyra wordt vandaag evenwel bedreigd in haar voortbestaan. Met de machtsovername door IS in 2015 is de site het toneel geweest van talloze weerzinwekkende terechtstellingen en is ze ook het slachtoffer geworden van een niets ontziende vernietigingsdrang: het museum werd geplunderd en de belangrijkste tempels werden zonder meer gedynamiteerd. Het radicale islamfundamentalisme wilde op die manier komaf maken met de uitingen van de niet-islamitische cultuur en aan de wereld tonen dat het lak had aan onze westerse bekommernis voor de vrijwaring van het historische erfgoed. Via de door IS gerealiseerde opnames kon de publieke opinie de aangerichte vernietigingen nagenoeg live op televisie meemaken. Het drieste hoogtepunt uit deze campagne was de onthoofding van Khaled al-Assaad, de man die sinds 1963 de archeologische werkzaamheden in Palmyra geleid had.
Als reactie op de vernietiging van Palmyra en als eerbetoon aan Khaled al-Assaad heeft de Franse historicus, archeoloog en auteur Paul Veyne eind 2015 een boek geschreven over de cultuurhistorische betekenis van de stad met als onvermijdelijke titel Palmyre. L'irremplaçable trésor (De Nederlandse vertaling, Palmyra. De onvervangbare schat, is verschenen in 2016). Het boek is in Frankrijk een echte bestseller geworden. Paul Veyne is begaan met zijn onderwerp en hij verstaat de kunst om de lezer mee te nemen in zijn verhaal. Palmyra was immers niet zomaar een stad uit het Romeinse rijk. Ondanks de Grieks-Romeinse beïnvloeding had het een heel eigen cultuur: het antieke Aramese Syrië ging er samen met het oude Mesopotamië en met Fenicië; en er waren ook invloeden uit Perzië en Arabië.
Palmyra was een multiculturele stad avant-la-lettre; een melting pot. Naast het Grieks, als taal van de overheid en de aristocratie, werd er vooral Aramees gesproken, maar men kon er ook Latijn, Hebreeuws, Arabisch of Perzisch horen. Op religieus vlak heerste er een grote tolerantie: er werden niet minder dan zestig verschillende godheden vereerd die vreedzaam naast mekaar konden bestaan: Aramese, Mesopotamische, Arabische en zelfs Perzische of Egyptische goden. De belangrijkste godheid was Bel, de ‘Heer des Hemels’, maar er was ook Al-lat, de krijgsgodin. Het bijzondere was dat deze lokale goden verbeeld werden als Griekse of Romeinse godheden. Zo kreeg het beeld van Bel het uitzicht van Zeus en dat van Al-lat was een kopij van het Athena-beeld van de Atheense Akropolis.
Het zijn de archeologische restanten van deze heel bijzondere cultuur die in 2015 en 2016 door IS zijn weggevaagd. Palmyra van Paul Veyne wil een antwoord bieden op de iconoclastische vernietigingsdrang van IS en leest ook als een eerbetoon aan de tolerante, multiculturele beschaving die de stad in haar bloeiperiode ooit geweest is. Een boek tegen het vergeten. Maar dit laatste element is tegelijkertijd de zwakte in het betoog van de auteur. Paul Veyne richt zijn pijlen in de eerste plaats op de intolerantie en de vernietigingsdrang van IS, maar vergeet daarbij te vermelden dat de vroegchristenen uit de vierde eeuw precies dezelfde intolerantie en iconoclastische dadendrang aan de dag legden. Als fanatieke monotheïsten keerden zij zich tegen de verering van andere godheden. Zo hebben de vroegchristenen ook toegeslagen in Palmyra.
In het boek van Catherine Nixey, Eeuwen van Duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur (2017, p. 9-13), lezen we dat het indrukwekkende Athenabeeld uit de tempel van Al-lat er in het jaar 385 door christenen vernietigd werd (hetzelfde, gerestaureerde, beeld zal in 2015 door IS opnieuw aan stukken geslagen worden). Veyne gaat in een brede bocht om deze gebeurtenis heen: ze wordt in het boek niet vermeld. Sterker nog, de auteur beweert dat de eerste christelijke keizers het vernietigen van heidense tempels verboden hadden (Palmyra, p. 50). Dit is een aanfluiting van de historische werkelijkheid. Sinds de bekering van keizer Constantijn tot het christelijk geloof (312) en de promotie van het christendom als de officiële staatsgodsdienst onder keizer Theodosius (380) zijn er een hele reeks wetten uitgevaardigd die aanstuurden op het terugdringen van de ‘heidense’ godsdiensten. De eerste aanzet was het systematisch verwijderen en vernietigen van de standbeelden uit de Grieks-Romeinse tempels. Op die manier heeft men aan de antieke religieuze beleving een definitieve slag toegebracht.
De edicten van Constantijn en zijn opvolgers waren even zovele aansporingen voor de christelijke zeloten om de sporen van de zogenaamde ‘heidense’ of ‘valse’ godsdiensten volledig uit te roeien. De vernietiging van het Athenabeeld in Palmyra stond dus niet alleen: het heeft zich voorgedaan in alle regio’s van het laat-Romeinse rijk. Met de beelden werden ook talloze tempels vernietigd. Het is dus niet zo dat het klassieke polytheïsme volledig uitgebloeid was. Het christendom heeft er direct toe bijgedragen. De christelijke intolerantie liet zich niet alleen voelen op godsdienstig vlak, maar heeft eveneens zijn weerslag gehad op het vlak van de cultuur, de literatuur, de wetenschap, de filosofie… Het dagelijkse leven diende zich volledig te plooien naar de regels van het christelijk geloof. Deze christelijke religieuze dominantie, met zijn uitwassen van Jodenvervolging, heksenvervolging, religieuze oorlogen, boekverbrandingen, inquisitie, censuur en zelfcensuur, heeft in het Westen standgehouden tot het einde van de 18e eeuw.
Een betoog tegen het iconoclasme van islamfundamentalisten is gerechtvaardigd en noodzakelijk, maar kan niet zonder de erkenning dat zich in ons eigen christelijke verleden dezelfde fundamentalistische tendensen hebben voorgedaan. Het boek van Paul Veyne schiet hier tekort.
Paul Veyne, Palmyra, de onvervangbare schat (vertaling: Rokus Hofstede). Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep (Amsterdam, 2016), 127 p., ISBN 9789025304386.
Recensie door Rik Hemmerijckx