Pogingen iets van het leven te maken - Hendrik Groen
In 2013 verscheen het boek Pogingen iets van het leven te maken van Hendrik Groen. Op zich niets bijzonder, ware het niet dat de auteur op het moment van zijn schrijfwerk al ruim 83 jaar was en opgenomen in een verzorgingstehuis in Amsterdam-Noord. Op 1 januari 2013 begon hij aan een dagboek voor de literaire website Torpedo Magazine. In die dagelijkse stukjes beschreef hij het leven zoals het is in zijn verzorgingstehuis. Al die stukjes vormen nu een roman in dagboekvorm waarvan de auteur zelf zegt dat ‘geen zin gelogen is, maar (dat) niet elk woord waar is’. Het resultaat is een inkijk in een voor velen verborgen wereld die me veel realistischer lijkt dan de vele zogenaamd wetenschappelijke studies die in opdracht van de overheid en andere organisaties werden gemaakt, en die doorgaans bol staan van ‘wezelwoorden’ zoals de Vlaamse schrijfster Ann De Craemer het zo bloemrijk verwoordt. Een opsomming van nietszeggende platitudes, administratief jargon, bureaucratisch gezwam en newspeak die er alleen op gericht is om de ware situatie zo goed mogelijk te verdoezelen.
Hendrik Groen moet er allemaal niet van weten. Hij is zelf bejaard maar houdt in feite niet van bejaarden die achter hun rollators schuifelen met ‘dat misplaatste ongeduld, dat eeuwige klagen, die koekjes bij de thee, dat zuchten en steunen.’ Al geeft hij ridderlijk toe dat het hem zelf ook wel overkomt. Het dagboek begint natuurlijk in de winter, een slechte periode voor de bewoners van rust- en verzorgingstehuizen, want dan mag je nauwelijks naar buiten. Een val kan immers noodlottig zijn en daar wil geen bewoner zich aan wagen. Daarmee is een van de belangrijkste gespreksthema’s aangeduid: het weer. Groen schrijft dat het nooit goed is. Ofwel is het te koud, te nat of te glad, ofwel te winderig, te droog, te warm. Het lijken wel landbouwers of horeca-uitbaters aan de zee. Het gevolg is binnenblijven en zich vervelen. Alleen de dood van enkele vissen (andere dieren zijn niet toegelaten) in het aquarium van een bewoonster omwille van een overdosis weggegooide droge cake, blijkt de gemoederen te kunnen beroeren. Een ‘moordaanslag’ op vissen, lijkt wel als de aanslag op de Twin Towers.
Tragikomisch is Groens beschrijving van de wekelijkse ‘lekker-bewegen-voor-ouderen-dag’ die de oudjes fit moet houden. Zelf weigert hij deel te nemen, maar zijn observatie is de moeite van het citeren waard. ‘Dan scharrelen de oude kippetjes in de meest opmerkelijke gympakjes door de gangen op weg naar de gymzaal. De dames zijn werkelijk alle schaamte voorbij en dat is geen prettig gezicht. Roze leggings over dunne knokige of juist dikke blubberende benen, strakke hemdjes over de treurige resten van wat eens borsten waren. Het verval in de etalage. Daar kan ik als oudere heer niet lekker op bewegen.’ Een ander favoriet discussiepunt is het eten. Als op een dag een bewoner in de gezamenlijke eetplaats roept dat er paard in zijn vlees zit, dreigt een opstand. Groen schudt zijn hoofd, ‘so what’ lijkt hij te zeggen, waarna hij opsomt welke troep men volgens hem wél allemaal in het eten wordt gedraaid zonder dat men daarvoor mes en vork neerlegt.
Nog een populair thema om over te kankeren is de politiek. Alleen de partij 50PLUS van een zekere Henk Krol krijgt enig respijt en is veruit de meest populaire partij in het tehuis, al had het volgens Groen nog beter kunnen zijn, mocht Krol geen homo zijn geweest. Ouderen en homo’s, het blijft een lastig verhaal, al vrees ik dat ook andere leeftijdscategorieën weinig begrip hebben voor twee mannen die hand in hand over de straat lopen, laat staan, elkaar kussen. Waar Groen en zijn medebewoners al evenmin sympathie voor hebben, is voor de leiding van het verzorgingstehuis en de raad van bestuur. De voorzitter van de raad van bestuur ven het tehuis krijgt ervan langs als blijkt dat hij een bonus van 60.000 euro kreeg bovenop zijn salaris van 220.000 euro omdat hij een ander tehuis niet failliet liet gaan. ‘Mij lijkt dat gewoon een onderdeel van zijn werk’, merkt Groen droogjes op, waarna hij keihard uithaalt naar de manier waarop de voorzitter dat voor gedaan kreeg. Hij heeft ‘fors bezuinigd op de vergoedingen voor leerling-verzorgenden. Die krijgen nu nog maar 5.000 euro per jaar voor het legen van strontpotten en het wassen van verschrompelde geslachtsdelen.’
Ook de directrice is kop van jut. Zij doet er alles aan om de naam en de faam van het tehuis hoog te houden – ze hoopt op een bevordering – en daar zijn de ‘klanten’ het slachtoffer van. Want zo nu en dan decreteert ze een nieuwe maatregel, doorgaans een verbod, zogenaamd omwille van de veiligheid, maar Groen voelt het eerder aan als pestgedrag en het voorkomen van enige vreugde en gezelligheid binnen de muren van het gebouw. Om die reden besluiten Groen en vijf andere bewoners om de rebellenclub ‘Oud-maar-niet-dood’ op te richten, waarvan de leden het op zich nemen om iedere halve maand een activiteit buitenshuis te organiseren. Tot afkeer van de andere medebewoners die ofwel jaloers zijn dat ze niet mee mogen doen, ofwel hun afschuw uitspreken over dergelijke ‘uitspattingen’ – er komt nogal wat drank bij te pas en blijkt ‘onbetamelijk’ te zijn op die leeftijd. In elk geval fleuren Groen en zijn compagnons, vier mannen en twee dames, ervan op.
Dat clubje, maar ook de reactie erop van de medebewoners en van de leiding van het tehuis –raar, oudjes die zich willen amuseren – toont evenwel een donkere kant van een verblijf in een rust- en verzorgingscentrum: de eenzaamheid. Ja, de kinderen en kleinkinderen komen nu en dan op bezoek, maar die denken al bij het binnenstappen aan het moment waarop ze zich zo snel mogelijk uit de voeten kunnen maken. Zelf krijgt Groen nooit bezoek, maar daar maalt hij niet om al lees je tussen de regels hoe eentonig en saai de dagen in het gebouw passeren. Alleen het rebellenclubje lijkt Groen op te vrolijken en zijn interesse voor Eefje, een van de twee dames die eraan deelnemen. Voor sommigen lijkt het een bizarre gedachte dat tachtigers nog wat opwinding zouden kennen bij het zien van een in hun ogen aantrekkelijke vrouw, maar waarom zou dat zo moeten zijn? Verliefdheid behoeft geen springerig gedoe, een mooi hemd, een vleugje parfum en vooral wat humor en empathie kunnen volstaan.
Groen beschrijft hoe veel ouderen in het tehuis zich als ordinaire racisten gedragen. Sommige verplegers en schoonmakers zijn van vreemde origine, en als plots een uurwerk zoek is, steken de roddels tegen hen op. ‘Hoe bruiner hoe verdachter’, schrijft de auteur. Zelfs als het later opduikt en blijkt dat de bewoonster het in de vuile was had verloren, blijven de verdachtmakingen duren. Er is natuurlijk nog een favoriet gespreksonderwerp in het tehuis, al heeft iedereen er schrik van: gezondheid. Groen beschrijft hoe Grietje, de tweede dame van hun clubje, hem bekent dat ze steeds minder zaken kan onthouden. Alzheimer en dementie, het zijn twee doembeelden voor elke bejaarde, en hun familieleden. Op weg naar een andere afdeling waar ze je behandelen als een klein kind en een slappe boterham in je tandeloze mond proppen. ‘Anders dan de kikker die langzaam wordt gekookt en niets merkt, ben je je lange tijd bewust van het eigen verval. Vaker en vaker zak je weg in een zwart gat.’ Het wordt nog erger als Eefje een beroerte krijgt.
De dagboekaantekeningen waarin Groen probeert om nog wat contact te krijgen met Eefje zijn de meest tedere en aangrijpende. Hij leest haar voor uit de krant al weet hij niet of ze begrijpt wat hij zegt. ‘Als ik aan haar bed zat en haar verdriet zag, heb ik haar wel eens een zachte dood toegewenst,’ zo schrijft hij, en hij is kwaad op zichzelf dat hij haar nooit gezegd had ‘dat ik gek op haar ben’. Ze sterft en nadat hij de pen voor zijn dagboek op 31 december 2013 neerlegt, wacht hem een volgende plicht: haar begrafenis. Maar Groen laat het hoofd niet hangen. Op naar de volgende lente. Op naar nieuwe pogingen om iets van het leven te maken. 84 jaar oud? En dan? Het geheime dagboek van Hendrik Groen, 83 en een kwart jaar, is een grappig boek. Alleen klopt er iets niet. De uitgeverij heeft bekend gemaakt dat Hendrik Groen niet bestaat. Er was dus een ghostwriter aan het werk.
Hendrik Groen, Pogingen iets van het leven te maken, Meulenhoff, 2014
Recensie door Dirk Verhofstadt